ECLI:NL:RBROT:2000:AA4911

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WET 98/844-DLD
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidieaanvraag voor project Panklare spruiten door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen GreenSprout B.V. en de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de afwijzing van een subsidieaanvraag voor het project Panklare spruiten. Eiseres, GreenSprout B.V., had op 27 maart 1997 een aanvraag ingediend voor subsidie op basis van de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht. De minister heeft deze aanvraag op 30 juli 1997 afgewezen, waarna eiseres bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar werd op 26 maart 1998 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres.

Tijdens de zitting op 23 november 1999 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat de minister de herziene aanvraag niet had betrokken in de heroverweging van het besluit. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om nieuwe informatie die na de indiening van de aanvraag was ingediend, mee te nemen in de besluitvorming. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van aanvragen dient te geschieden op basis van de informatie die op het moment van indiening beschikbaar was.

De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat de aanvraag van eiseres niet voldeed aan de criteria van de regeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat bij een bezwaarschrift een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt op basis van de oorspronkelijke aanvraag en de op dat moment beschikbare informatie.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: WET 98/844-DLD
Uitspraak
in het geding tussen
GreenSprout B.V., gevestigd te Barendrecht, eiseres,
gemachtigde: mr G.C. Haulussy
en
de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 27 maart 1997 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om ten behoeve van haar project Panklare spruiten in aanmerking te komen voor subsidie ingevolge de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht.
Bij besluit van 30 juli 1997 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 31 juli 1997 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 maart 1998 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 28 april 1998, aangevuld bij schrijven van 20 mei 1998, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 25 mei 1998 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 1999. Namens eiseres zijn verschenen haar directeur, ing B.R.A. Groeneweg, en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr M.F. Kornman.
2. Overwegingen
In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Partijen zijn met name verdeeld over de vraag of verweerder de herziene aanvraag van eiseres van het project Panklare spruiten had dienen te betrekken in de heroverweging van het besluit in primo.
Eiseres heeft op 27 maart 1997 in verband met de eerste tender van de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht (hierna: de Regeling) een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor subsidie ten behoeve van haar project Panklare spruiten.
Eiseres heeft hiertoe het projectplan Panklare spruiten en een begroting van de projectkosten overgelegd.
Dit plan is beoordeeld door de Beoordelingscommissie Innovatieregeling Markt- en Concurrrentiekracht, die verweerder op 3 juli 1997 verslag heeft gedaan van deze beoordeling en de beoordeling van de overige aanvragen in het kader van de eerste tender.
Verweerder heeft dit advies, voor wat betreft het project van eiseres, overgenomen en bij besluit van 27 maart 1997 haar aanvraag afgewezen. Verweerder heeft hierbij overwogen dat de aanvraag niet overtuigend aan de criteria en de doelstelling van de Regeling voldoet. Zo blijkt uit de aanvraag niet overtuigend dat het aan het project verbonden perspectief voldoende is. In het bijzonder is onvoldoende gebleken hoe de vernieuwende stap gaat worden gezet en wat het rendement is. Voorts zijn de kosten van de vervolmaking van het prototype en de daarmee subsidiabele kosten in de begroting naar het oordeel van verweerder nog onvoldoende inzichtelijk gemaakt.
Bij zijn besluit heeft verweerder eiseres erop gewezen dat het haar vrij staat om het project, in verbeterde vorm, opnieuw in te dienen en dat de eerstvolgende tender loopt tot 22 augustus 1997.
Bij brief van 31 juli 1997 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft daarbij met name aangevoerd, dat zij op verscheidene door de beoordelingscommissie genoemde punten relevante nadere informatie had kunnen geven en dat als deze informatie bij de beoordeling betrokken was een betere waardering voor het project in de rede gelegen zou hebben.
Hangende het bezwaar heeft eiseres onder meer op 19 augustus 1997 een verbeterde versie van haar project Panklare Spruiten overgelegd. Hierbij is namens eiseres aangegeven dat zij niet kan deelnemen aan de tweede tender en dat zij (om deze reden) de verbeterde versie ziet als zijnde een onderdeel van de bezwaarprocedure. Voorts is namens eiseres een brief van Backus Sormac B.V. van 1 augustus 1997 overgelegd.
Het bestreden besluit strekt tot ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres.
Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het nieuwe projectplan niet als onderdeel van de bezwaarprocedure kan worden beschouwd. Verweerder heeft aangegeven dat hij in dit kader een beleid voert, dat er op neer komt dat uitsluitend, gegevens, die dienen ter onderbouwing van wat reeds in het oorspronkelijke projectplan is beschreven, worden meegenomen in de besluitvorming op het bezwaarschrift.
Verweerder heeft daarbij geoordeeld dat het verbeterde projectplan, alsmede de overige gegevens die dienen ter onderbouwing van de nieuwheid van het project om die reden niet meer kunnen worden meegenomen in de beoordeling, daar deze gegevens een essentiële wijziging van het oorspronkelijke projectplan inhouden. Verweerder heeft zich in dit verband beroepen op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 1998, zaak-nummer E04.97.0066.
