ECLI:NL:RBROT:2000:AA5341

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
135121 kg ZA 00437
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Publicatie van onjuiste beschuldigingen door NRC Handelsblad en vordering tot rectificatie

In deze zaak heeft eiser, een persoon wiens naam niet is vermeld, een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap NRC Handelsblad B.V. naar aanleiding van een artikel dat op 23 februari 2000 in de krant is gepubliceerd. Het artikel, geschreven door redacteur Marcel Haenen, bevatte beschuldigingen dat eiser, samen met twee ex-rechercheurs van de BVD, betrokken zou zijn bij drugshandel en het genereren van miljoenenwinsten. Eiser vorderde in kort geding dat NRC Handelsblad een rectificatie zou plaatsen, omdat hij meende dat de publicatie onjuist en misleidend was. De rechtbank heeft de vordering van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de beschuldigingen in het artikel grotendeels zijn gebaseerd op een ambtsbericht van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), dat als een doorgaans betrouwbare bron wordt beschouwd. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn vordering tot rectificatie onvoldoende had gespecificeerd en dat er geen sprake was van onjuiste gegevens in het artikel. De president verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 4 april 2000.

Uitspraak

A R R O N D I S S E M E N T S R E C H T B A N K T E R O T T E R D A M
Zaak/Rolnummer: 135121/KG ZA 00-437
Uitspraak: 4 april 2000
VONNIS van de president in kort
geding in de zaak van:
(naam),
(woonplaats),
EISER,
procureur mr. S. Stenfert Kroese,
advocaat mr. A.S. van der Biezen,
- t e g e n -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NRC HANDELSBLAD B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
GEDAAGDE,
procureur mr. O.E. Meijer,
advocaat prof. mr. E.J. Dommering.
1. Het verloop van het geding
1.1
Dit blijkt uit de navolgende, door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
- de dagvaarding d.d. 21 maart 2000;
- de pleitnotities en producties van mr. Van der Biezen;
- de pleitnotities en producties van prof. mr. Dommering.
De raadslieden hebben de respectieve standpunten van partijen nog nader toegelicht.
1.2
Ter terechtzitting heeft mr. Van der Biezen namens eiser vordering sub 2 betreffende het overleggen van documenten waarop gedaagde zich in haar krantenartikel beroept, ingetrokken in verband met het feit dat eiser inmiddels over dit document beschikt.
2. Het geschil
2.1 Op de voorpagina van het NRC Handelsblad van 23 februari 2000 is door gedaagde een artikel van redacteur Marcel Haenen gepubliceerd onder de (vet gedrukte) kop "BVD: honderden miljoenen winst; IRT-duo werd rijk van drugshandel". In de inleiding van dit artikel staat vermeld: "De Haarlemse (ex-)rechercheurs K. Langendoen en J. van Vondel hebben voor eigen rekening honderden miljoenen guldens verdiend aan het importeren van duizenden kilo's hard- en softdrugs".
Voorts hebben de volgende passages uit genoemd artikel betrekking op eiser:
De politieagenten hebben volgens de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) de drugswinsten in eendrachtige samenwerking met een aantal Nederlandse handelaren in verdovende middelen, geïnvesteerd in een gokonderneming in Oostenrijk en in onroerend goed.
Langendoen en Van Vondel (het 'koningskoppel' van de IRT) hebben samen met de vorige week gearresteerde Kris J. "voor het wegsluizen van drugsgelden gebruik gemaakt van een Amsterdamse makelaar. Zij hebben het complete huizenbestand van deze makelaar opgekocht en deze man regelt verdere aankopen", aldus een ambstbericht van de BVD van 12 juni 1997.
Deze informatie van de BVD - van een "doorgaans betrouwbare bron" - was aanleiding voor het grote onderzoek van de Landelijke recherche dat vorige week resulteerde in de aanhouding van zestien verdachten.
Langendoen en Van Vondel zijn niet aangehouden en waren vandaag voor commentaar niet bereikbaar.
