ECLI:NL:RBROT:2000:AA5566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/040003-00 en 10/012173-00
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Breukelen-Van Aarnhem
  • J. van der Lugt
  • A. van Driel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zinloos geweld op het station Vlaardingen Oost met fatale gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 april 2000 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en poging tot doodslag. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek gedetineerd was, werd beschuldigd van het toebrengen van een fatale klap aan het slachtoffer [slachtoffer 1] op het station Vlaardingen Oost, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge had, en openlijk geweld tegen personen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar en terbeschikkingstelling met verpleging geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank baseerde haar oordeel op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de veiligheid van anderen en de maatschappij een zware straf vereiste. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van materiële schade.

Uitspraak

Parketnummers van de berechte zaken: 10/040003-00 en 10/012173-00
Datum uitspraak: 20 april 2000
Tegenspraak
VONNIS
van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen:
[verdachte]
geboren te op,
wonende te ,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2000.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen onder de parketnummers 10/040003-00 en 10/012173-00. Van deze dagvaardingen zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A, 1B, 1C, 1D en 1E).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Lodder heeft gerekwireerd -zakelijk weergegeven- ten aanzien van parketnummer 10/040003-00 de vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde, alsmede ten aanzien van parketnummer 10/012173-00 de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot 5 jaar gevangenisstraf met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest alsmede de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
NIET BEWEZEN
Het onder parketnummer 10/040003-00 onder 1 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten aanzien van parketnummer 10/040003-00 het onder 1 subsidiair en 2 en ten aanzien van het onder parketnummer 10/012173-00 primair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 1F, 1G, 1H en 1I), die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
BEWIJSOVERWEGINGEN
Met betrekking tot parketnummer 10/040003-00:
Uit de gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot het onder parketnummer 10/040003-00 subsidiair bewezenverklaarde blijkt dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] met zijn vuist een zeer harde klap heeft gegeven tegen de linkerzijde van het hoofd. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans en deze kans ook aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat bij verdachte het opzet tot zware mishandeling -in de zin van voorwaardelijk opzet- aanwezig was.
De raadsman heeft gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen zodat onder meer het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kan worden. De verklaringen die verdachte aanwijzen als degene die een zeer harde klap met de vuist heeft gegeven zijn naar het oordeel van de raadsman niet geloofwaardig, niet alleen omdat deze verklaringen niet stroken met andere verklaringen, maar ook omdat verdachte, die een geblesseerde hand zou hebben, niet in staat zou zijn geweest vanuit de positie waar hij stond met zijn handicap een dergelijke klap te geven.
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft aangevoerd acht de rechtbank de te dien aanzien voor het bewijs gebezigde verklaringen betrouwbaar omdat zij onderling en ook met het overige gebruikte bewijsmateriaal consistent zijn en de door de raadsman omschreven handicap -zelfs als aannemelijk zou zijn geworden (hetgeen niet het geval is) dat deze (nog) zou hebben bestaan- gelet op onder meer de verklaring van de deskundige ter terechtzitting geenszins in de weg hoefde te staan aan het geven van een zeer harde klap met de vuist.
Met betrekking tot parketnummer 10/012173-00
Uit de gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van het onder parketnummer 10/012173-00 primair bewezenverklaarde blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte op 27 november 1999 het slachtoffer [slachtoffer 2] met kracht hebben geduwd vanaf een kade en in het water hebben doen belanden.
Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans en deze kans ook aanvaard dat deze [slachtoffer 2] door verdrinking om het leven zou komen en is bij hen het opzet tot doden in de zin van voorwaardelijk opzet aanwezig geweest.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
(ten aanzien van parketnummer 10/040003-00)
1 subsidiair. zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, strafbaar gesteld bij artikel 302, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht;
2. openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht;
(ten aanzien van parketnummer 10/012173-00)
primair. medeplegen van poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met de artikelen 45 en 47 van dat wetboek.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF EN DE MAATREGEL
De straf en de maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten tijde van het tenlastegelegde onder parketnummer 10/040003-00 behoorde verdachte tot de vaste kern van een groep die zich -voorafgaand aan de ten laste gelegde gewelddadigheden op het station Vlaardingen Oost- te buiten is gegaan aan sterke drank. Op weg naar het station Vlaardingen Oost en in de winkel De Wizzl aldaar heeft een deel van deze groep (waaronder verdachte) zich al misdragen. In het station heeft de groep zich verzameld op of bij de trap naar het perron en wel zodanig dat treinreizigers, waaronder de latere slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] er nauwelijks langs konden.