Eiseres heeft aangevoerd dat het essentiële kenmerk van een bezwaarschriftprocedure is dat door het bestuursorgaan een volledige heroverweging met inachtneming van de aangevoerde bezwaren en van alle overige op het moment van de beslissing op het bezwaarschrift bekende feiten en omstandigheden plaatsvindt.
Voorts heeft eiseres het standpunt ingenomen dat de gewijzigde aanvraag voor haar projectplan in het geheel niet afwijkt van de oorspronkelijke aanvraag; het onderwerp betreft dezelfde technologie en het project wordt uitgevoerd in samenwerking met dezelfde participanten als in de eerst ingediende versie. Bovendien is de doelstelling van het plan niet veranderd. De diverse onderwerpen zijn slechts nader toegelicht
Derhalve kan naar haar oordeel de in de verbeterde aanvraag opgenomen informatie worden gezien als gegevens welke dienen ter ondersteuning en onderbouwing van hetgeen reeds in de oorspronkelijke aanvraag is uitgezet. In geen geval leveren deze nadere gegevens een essentiële wijziging van de aanvraag op of wordt door de wijzigingen en nadere informatie de grondslag van de eerste aanvraag verlaten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Allereerst merkt zij op, dat eiseres in deze fase van de procedure niet stelt, dat verweerder de oorspronkelijke aanvraag zonder meer had behoren te honoreren.
De rechtbank merkt daarbij op, dat zij gelet op de grote aantallen ingediende projecten en de aard van de door verweerder in de Regeling neergelegde procedure van oordeel is, dat het in beginsel niet op verweerders weg ligt indieners van een aanvraag lopende de procedure uit te nodigen een gebrekkige onderbouwing van de aanvraag te herstellen dan wel aan te vullen. Uitzonderingen daargelaten dient ervanuit gegaan te worden, dat de projectaanvragen beoordeeld moeten worden, zoals zij worden ingediend.
In artikel 2, tweede lid, van de Regeling is bepaald, dat geen subsidie verstrekt wordt als met de uitvoering van het project een aanvang gemaakt is, alvorens de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd.
Gelet op deze bepaling kan eiseres verweerders suggestie om met een nieuwe verbeterde aanvraag aan een volgende tender deel te nemen, inderdaad niet opvolgen, nu het project inmiddels in uitvoering is.
Derhalve is het voor haar van belang te bezien of en zo ja, in hoeverre, in de bezwaarfase in de aanvraag niet expliciet opgenomen informatie alsnog kan worden ingediend, zodat die alsnog tot een voor eiseres positieve beslissing zou kunnen leiden.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven daarin niet ver mee te willen gaan. Uitsluitend gegevens, die dienen ter onderbouwing van hetgeen reeds in het oorspronkelijke plan beschreven is, worden in de besluitvorming op bezwaar meegenomen.
Artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), bepaalt dat, indien het bezwaar ontvankelijk is, op de grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het van de aard van de besluitvorming in primo afhankelijk welke gegevens in bezwaar alsnog in de beschouwing betrokken kunnen worden. Beginsel is, dat in bezwaar ex nunc besloten wordt, zodat met nieuwe feiten en omstandigheden rekening gehouden moet worden. In een aantal situaties kan aan dit beginsel echter niet worden vastgehouden.
Voorzover hier van belang is een van die situaties aan de orde, wanneer na het doorlopen van een besluitvormingstraject het bestuursorgaan een schaars goed over meerdere aanvragers moet verdelen of wanneer tussen verschillende pretendenten of kandidaten op basis van een vergelijking een keuze gemaakt moet worden.
Als dan op basis van de op het besluitvormingsmoment beschikbare informatie een zorgvuldige keuze gemaakt is, is een bestuursorgaan niet verplicht en in de meeste gevallen zelfs niet bevoegd om op basis van nadien ingekomen informatie de besluitvorming weer open te breken en tot een nieuwe afweging te komen.
De rechtbank stelt vast, dat de Regeling in artikel 10 de beoordelingscommissie verplicht haar advies uit te brengen in de vorm van een rangschikking van de aanvragen, waarover zij niet afwijzend adviseert. Ingevolge artikel 11 is de minister verplicht op alle aanvragen die in de aanvraagperiode zijn ingediend, gelijktijdig te beslissen.
Bij een dergelijk systeem past niet, dat in bezwaar de aanvraag gewijzigd of aangevuld zou kunnen worden, waarna de rechtmatigheid van de plaatsing van de aldus gewijzigde aanvraag in de rangschikking ter toetsing zou voorliggen. Dit zou immers ook impliceren, dat alle andere belanghebbenden weer bij de nieuwe besluitvorming betrokken zouden moeten worden.
Derhalve dient bij een bezwaarschrift tegen besluiten in een dergelijk kader slechts de vraag aan de orde te kunnen komen of de besluitvorming over de aanvragen, zoals zij ten tijde van indiening en beoordeling door de beoordelingscommissie en verweerder luidden, aan de te stellen eisen voldeed.
De rechtbank merkt vervolgens op dat het geschil in het onderhavige geding geen betrekking heeft op een te lage rangschikking.
Verweerders besluitvorming kent twee fasen; eerst een toetsing of het project voor subsidiëring in aanmerking komt en slechts voor de projecten die deze toetsing doorstaan, een rangschikking.
Het project van eiseres heeft reeds de genoemde toetsing niet doorstaan.
Ook in dit geval is het bezwaar er echter uiteindelijk op gericht, dat inbreuk gemaakt zou moeten worden op het rechtens aanvaardbare uitgangspunt dat in een systeem als het onderhavige op alle aanvragen gelijktijdig beslist wordt.
Uitgaande van al het vorenstaande kan tenslotte de toevallige omstandigheid, dat in dit geval het beslag, dat de voor subsidiëring in aanmerking komende projecten op de beschikbare middelen gelegd hebben, zodanig was dat er nog wel ruimte geweest zou zijn om een extra project te financieren, de omvang van de in bezwaar en beroep te voltrekken toetsing niet beïnvloeden.
Het beroep moet dan ook ongegrond verklaard worden.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr W.E. Doolaard als voorzitter en mrs L.C.P. Goossens en E.I. van den Bos-Boomsma als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr A.J.J. van der Vlist als griffier, uitgesproken in het openbaar op
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.