Uit de informatie van de BVD blijkt dat de invloedrijkste rechercheurs van het IRT-politieteam, (...), in feite in dienst stonden van de onderwereld.
(...)
Volgens de BVD hebben 'de foute IRT'ers hun geld ergens gestald en houden ze zich rustig tot de hele storm is geluwd'.
2.2
Eiser heeft na vermindering van eis - uiteindelijk - in kort geding gevorderd dat gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om binnen twee dagen na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis in haar krant een rectificatie te doen plaatsen op nader te bepalen wijze en inhoud, zulks op verbeurte van een dwangsom van
fl. 10.000,-, althans een bedrag in goede justitie te bepalen voor iedere dag dat gedaagde, nadat twee dagen na voormelde betekening zijn verstreken, in gebreke blijft aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen en met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
2.3
Eiser heeft aan zijn vordering - zakelijk weergegeven - de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
2.3.1
Gedaagde heeft onrechtmatig jegens eiser gehandeld doordat het onder 2.1 bedoelde artikel een onjuiste dan wel door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard is. In het artikel worden vergaande beschuldigingen jegens eiser geuit die hem zowel zakelijk als privé ernstig nadeel berokkenen. Eiser is door de publicatie van dit artikel aangetast in zijn eer en goede naam ten gevolge waarvan hij schade heeft geleden en nog steeds lijdt. Bovendien kan het artikel nadelige gevolgen hebben voor de tegen eiser aanhangige meineedprocedure.
2.3.2
De in het artikel opgenomen verdenkingen jegens eiser zijn door justitie reeds lang gesignaleerd en vormen al geruime tijd onderdeel van uitgebreide justitiële aandacht en onderzoek. Hieruit volgt dat er geen maatschappelijk belang bij publicatie van het artikel bestond en dat deze publicatie derhalve noodzakelijk noch gerechtvaardigd was.
2.3.3
Gedaagde heeft, nu zij haar informatie slechts uit één bron heeft verkregen, niet voldaan aan haar onderzoeksplicht.
Het artikel is gebaseerd op informatie uit een proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten Divisie Centrale Recherche Informatie d.d. 19 juni 1997.
In dit proces-verbaal wordt het ambtsbericht van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (hierna BVD) - waarop in het onder 2.1 bedoelde artikel wordt gedoeld - weergegeven.
In het artikel heeft gedaagde hele passages uit dit ambtsbericht letterlijk overgenomen, waarbij door gedaagde echter niet is vermeld dat de BVD dit ambtsbericht heeft opgesteld naar aanleiding van informatie die de BVD in 1995 heeft vernomen. Door het jaartal 1995 niet in het artikel te vermelden wekt gedaagde ten onrechte de suggestie dat de informatie veel recenter is.
Daarnaast heeft gedaagde haar lezers bewust en opzettelijk misleid door een essentiële zinsnede uit het ambtsbericht van de BVD in het artikel weg te laten. Het betreft de vermelding dat de BVD de betrouwbaarheid en de waarde van de gerelateerde informatie niet heeft onderzocht en zij de juistheid van de informatie niet kan beoordelen. Gedaagde heeft de informatie niettemin zonder enig voorbehoud in het gepubliceerd.
2.3.4
Gedaagde heeft het beginsel van hoor en wederhoor geschonden doordat eiser geen mogelijkheid is geboden om voordat het bestreden artikel op de voorpagina van de krant werd geplaatst te reageren op de vergaande beschuldigingen die in het artikel jegens hem worden geuit.
2.4
Gedaagde heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot rectificatie met veroordeling van eiser in de kosten van deze procedure. Hiertoe heeft gedaagde - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
2.4.1
De vordering van eiser behelst een niet nader gespecificeerd verzoek om rectificatie. Eiser heeft in de dagvaarding verzuimd aan te geven welke van de uit het krantenartikel geciteerde beweringen onjuist zouden zijn. Een ongespecificeerde rectificatie kan in verband met de strenge eisen van het te dezen toepasselijke artikel 10 lid 2 EVRM niet worden toegewezen. De rectificatie voldoet immers niet aan de toegankelijkheids- envoorzienbaarheidseis.
