ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: GEMWT 98/927-TAN Uitspraak
1. A,
2. B,
3. C, allen wonende te D, eisers, gemachtigde mr J.H. Beek,
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente D, verweerder, met als derde-partijen
1. E,
2. F,
3. G, allen wonende te D.
1. Ontstaan en loop van de Procedure
Bij besluit van 16 mei 1997 heeft verweerder besloten door middel van een terzijde van de rijbaan aangebrachte gele onderbroken streep, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder e, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het parkeren te verbieden aan de noordzijde van het gedeelte van de [...]straat te D, ter hoogte van de huisnummers 149 tot en met 161.
Dit besluit is bekendgemaakt in het huis-aan-huisblad "De IJsselpost" van 28 mei 1997.
Eisers hebben bij brieven van 15 april 1997 en 29 april 1997 bezwaar gemaakt tegen het plaatsen van voormelde gele onderbroken streep.
Bij besluit van 31 maart 1998 (kenmerk: S02/2445) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben eiseres bij brief van 11 mei 1998 (ingekomen bij de rechtbank op 12 mei 1998) beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 21 juli 1998 een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid te repliceren.
Op vragen van de rechtbank heeft verweerder schriftelijk gereageerd bij brief van 12 augustus 1999, met bijlagen
Daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hebben E, F en G als partij aan het geding deelgenomen. Zij hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 1999. Aanwezig waren eisers en hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr B. Huizenaar en J.A. den Ouden, die zijn bijgestaan door ing. R.N.J. Vermeulen. Eveneens waren aanwezig E, F en G.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift overweegt de rechtbank het volgende.
De bezwaarschriften van 15 april 1997 en 29 april 1997 zijn ingediend voor het begin van de bezwaartermijn, die is ingegaan op 29 mei 1997.
Artikel 6:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt - voor zover relevant - dat niet-ontvankelijkverklaring van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
Op 17 december 1996 had verweerder het principebesluit genomen om door middel van een onderbroken gele streep een parkeerverbod in te stellen aan de noordzijde van de […]straat te D, ter hoogte van de huisnummers 149 tot en met 161. Voormelde gele onderbroken streep is in de eerste week van april 1997 aangebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de indieners van het bezwaarschrift terecht in hun bezwaar zijn ontvangen, nu zij er na de plaatsing van de gele onderbroken streep in april 1997 redelijkerwijs van mochten uitgaan dat het besluit reeds tot stand was gekomen.
In dit geding is de vraag aan de orde of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Eisers zijn in de gelegenheid gesteld zich te doen horen ter zitting van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van verweerder (hierna: de adviescommissie) van 16 juli 1997. De adviescommissie heeft vervolgens verweerder geadviseerd bezwaarden in hun bezwaren te ontvangen en het bezwaarschrift op formele gronden gegrond te verklaren.
De sector/hoofdafdeling Stadsontwikkeling, afdeling Stafbureau/Stedenbouw en Verkeer van verweerder heeft in een contramemorie van 18 december 1997 geadviseerd het advies van de adviescommissie niet op te volgen.
Uit dit ambtelijk advies van 18 december 1997 blijkt dat vertegenwoordigers van het bestuursorgaan reeds de avond van 16 juli 1997 bij de secretaris van de adviescommissie navraag hebben gedaan naar het standpunt van de adviescommissie en dat zij tot tweemaal toe, te weten op 16 juli 1997 en 25 juli 1997, de adviescommissie beargumenteerd hebben gevraagd het (voorlopig) advies te herzien. Inderdaad is de adviescommissie tweemaal teruggekomen op een eerder ingenomen standpunt (te weten: het primaire besluit is genomen in strijd met afdeling 3.4 van de Awb en in strijd met artikel 4:8 van de Awb). Tenslotte heeft de adviescommissie het definitieve advies gegeven.
Eisers hebben ter zitting - onder andere - over de in bezwaar gevolgde procedure geklaagd. Voorts is aangevoerd dat het ambtelijk advies van 18 december 1997 niet naadloos aansluit op de pleitnota van de vertegenwoordigers van het bestuursorgaan, zodat eisers hierop niet hebben kunnen reageren.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de gevolgde procedure niet ongebruikelijk is.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
In het voorliggende geval is buiten twijfel sprake geweest van de instelling van een adviescommissie ten behoeve van de beslissing op bezwaar als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb.
Uit het derde en vijfde lid van artikel 7:13 van de Awb blijkt dat de procedure bij deze adviescommissie een contradictoir karakter heeft. Zowel de bezwaarde als de vertegenwoordiger van het bestuursorgaan wordt in de gelegenheid gesteld een toelichting op het eigen standpunt te geven. Het is een procedure op tegenspraak.
Door zich na de hoorzitting bij herhaling rechtstreeks te wenden tot de adviescommissie en haar beargumenteerd te vragen terug te komen op eerder ingenomen standpunten heeft verweerder het bovenstaande miskend. Immers, de bezwaarden zijn niet in de gelegenheid gesteld hun standpunt dienaangaande aan de adviescommissie kenbaar te maken. Verder zijn de zienswijzen van de adviescommissie, waarop verweerder wel heeft kunnen reageren, niet eerder in de procedure naar voren gekomen. De rechtbank acht dit in strijd met de bezwarenprocedure. Dat de gevolgde procedure volgens verweerder niet ongebruikelijk is, doet hieraan niet af.
De rechtbank ziet in het feit, dat in het voorliggende geval over deze onjuistheid in de gevolgde procedure van behandeling van het bezwaar uitdrukkelijk is geklaagd, aanleiding het beroep gegrond te verklaren. Nu het bestreden besluit het resultaat is van een onzorgvuldige bezwarenprocedure kan het niet in stand blijven.
Verweerder zal met inachtneming van de correcte procedure opnieuw op het bezwaar moeten besluiten.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs hebben moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op f 1.420,= aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank, recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van f 210,= vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van f 1.420,= en
wijst de gemeente D aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr T.L. Tan.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van Y. van der Jagt- Determan als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 NOV. 1999
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op: 10 NOV. 1999
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.