Hier zijn de vijandigheden tegenover deze slachtoffers, die hiertoe geen enkele aanleiding hadden gegeven, begonnen. Op het perron is de agressie -wederom zonder enige aanleiding- geculmineerd. Daniel [slachtoffer 1] en Loes [slachtoffer 3] zijn door de schreeuwende en gillende groep, waartoe verdachte behoorde, ingesloten. De sfeer werd steeds bedreigender en in deze sfeer heeft [slachtoffer 1] op een gegeven moment een zeer harde klap tegen de linkerkant van het hoofd gekregen. Deze klap bleek later fataal.
[slachtoffer 1] is als gevolg hiervan overleden.
Met deze ene klap is een jong leven weggevaagd, is onherstelbaar en onvoorstelbaar leed veroorzaakt. Alleen verdachte wordt verantwoordelijk gehouden voor deze zware mishandeling, maar het is de groep geweest die deze sfeer van gewelddadigheid heeft geschapen. Alle verdachten hebben zich ten opzichte van de slachtoffers gewelddadig gedragen. Zij hebben bij dit geweld verschillende rollen gespeeld.
Voor allen geldt evenwel dat zij geweld hebben gebruikt om het geweld. Het was geweld als doel op zichzelf.
Dit gebeuren heeft de maatschappij diep geschokt en de daarin bestaande gevoelens van onveiligheid aanzienlijk vergroot. Dergelijk geweld kan en mag onder geen voorwaarde worden getolereerd.
Verdachte heeft de volgende rol gespeeld.
Hij heeft zich gemanifesteerd als de leider van de groep. Hij is als een van de eersten achter [slachtoffer 1 en slachtoffer 3] aangegaan. Hij heeft hen ingesloten en verbaal bedreigd. Hij is degene geweest die de fatale klap aan [slachtoffer 1] heeft gegeven.
Hij heeft zich op 7 januari 2000 schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van [slachtoffer 1], diens dood ten gevolge hebbende en aan het plegen van openlijk geweld jegens diens vriendin [slachtoffer 3].
Bovengenoemde feiten staan niet op zichzelf. Al eerder en wel op 27 november 1999 heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict, te weten poging tot doodslag. Ook voor dit misdrijf bestond geen enkele aanleiding.
Hij heeft toen samen met een ander de heer [slachtoffer 2] vanaf een kade die steil afliep in het koude water geduwd en is gewoon doorgelopen.
Dat de heer [slachtoffer 2] aan de verdrinkingsdood is ontsnapt doordat hij goed kon zwemmen en toevallig een kabel van een boot kon grijpen is niet aan verdachte te danken.
Verdachte heeft zeer ernstige misdrijven gepleegd. Hij is verantwoordelijk voor het leed dat de nabestaanden van [slachtoffer 1] is aangedaan.
Op deze feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, te meer daar verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Bij het opleggen van de uiteindelijke sancties is rekening gehouden met de inhoud van de hierna te noemen rapporten.
In het op 30 maart 2000 uitgebrachte rapport van H.S.M. Weber, psycholoog, wordt verdachte beschreven als een gemiddeld intelligente man met een forse persoonlijkheidsstoornis waarbij narcistische en psychopathische kenmerken samengaan. Op grond hiervan is er volgens de deskundige bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Hij moet ten aanzien van het hem (onder parketnummer 10/040003-00) tenlastegelegde worden beschouwd als verminderd toerekeningsvatbaar.
De deskundige komt tot deze inschatting door rekening te houden met "de structurele zwakte van de persoonlijkheid in de vorm van een duidelijk verhoogde krenkbaarheid, de eveneens duidelijk verhoogde neiging tot impulsief reageren en agressief uitageren, de gebrekkige copingmechanismen, de gelaagde boosheid waar betrokkene geen gevoelsmatig contact mee heeft die echter wel bij krenkingen en andere denkbare frustraties door kan breken en de oordeels- en kritiekstoornissen die inherent zijn aan de persoonlijkheidsstoornis".
De deskundige acht de kans op een recidief in een agressieve sfeer, zeker bij blijvend middelen gebruik, zeker aanwezig.
Hij voegt daaraan toe dat als verdachte zich op een bewust niveau, bij een toestand van niet-intoxicatie, zou willen controleren, hij stuit op onvermogen indien externe frustrerende prikkels hem belagen. Het risico van hernieuwd middelengebruik na een detentie wordt bovendien als groot ingeschat.
De psycholoog komt dan, gelet onder meer op de justitiële antecedenten van verdachte, de structurele kwetsbaarheid van zijn persoonlijkheid en het risico op hernieuwd agressief (re)ageren, tot het advies dat vanuit forensisch psychologisch oogpunt terbeschikkingstelling met dwangverpleging onontkoombaar is.