2.4.2
Voorzover eiser bedoeld zou hebben dat een krant op dit moment niet zou mogen publiceren dat het vermoeden bestaat dat eiser miljoenen guldens aan de drugshandel heeft overgehouden, is dat een ongeoorloofde beperking van de vrijheid van meningsuiting.
2.4.3
Eiser heeft geen belang bij een rectificatie en rectificatie heeft geen enkel schadevergoedend of schadebeperkend aspect. Gelet op de aanhoudende stroom van berichten rondom de persoon van eiser, voegt een rectificatie van het bericht van 23 februari 2000 in het geheel niets toe aan het beeld dat van eiser de laatste jaren in de pers is geschetst.
Voorts blijkt uit niets dat de processuele positie van eiser in de thans tegen hem aanhangige meineed-procedure door het artikel van gedaagde zou zijn geschaad.
Het artikel heeft geen betrekking op deze meineed-procedure en het feitenbestand in de meineed-procedure is van een veel specifiekere aard dan uit het bericht blijkt.
2.4.4
De inhoud van voornoemd ambtsbericht van de BVD staat niet op zich zelf maar versterkt de bevindingen van andere onderzoekscommissies die in de afgelopen jaren werkzaam zijn geweest. De bewering in het artikel dat onder meer gedaagde voor eigen rekening honderden miljoenen guldens heeft verdiend aan het importeren van duizenden kilo's hard- en softdrugs, is een vermoeden dat reeds eerder door de pers en door deze onderzoekscommissies is uitgesproken.
De juistheid van de in het artikel gedane bewering dat uit de informatie van de BVD blijkt dat de invloedrijkste rechercheurs van het IRT-politieteam in feite in dienst stonden van de onderwereld, wordt door eiser niet bestreden. Voorts wordt de in het artikel geciteerde bewering dat volgens de BVD de foute IRT'ers hun geld ergens hebben gestald en zich rustig houden tot de hele storm is geluwd ondersteund door de uitkomsten van onderzoeken van gezaghebbende onderzoekscommissies.
Het ambstbericht van de BVD is voor justitie aanleiding geweest om een opsporingsonderzoek in te stellen dat onlangs heeft geleid tot de aanhouding van vijftien verdachten. Het belang dat eventuele misstanden waarop in het artikel wordt gedoeld aan de kaak worden gesteld is groot. De pers hoeft hierbij niet volledig strafrechtelijk bewijs te leveren. Het gaat er om dat de beweringen een voldoende algemeen belang dienen en voldoende steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal, mede gelet op het gezag van de bron.
2.4.5
Gedaagde heeft een poging gedaan om het standpunt van eiser omtrent de in het artikel opgenomen beweringen in te winnen. Op de door de redacteur van gedaagde ingesproken boodschap op de voice mail van eiser is niet gereageerd evenals op het aanbod van gedaagde aan eiser gedaan in haar brief van 28 februari 2000 om alsnog te reageren.
3. De beoordeling
3.1
Namens gedaagde is als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat eiser zijn vordering in strijd met de eisen van het te dezen toepasselijke artikel 10 lid 2 EVRM onvoldoende heeft gespecificeerd nu eiser heeft nagelaten in de dagvaarding dan wel ter terechtzitting aan te geven welke onjuistheden het onder 2.1 bedoelde artikel over eiser bevat en op welke wijze het artikel gerectificeerd dient te worden. Hieruit volgt, aldus gedaagde, dat de vordering van eiser tot rectificatie moet worden afgewezen dan wel dat eiser in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.2
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de bron waarop redacteur Marcel Haenen het onder 2.1 bedoelde artikel heeft gebaseerd een ambtsbericht van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (hierna BVD) d.d. 12 juni 1997 betreft, welk ambtsbericht is opgenomen in een proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten Divisie Centrale Recherche Informatie d.d. 19 juni 1997.
