ECLI:NL:RBROT:1999:AA4118

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BELEI 98/754-ZWI
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering invoer rundvlees uit het Verenigd Koninkrijk en aansprakelijkheid voor schade

In deze zaak heeft eiseres, Feburo Meat, beroep ingesteld tegen een besluit van de veterinaire inspecteur van de volksgezondheid voor Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland, die de invoer van een partij rundvlees uit het Verenigd Koninkrijk heeft geweigerd. De weigering was gebaseerd op het ontbreken van een veterinaire verklaring, zoals vereist door Europese regelgeving ter bescherming tegen boviene spongiforme encefalopathie. Eiseres stelde dat de partij rundvlees niet afkomstig was van in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen en dat de regelgeving niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de invoer niet terecht was, omdat de relevante Europese bepalingen nog niet in nationale wetgeving waren omgezet op het moment van de weigering. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de Staat der Nederlanden aansprakelijk was voor de geleden schade. Eiseres werd in de gelegenheid gesteld om een nadere schadebegroting in te dienen, waarna de omvang van de schadevergoeding zou worden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan op 25 november 1999.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: BELEI 98/754-ZWI
Uitspraak
in het geding tussen Feburo Meat, gevestigd te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde T.D. van der Ploeg,
en
de veterinaire inspecteur van de volksgezondheid voor Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 30 september 1996 heeft verweerder schriftelijk mededeling gedaan van zijn besluit om een door eiseres op 20 september 1996 vanuit het Verenigd Koninkrijk in te voeren, oorspronkelijk uit Brazilië afkomstige partij rundvlees naar het Verenigd Koninkrijk terug te zenden.
Bij brief van 16 oktober 1996 stelde eiseres verweerder aansprakelijk voor de door haar dientengevolge geleden schade.
Bij brief van 26 november 1996 deelde verweerder mede niet aansprakelijk te zijn voor de geleden schade.
Tegen deze brief is door eiseres bij brief van 3 januari 1997 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 maart 1998 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 16 april 1998 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 10 juni 1998 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 1999. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door P.D. Burgers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr J.C. Dorrepaal, bijgestaan door H. Bartels, T. Krediet en Th.R. Remmerswaal.
2. Overwegingen
In het voorjaar van 1996 werd bekend, dat volgens een wetenschappelijk adviesorgaan van de Britse overheid als meest waarschijnlijke oorzaak voor het ontstaan van tien gevallen van de Creutzfeld-Jakob-Disease bij personen onder de 42 jaar is aan te wijzen de mogelijke blootstelling van deze personen aan Boviene Spongiforme Encefalopathie, dat bij runderen voorkomt.
In reactie op dit bericht stelde de staatssecretaris van Volksgezondheid, welzijn en Sport, handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op 22 maart 1996 de 11Warenwetregeling rundvlees en produkten van rundvlees uit het Verenigd Koninkrijk" vast (Stcr. 1996, nr. 59) . Ingevolge deze regeling was het verboden om rundvlees, rundergehakt, rundvleesbereidingen en rundvleesprodukten van oorsprong of herkomst uit het Verenigd Koninkrijk in Nederland in de handel te brengen. Genoemde produkten dienden vooralsnog te worden opgeslagen.
Op 27 maart 1996 stelde de Commissie van de Europese Gemeenschappen Beschikking 96/239/EG inzake spoedmaatregelen ter bescherming tegen boviene spongiforme encefalopathie, Pb EG 1996, L 78/47 (hierna: Beschikking 96/239) vast.
Artikel 1 van Beschikking 96/239 bepaalt het volgende:
"In afwachting van een volledig onderzoek van de situatie en onverminderd de maatregelen die de Gemeenschap heeft vastgesteld ter bescherming tegen boviene spongiforme encefalopathie, zorgt het Verenigd Koninkrijk ervoor dat vanaf zijn grondgebied geen uitvoer naar de andere Lid-Staten en naar derde landen plaatsvindt van:
levende runderen en sperma en embryo's daarvan; vlees van in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen; produkten van in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen, die in de voedselketen voor mens of dier kunnen komen of bestemd zijn voor gebruik in de medische, de cosmetische of de farmaceutische sector; vlees- en beendermeel van zoogdieren.11
Ingevolge artikel 2 van deze beschikking brengen de Lid-Staten de maatregelen die zij toepassen in overeenstemming met deze beschikking.
Ter uitvoering van Beschikking 96/239 werd op 29 maart 1996 door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, handelende in overeenstemming met de minister van Economische Zaken en de minister van Landbouw Natuurbeheer en visserij, de 11Warenwetregeling invoerverbod rundvlees en produkten van rundvlees uit het Verenigd Koninkrijk" vastgesteld (Stcr. 1996, nr. 64, hierna: de Warenwetregeling van 29 maart 1996).
Artikel 2 van deze regeling bepaalt:
"Het is verboden rundvlees en andere produkten afkomstig van in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen binnen Nederlands grondgebied te brengen."