In zijn op 3 april 2000 uitgebrachte rapport komt Prof. Dr. A.M.H. van Leeuwen, psychiater, tot dezelfde conclusies en hetzelfde advies.
Verdachte is naar zijn oordeel gebrekkig ontwikkeld in zijn mogelijkheden om zichzelf te sturen al naar gelang de externe omstandigheden. Hij is niet erg gevoelig en heeft een zeer gebrekkig vermogen om met zijn eigen emoties om te gaan. Wat boven alles gebrekkig ontwikkeld in hem is, is innerlijke eigenheid met een dienovereenkomstige stevige ik-begrenzing. Hij is iemand die voortdurend als het ware vervloeit met zijn omgeving.
Daarbij was er bij verdachte gedurende enkele jaren zodanig gebruik van vooral speed (amfetamine) en in het afgelopen jaar van alcohol dat van misbruik gesproken moet worden (Hij wist dat hij meer dronk dan goed voor hem was).
Dr. Van Leeuwen acht verdachte eveneens op grond van de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens verminderd toerekeningsvatbaar voor de feiten die hem onder parketnummer 10/040003-00 zijn tenlastegelegd.
Het recidiverisico schat hij zonder een gerichte behandeling in als zeer groot.
Een effectief behandelingsresultaat is volgens hem alleen te verwachten bij intramurale behandeling die geruime tijd zal vergen. Vandaar dat hij adviseert tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging, voorzover de bewezenverklaring deze maatregel kan dragen.
Ook de reclassering geeft in haar rapport van 4 april 2000 aan dat behandeling noodzakelijk is.
De rechtbank is door deze rapporten voldoende ingelicht en acht contraexpertise niet nodig.
Gelet op de conclusies van voornoemde deskundigen met betrekking tot de persoonlijkheid van verdachte komt zij tot het oordeel dat de bewezenverklaarde feiten (waaronder ook het feit onder parketnummer 10/012173-00) verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Bovendien is de rechtbank met de deskundigen van oordeel dat het gevaar van herhaling van ernstige geweldsdelicten groot is.
De rechtbank volgt het advies van de deskundigen tot terbeschikkingstelling met verpleging. Zij is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eisen en baseert dit oordeel op de ernst van de feiten, de inhoud van voornoemde deskundigenrapporten, het gevaar voor herhaling en de eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten.
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde delicten, ter zake waarvan de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd, misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaar of meer is gesteld en feiten zijn die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Naast het opleggen van deze terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is na te melden straf passend en geboden.
De rechtbank zal voorts de hierna te bespreken schadevergoedingsmaatregel opleggen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en voornoemde maatregel zijn behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 37a, 37b en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
DE VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Op de wijze voorzien in de artikelen 51a en 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij [naam vader], vader van [slachtoffer 1], , inzake feit 1 onder parketnummer 10/040003-00.
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van f.19.839,03 en immateriële schade tot een bedrag van f.15.000,00.
De benadeelde partij heeft verzocht bij toewijzing van het gevorderde bedrag dit bedrag via een overheidsinstelling te doen storten op de rekeningen van de Stichtingen tegen geweld in Gorinchem en Vlaardingen.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade betwist.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering en heeft voorts gevorderd aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen tot een totaalbedrag van f.34.839,03 bij niet-betaling te vervangen door 140 dagen hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het deel dat betrekking heeft op immateriële schade is niet van zo eenvoudige aard, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat deze partij voor wat betreft dat deel niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden en de verdachte de inhoud van de door de benadeelde partij overgelegde producties onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zal het gevorderde bedrag aan materiële schade, te weten de uitvaartkosten, worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde gedeeltelijk wordt toegewezen, moet de verdachte de kosten van de benadeelde partij betalen.
De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte ten aanzien van parketnummer 10/040003-00 het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte ten aanzien van parketnummer 10/040003-00 de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 10/012173-00 primair ten laste gelegde feit heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf (5) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
- beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schade en bepaalt dat dit deel slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- wijst de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [naam vader], , te betalen f.19.839,03;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam vader], , te betalen f.19.839,03 bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van f.19.839,03 ten behoeve van voormelde benadeelde partij, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van f.19.839,03 te betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van f.19.839,03 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van f.19.839,03 ten behoeve van voormelde benadeelde partij komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Breukelen-Van Aarnhem, voorzitter,
en mrs. Van der Lugt en Van Driel, rechters,
in tegenwoordigheid van Nederlof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank
op 20 april 2000.
Mr. Van der Lugt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.