ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Reg.nr.: VAPV 99/1110-S2
APV 99/1111-S2 (hoofdzaak)
naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in verband met het geding tussen
Natuur- en vogelwacht "Rotta", verzoekster,
gemachtigde mr W.K.M. Uytdehaage,
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 30 juni 1998 heeft de algemeen directeur van de Dienst Gemeentewerken van de gemeente Rotterdam (hierna: de directeur Gemeentewerken Rotterdam), daartoe gemachtigd door burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, een vergunning aangevraagd voor het rooien van 20 bomen en 305 m² bosplantsoen in verband met de aanleg van een complex moestuinen.
Bij brief van 17 juli 1998 heeft de directeur Gemeentewerken Rotterdam een vergunning aangevraagd voor het rooien van 34 bomen in verband met de voorgenomen bodemsanering van het terrein op de hoek van de Lage Limiet en de Wildersekade.
Bij besluit van 2 november 1998 heeft verweerder aan de directeur Gemeentewerken Rotterdam vergunning verleend voor het kappen van 20 en 34 bomen aan de Lage Limiet/Wildersekade, onder oplegging van een herplantplicht voor 20 en 34 bomen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 24 november 1998 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 12 april 1999 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 19 mei 1999 beroep ingesteld.
Tevens is bij schrijven van eveneens 19 mei 1999 aan de president van de rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 juni 1999 alwaar verzoekster is verschenen vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door J.H. Ochtman en H.M. Bes.
Namens verweerder is verschenen mr J. Kersten.
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de president van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk in de hoofdzaak uitspraak kan doen.
De president is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Onder een belanghebbende dient, gelet op het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te worden verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van artikel 1:2 van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de bedoelde omschrijving veilig beoogt te stellen dat verenigingen of stichtingen kunnen gelden als belanghebbenden, mits een algemeen of collectief belang, dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen én waarvoor zij zich ook daadwerkelijk inzetten, bij het besluit in kwestie rechtstreeks betrokken is. Verzoekster is een vereniging, die blijkens artikel 3 van haar statuten ten doel heeft "het doen bevorderen van kundig beheer van de flora en fauna, het zo mogelijk verbeteren daarvan en het doen herstellen van daarin aangebrachte verstoringen. Het werkgebied van de vereniging omvat de drie B-gemeenten (Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs en Bleiswijk), de gemeente Zevenhuizen en de gemeente Moerkapelle".
Aan het bestreden besluit ligt de overweging ten grondslag dat de statutaire doelstelling van verzoekster zich niet uitstrekt tot de gemeente Rotterdam en dat de verleende kapvergunningen betrekking hebben op een gebied dat is gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Rotterdam zodat verzoekster niet rechtstreeks in haar belang is getroffen.
Verzoekster is van opvatting dat zij wel belanghebbende is bij het bestreden besluit nu het in het geding zijnde gebied grenst aan haar statutaire werkgebied, het gebied onderdeel is van de "Intermediaire Zone" waarvoor zij zich feitelijk inzet en het gebied via het slotensysteem in verbinding staat met haar werkgebied.
De president overweegt als volgt.
Het gebied waar de te rooien bomen zich bevinden is gelegen direct ten westen van de Wildersekade in de gemeente Rotterdam. Dit is een gebied dat niet behoort tot het statutaire werkgebied van verzoekster.
In beginsel is derhalve de conclusie gerechtvaardigd dat verzoekster door het verlenen van de onderhavige kapvergunningen niet rechtstreeks in haar belang is getroffen.
Dit is slechts anders indien voldoende aannemelijk wordt dat het kappen van de in geding zijnde bomen effect zal hebben op de omgeving en derhalve ook op een deel van het gebied dat binnen de statutaire doelstelling van verzoekster valt.
Van een dergelijk effect is de president onvoldoende gebleken, waarbij in aanmerking is genomen dat verweerder tegelijk met het verlenen van de kapvergunningen een herplantplicht heeft opgelegd.
Verweerder heeft gelet hierop naar het oordeel van de president terecht en op goede gronden aangenomen dat verzoekster niet rechtstreeks in de door haar behartigde belangen is getroffen.
Verweerder heeft het bezwaar van verzoekster dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
Gelet op het vorenstaande ziet de president geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep ongegrond,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr C.P.M. van de Kerkhof als president. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr S.B.H. Fijneman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 juni 1999.
De griffier: De president:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval verzoekster wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak, voorzover betrekking hebbende op de hoofdzaak, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.