ECLI:NL:RBROT:1999:AA4083

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
TELEC 99/556-SIMO
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G.M. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over machtigingen voor lokale publieke omroepen

In deze zaak heeft de vereniging Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Dellebeke, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Dit besluit, genomen op 2 februari 1999, wees het bezwaar van de vereniging tegen eerdere besluiten van 31 augustus 1998, waarbij machtigingen voor FM- en AM-frequenties aan niet-landelijke commerciële radio-omroepen werden verleend, buiten behandeling. De vereniging stelde dat deze besluiten in strijd waren met het voorkeursrecht voor lokale publieke omroepen, zoals vastgelegd in de Mediawet.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een bestuursorgaan een heroverweging van het bezwaar moet maken indien het bezwaar ontvankelijk is. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd verweerder opgedragen om binnen vier weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de vereniging, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank stelde ook dat de proceskosten, tot een bedrag van f 1065,--, door de Staat der Nederlanden aan eiseres vergoed moesten worden.

De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid van bezwaren in bestuursrechtelijke procedures en de verplichting van bestuursorganen om deze bezwaren zorgvuldig te behandelen. De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de inhoudelijke grieven van eiseres, maar heeft wel de noodzaak benadrukt voor een nieuwe beslissing door verweerder.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: TELEC 99/556-SIMO
Uitspraak
in het geding tussen
de vereniging Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland, gevestigd te 's-Hertogenbosch eiseres,
gemachtigde mr M. Dellebeke, advocaat te Amsterdam,
en
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
1. ontstaan en loop van de procedure
Bij besluiten van 31 augustus 1998 heeft verweerder aan in totaal achttien niet-landelijke commerciële radio-omroepen machtigingen als bedoeld in artikel 17 van de toenmalige Wet op de telecommunicatievoorzieningen (hierna: WTV) verleend.
Tegen deze besluiten heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 8 oktober 1998 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 februari 1999 heeft verweerder het bezwaar buiten behandeling gelaten.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 15 maart 1999, aangevuld bij brief van 25 mei 1999, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 9 juli 1999 een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat de zaak ter behandeling wordt gevoegd met de zaak betreffende het beroep van de Stichting Lokale Omroep Haarlem, gevestigd te Haarlem (reg.nr. TELEC 99/557SIMO), en met de zaak betreffende het beroep van Omroepvereniging Mercurius, gevestigd te Leeuwarden (reg.nr. TELEC 99/558-SIMO).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 1999. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, met bijstand van P.M.G. de Wit, directeur van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr K. Sevinga, werkzaam bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst.
2. Overwegingen
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WTV is het verboden radio-elektrische zendinrichtingen aan te leggen, aanwezig te hebben of te gebruiken zonder machtiging van de minister van Verkeer en Waterstaat.
Ingevolge het toenmalige artikel 82d, eerste lid, aanhef en onder c, van de Mediawet - voorzover hier van belang - dragen de minister van onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de minister van Verkeer en Waterstaat er gezamenlijk zorg voor dat voor iedere instelling die zendtijd heeft gekregen voor lokale omroep ten behoeve van de uitzending van haar radioprogramma tenminste één frequentie of samenstel van frequenties beschikbaar is met een bereik dat tenminste gelijk is aan het verzorgingsgebied van het programma, voorzover dit technisch mogelijk is en niet in de weg staat aan een doelmatig gebruik van frequenties.
Eiseres is een vereniging, die zich de bevordering van de lokale publieke omroep ten doel stelt. Reeds gedurende enkele jaren vraagt zij de aandacht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat voor - de - aldus aangeduide verzorgingsproblemen van de lokale publieke radio-omroepen.
Bij besluiten van 31 augustus 1998 heeft verweerder voor 33 FM-frequenties en 7 AM-frequenties aan in totaal achttien niet-landelijke commerciële radio-omroepen machtigingen als bedoeld in artikel 17 van de WTV verleend.