Eiser heeft in de dagvaarding noch in de ter terechtzitting overgelegde en namens hem voorgedragen pleitnotities nader aangegeven welke in het artikel jegens eiser geuite beweringen onjuist zijn. De hiermee verband houdende stelling van eiser dat het gewraakte artikel als zodanig onrechtmatig is jegens eiser, wordt verworpen. De in het artikel opgenomen beweringen over eiser zijn vrijwel zonder uitzondering letterlijk overgenomen uit het ambtsbericht van de BVD d.d. 12 juni 1997. Dit ambstbericht bevat informatie van een (volgens de BVD) doorgaans betrouwbare bron. Het artikel dat gedaagde heeft gepubliceerd bevat geen onjuiste gegevens nu de redacteur van het artikel niet meer heeft gedaan dan het (vrijwel letterlijk) overnemen van de verklaring van de bron zoals deze door de BVD in haar ambtsbericht is opgetekend. Overigens heeft eiser, die inmiddels beschikt over het betreffende ambtsbericht, ook niet betwist dat gedaagde op grond van dit document in redelijkheid tot het gewraakte artikel kon komen.
Evenmin is er in het artikel sprake van een door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens. Weliswaar is boven het artikel een wat tendentieuze kop geplaatst en heeft de redacteur nagelaten in het artikel te vermelden dat de BVD de juistheid van de informatie niet heeft onderzocht en de juistheid ervan niet kan beoordelen, maar het ontbreken van die mededeling leidt er niet toe dat het gewraakte artikel als zodanig misleidend is. Wél heeft hij in het artikel immers doen uitkomen dat de opgenomen citaten slechts gebaseerd zijn op een volgens de BVD "doorgaans betrouwbare bron".
3.3
Ten aanzien van het verweer van gedaagde dat eiser zijn vordering tot rectificatie niet, althans onvoldoende heeft gespecificeerd, overweegt de president voorts het volgende. Eerst bij repliek is de raadsman van eiser op de wijze van rectificatie nader ingegaan. Hierbij heeft de raadsman van eiser aangevoerd dat de president vrij is om te bepalen op welke wijze de oorspronkelijke publicatie door gedaagde moet worden gerectificeerd en dat eiser niet gehouden was
zijn vordering op dit punt te specificeren. Voorts heeft de raadsman van eiser aangegeven dat het eiser bij de rectificatie met name gaat om vermelding van de laatste zin uit het ambtsbericht van de BVD waarin wordt meegedeeld dat de BVD de informatie niet heeft onderzocht en de juistheid daarvan niet kan beoordelen.
De president is van oordeel dat, mede gelet op het feit dat eiser ruim voor de aanvang van de terechtzitting de beschikking heeft gekregen over het document waarop de redacteur van gedaagde het artikel heeft gebaseerd, het op de weg van eiser lag en hij daartoe ook gehouden was zijn vordering tot rectificatie zó tijdig vóór de terecht-zitting te specificeren dan wel aan te vullen, dat hierop ook verweer kon worden voorbereid. Dit geldt temeer nu de gewraakte passages als zodanig juist geciteerd zijn, zodat er geen sprake was van evidente foute beweringen, die zich als vanzelfsprekend lenen voor rectificatie.
Nu eiser heeft volstaan met het ongespecificeerd vorderen van een rectificatie, voldoet de vordering onder deze omstandigheden niet aan de hieraan te stellen eisen van toegankelijkheid en voorzienbaarheid.
Het feit dat de raadsman van eiser bij repliek zijn vordering alsnog in die zin heeft gespecificeerd dat het met name gaat om de vermelding van de hiervoor reeds genoemde laatste zin uit het ambtsbericht van de BVD, doet aan die conclusie niet af. Het vorenstaande leidt ertoe dat eiser in zijn vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3.4
Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing
De president
verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt eiser in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op fl. 400,00 aan verschotten en fl. 1.550,00 aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Mendlik, president, in tegenwoordigheid van mr. M. van de Griendt-Hoendervoogt, griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.