Bij besluit van 14 april 1996 werd de 11Warenwetregeling rundvlees en produkten van rundvlees uit het Verenigd Koninkrijk" ingetrokken (Stcr. 1996, nr. 68).
Bij Beschikking 96/362/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 juni 1996 tot wijziging van Beschikking 96/239/EG inzake spoedmaatregelen ter bescherming tegen boviene spongiforme encefalopathie, Pb EG 1996, L 139/17 (hierna: Beschikking 96/362) werd Beschikking 96/239 gewijzigd.
Artikel 1 bis, eerste lid, van Beschikking 96/239, als ingevoegd bij Beschikking 96/362, bepaalt het volgende:
"Het Verenigd Koninkrijk verzendt geen: vlees voor menselijk consumptie, vleesprodukten voor menselijk consumptie, vleesbereidingen voor menselijke consumptie, voedsel voor vleesetende huisdieren, van niet in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen, tenzij deze produkten afkomstig zijn van onder officiële veterinaire controle staande inrichtingen die een stelsel voor de nasporing van ruw materiaal hebben ingevoerd waarbij in alle produktiestadia de oorsprong van het materiaal kan worden bepaald."
Artikel 1 bis, derde lid, van Beschikking 96/239, als ingevoegd bij Beschikking 96/362, bepaalt het volgende:
"Het Verenigd Koninkrijk draagt ervoor zorg, dat de in lid 1 genoemde produkten die naar de andere Lid-Staten worden gezonden, vergezeld gaan van een door een officiële dierenarts afgegeven gezondheidscertificaat waarin wordt verklaard dat zij aan de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoen."
Ingevolge artikel 2 van Beschikking 96/362 passen de Lid-Staten de maatregelen die zij toepassen aan aan deze beschikking en stellen zij de Commissie daarvan onverwijld op de hoogte.
Ter uitvoering van Beschikking 96/362/EG werd bij besluit van 30 oktober 1996 de 11Warenwetregeling invoerverbod rundvlees en produkten van rundvlees uit het Verenigd Koninkrijk" overeenkomstig het bepaalde in Beschikking 96/362/EG gewijzigd (Stcr. 1996, nr. 214) .
Inmiddels had eiseres op 20 september 1996 een partij rundvlees -te weten 227 dozen vacuüm verpakt gekoelde striploins afkomstig uit Brazilië - in Nederland aangevoerd vanuit het Verenigd Koninkrijk.
Verweerder weigerde toelating van deze partij, aangezien de partij niet vergezeld ging van een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 1 bis, eerste en derde lid, van Beschikking 96/239, als ingevoegd bij Beschikking 96/362.
Bij brief van 30 september 1996 stelde verweerder eiseres op de hoogte van het besluit de partij rundvlees op 23 september 1996 terug te zenden naar het Verenigd Koninkrijk.
Deze brief bevatte geen bezwaarclausule.
Bij brief van 16 oktober 1996 stelde eiseres verweerder aansprakelijk voor de als gevolg van de terugzending geleden schade, begroot op f 10.845,- . Eiseres heeft hierbij tevens aangegeven bezwaar te hebben tegen de terugzending van de partij rundvlees naar het Verenigd Koninkrijk.
Bij brief van 26 november 1996 deelde verweerder mede zich niet aansprakelijk te achten voor de geleden schade, aangezien de partij rundvlees terecht was teruggestuurd.
Ook deze brief bevatte geen bezwaarclausule.
In antwoord op de brief van eiseres van 29 november 1996 heeft verweerder bij brief van 6 december 1996 laten weten bij welke instantie eiseres bezwaar kon indienen tegen de brief van 26 november 1996.
Eiseres is van mening dat ten onrechte de partij rundvlees niet tot het Nederlandse grondgebied werd toegelaten. Eiseres heeft in dit verband - samengevat ~ aangevoerd dat Beschikking 96/362 niet van toepassing is op de partij vlees, aangezien deze Beschikking niet van toepassing is op niet in het Verenigd Koninkrijk bewerkt vlees. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat is gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Verweerder is van mening dat hij terecht, gezien het feit dat de veterinaire verklaring als bedoeld in artikel 1 bis van Beschikking 96/239, als ingevoegd bij Beschikking 96/362, ontbrak, invoer van de partij rundvlees heeft geweigerd. Verweerder is van mening dat Beschikking 96/362, gelet op het spoedeisend karakter, naar aard, opzet en bewoordingen bedoeld is als rechtstreeks werkend voorschrift, zodat verweerder deze beschikking direct kon toepassen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of eiseres tijdig bezwaar heeft gemaakt.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken.
In dit verband merkt de rechtbank het samenstel van brieven van verweerder van 30 september 1996 (waarin de motivering van het terugzendingsbesluit op schrift gesteld is) en de brief van 26 november 1996 (waarin de aansprakelijkheid voor geleden schade werd afgewezen) aan als het besluit waartegen het bezwaar zich richt. Gelet op de briefwisseling tussen partijen, en mede gezien het feit dat eiseres - eerst - bij brief van verweerder van 6 december 1996 op de hoogte werd gesteld van de instantie waarbij bezwaar kon worden ingediend dient de brief van 3 januari 1997 van eiseres als bezwaarschrift te worden aangemerkt. Het bezwaarschrift is derhalve tijdig ingediend.