Tegen die besluiten heeft eiseres bij brief van 8 oktober 1998 bezwaar gemaakt. Eiseres heeft daarbij - voorzover thans van belang - aangevoerd dat, waar de lokale publieke radio-omroepen met verzorgingsproblemen te kampen hebben, het toekennen van de desbetreffende frequenties aan niet-landelijke commerciële radio-omroepen in strijd is met het in artikel 82d, eerste lid, aanhef en onder c, van de Mediawet neergelegde - aldus aangeduide - voorkeursrecht voor de lokale publieke radio-omroepen.
Verweerder heeft in het bestreden besluit allereerst overwogen dat geen van de frequenties waarvoor bij de besluiten van 31 augustus 1998 machtigingen zijn verleend, op doelmatige wijze zou kunnen bijdragen aan het oplossen van de verzorgingsproblemen bij de lokale publieke radio-omroepen. Voorts heeft verweerder, onder verwijzing naar het in de brief van verweerder en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan de Tweede Kamer van 11 september 1998 (Tweede Kamer 1997-1998, 24 095, nr. 19) opgenomen plan van aanpak, overwogen dat inmiddels een passende oplossing voor alle gesignaleerde verzorgingsproblemen is gevonden. Aan die laatste overweging heeft verweerder de conclusie verbonden dat aan de bezwaren van eiseres al tegemoet is gekomen, zodat de grondslag aan die bezwaren is ontvallen. Om die reden heeft verweerder vervolgens besloten het bezwaar buiten behandeling te laten.
Eiseres heeft in beroep allereerst aangevoerd dat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet voorziet in het buiten behandeling laten van een bezwaar, zodat reeds om die reden het beroep gegrond dient te worden verklaard. Voorts heeft eiseres - kort weergegeven -betoogd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat inmiddels een passende oplossing voor alle gesignaleerde verzorgingsproblemen is gevonden.
Ter zitting is van de zijde van verweerder desgevraagd verklaard dat het bestreden besluit in wezen berust op het oordeel van verweerder dat eiseres geen procedureel belang (meer) heeft bij haar bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 7:11, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. De Awb bevat aldus, anders dan voor het beroep bij de rechtbank (vgl. artikel 8:70 van de Awb) , voor de bezwaarschriftprocedure niet een gesloten stelsel van zogenoemde hoofddicta. Wel volgt uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb dat het bestuursorgaan allereerst - ambtshalve - dient te onderzoeken of het bezwaar ontvankelijk is. Indien het bestuursorgaan tot het oordeel komt dat geen sprake (meer) is van een procedureel belang bij het bezwaar, dient het het bezwaar op die grond niet-ontvankelijk te verklaren. Voor het dictum "buiten behandeling laten" is in bezwaar - evenals overigens in beroep (vgl. de daarvoor in de memorie van toelichting bij artikel 8:70 van de Awb gegeven motivering) - in het stelsel van de Awb geen plaats. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 7:11, eerste -lid, van de Awb, zodat het beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De inhoudelijke grieven van eiseres kunnen - thans - buiten bespreking blijven.
Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres van 8 oktober 1998. In dat verband wijst de rechtbank erop dat indien verweerder vasthoudt aan het standpunt dat geen van de frequenties waarvoor bij de besluiten van 31 augustus 1998 machtigingen zijn verleend, op doelmatige wijze zou kunnen bijdragen aan het oplossen van de verzorgingsproblemen bij de lokale publieke radio-omroepen, en aan het standpunt dat inmiddels een passende oplossing voor alle gesignaleerde verzorgingsproblemen is gevonden, dit dient te leiden tot ongegrondverklaring van het bezwaar en niet tot niet-ontvankelijkverklaring daarvan. In het voorgaande ligt vanzelfsprekend geen oordeel van de rechtbank besloten over de houdbaarheid in rechte van de hiervoor bedoelde standpunten.
Gelet op de samenhang van de onderhavige zaak met andere bij de rechtbank aanhangige beroepen tegen de besluiten van verweerder van 31 augustus 1998, zal de rechtbank verweerder een termijn - en wel van vier weken - stellen voor het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres. Een mogelijk beroep daartegen zal dan gelijktijdig met de hiervoor bedoelde beroepen ter zitting kunnen worden behandeld.
De rechtbank ziet tenslotte aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op f 1065,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank, recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van f 450,-- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van f 1065,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr drs Th.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr A. Gerbrandy als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 1999.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op: 3 NOV. 1999
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiseres wordt begrepen -en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's -Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.