De vraag die partijen materieel verdeeld houdt is of verweerder terecht de invoer van de betreffende partij rundvlees heeft geweigerd en teruggezonden naar het Verenigd Koninkrijk.
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat de betreffende partij rundvlees niet afkomstig is van in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen. Tevens staat vast dat de partij rundvlees niet vergezeld ging van de in artikel 1 bis van Beschikking 96/239, als ingevoegd bij Beschikking 96/362, bedoelde veterinaire verklaring.
De rechtbank overweegt dat artikel 1 bis van Beschikking 96/239, als ingevoegd bij Beschikking 96/362, bepaalt dat het niet is toegestaan dergelijk rundvlees, afkomstig van niet in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen zonder de in dit artikel bedoelde veterinaire verklaring uit te voeren uit het Verenigd Koninkrijk.
De rechtbank tekent evenwel aan dat op het moment, dat invoer van de partij rundvlees werd geweigerd en deze partij werd teruggezonden naar het Verenigd Koninkrijk, de bepalingen van Beschikking 96/362 in Nederland nog niet waren geïmplementeerd. Deze omzetting heeft immers eerst op 30 oktober 1996 plaatsgevonden.
Wat betreft de nationale regelgeving is derhalve de Warenwetregeling van 29 maart 1996, dienende ter implementatie van Beschikking 96/239, van toepassing.
De Warenwetregeling van 29 maart 1996 bevat, anders dan verweerder betoogt, geen algemeen verbod op invoer van rundvlees vanuit het Verenigd Koninkrijk. Zowel de tekst van artikel 1 van Beschikking 96/239 als - reeds - de tekst van artikel 2 van de warenwetregeling maakt duidelijk dat het invoerverbod betrekking heeft op vlees-(produkten) afkomstig van in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen.
Nu het in onderhavig geval gaat om een partij rundvlees afkomstig van niet in het Verenigd Koninkrijk geslachte runderen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet op grond van de Warenwetregeling van 29 maart 1996 tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
De rechtbank ziet zich evenwel voor de vraag gesteld of, nu op grond van Beschikking 96/362 de uitvoer uit het Verenigd Koninkrijk van de partij rundvlees zonder veterinaire verklaring niet was toegestaan, deze Beschikking - anders dan de nationale regelgeving -aan invoer van de partij rundvlees in Nederland in de weg kon staan. Daarvan zou sprake zijn indien, zoals verweerder meent, aan (bepalingen van) Beschikking 96/362 rechtstreekse werking toe komt, zodat daarmee in tegenspraak zijnde nationale bepalingen buiten toepassing dienen te worden gelaten.
De rechtbank overweegt dat ingevolge jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen rechtstreekse werking niet kan leiden tot toepassing door de overheid van nog niet in nationaal recht omgezette gemeenschapsrechtelijke bepalingen ten laste van een particulier. Nu rechtstreekse werking van (de bepalingen van) Beschikking 961362 in het onderhavige geval ten laste van eiseres -
een particulier - zou komen, kan rechtstreekse werking derhalve reeds daarom niet aan de orde zijn.
De rechtbank ziet, gelet op de tekst van de betreffende bepalingen, evenmin ruimte om de Warenwetregeling van 29 maart 1996 conform Beschikking 96/362 te interpreteren.
De omstandigheid dat het hierbij zou gaan om een spoedmaatregel kan niet tot een ander oordeel leiden.
Nu op grond van de Warenwetregeling van 29 maart 1996 verweerder niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, en deze regeling niet op grond van (bepalingen van) Beschikking 96/362 buiten toepassing dient te worden gelaten, komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond dient te worden verklaard. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd kan derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
Ten aanzien van de door eiseres gevorderde schadevergoeding overweegt de rechtbank dat, gelet op het voorgaande, aanleiding bestaat over te gaan tot toekenning van schadevergoeding. Gelet op het feit dat eiseres de door haar gevorderde schadevergoeding niet nader heeft onderbouwd, en verweerder op de stellingen van eiseres in dit verband niet heeft gereageerd, ziet de rechtbank aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde bij artikel 8:73, tweede lid, van de Awb, op de wijze als in het dictum aangegeven.
De rechtbank is niet gebleken van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade die eiseres heeft geleden en bepaalt dat ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding het onderzoek wordt heropend; in dit kader wordt eiseres de gelegenheid geboden om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een -nader gemotiveerde - schadebegroting over te leggen, onder toezending van een afschrift aan verweerder, waarna verweerder een gelijke termijn zal hebben om te reageren,
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van f 420,- vergoedt,
Deze uitspraak is gedaan door mr P. van Zwieten als voorzitter en mr T.L. Tan en mr W.E. Doolaard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr A. Gerbrandy als griffier, uitgesproken in het openbaar op . 25 november 1999.
De griffier: De voorzitter
Afschrift verzonden op: 2 5 NOV, 1999
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen -en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.