ECLI:NL:RBROT:2000:AA5567

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/040005-00
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank Rotterdam inzake openlijk geweld en belediging

Op 20 april 2000 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte RB, die ten laste was gelegd openlijk geweld te plegen en zich beledigend uit te laten over een groep mensen. De zaak volgde op een incident op het station Vlaardingen Oost, waar de verdachte deel uitmaakte van een groep die zich gewelddadig gedroeg tegenover de slachtoffers Daniel van Cotthem en Loes Ippel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet direct verantwoordelijk was voor de fatale klap die Daniel van Cotthem heeft gekregen, maar dat hij wel medeverantwoordelijk was voor het openlijke geweld en de bedreigende sfeer die door de groep werd gecreëerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten en dat zijn gedrag onacceptabel was. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 2 jaar op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken. De benadeelde partij, P. van Cotthem, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, die bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de maatschappij.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/040005-00
Parketnummer van de vordering TUL VV: 09/903214-97
Datum uitspraak: 20 april 2000
Tegenspraak
VONNIS
van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
RB,
geboren te ,
wonende te ,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Schie te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2000.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/040005-00. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A, 1B en 1C).
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de tenuitvoerlegging zal gelasten van de aan de verdachte bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage d.d. 5 maart 1999 onder parketnummer 09/903214-97 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Lodder heeft gerekwireerd -zakelijk weergegeven- de vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot 30 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
NIET BEWEZEN
Het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken en wel alleen al om het volgende.
Uit het voorhanden zijnd bewijsmateriaal kan niet worden afgeleid dat er tussen verdachte en zijn medeverdachte(n) (met name MH, die de fatale klap heeft gegeven) een dusdanig nauwe en volledige samenwerking heeft bestaan dat kan worden gezegd dat verdachte de feiten onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair gepleegd heeft tezamen en in vereniging met die MH en/of anderen.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 1D en 1E), die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1 meest subsidiair. openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht;
2. openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht;
3. het zich in het openbaar bij afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, strafbaar gesteld bij artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten tijde van het tenlastegelegde onder 1 en 2 behoorde verdachte tot de vaste kern van een groep die zich -voorafgaand aan de ten laste gelegde gewelddadigheden op het station Vlaardingen Oost- te buiten is gegaan aan sterke drank. Op weg naar het station Vlaardingen Oost en in de winkel De Wizzl aldaar heeft een deel van deze groep (waaronder verdachte) zich al misdragen. In het station heeft de groep zich verzameld op of bij de trap naar het perron en wel zodanig dat treinreizigers, waaronder de latere slachtoffers Daniel van Cotthem en Loes Ippel, er nauwelijks langs konden.
Hier zijn de vijandigheden tegenover deze slachtoffers, die hiertoe geen enkele aanleiding hadden gegeven, begonnen. Op het perron is de agressie -wederom zonder enige aanleiding- geculmineerd. Daniel van Cotthem en Loes Ippel zijn door de schreeuwende en gillende groep waartoe verdachte behoorde ingesloten. De sfeer werd steeds bedreigender en in deze sfeer heeft Daniel van Cotthem op een gegeven moment een zeer harde klap tegen de linkerkant van het hoofd gekregen. Deze klap bleek later fataal.
Daniel van Cotthem is als gevolg hiervan overleden.
Met deze ene klap is een jong leven weggevaagd, is onherstelbaar en onvoorstelbaar leed veroorzaakt.
Alleen een medeverdachte wordt verantwoordelijk gehouden voor deze zware mishandeling, maar het is de groep geweest die deze sfeer van gewelddadigheid heeft geschapen. Alle verdachten hebben zich ten opzichte van de slachtoffers gewelddadig gedragen. Zij hebben bij dit geweld verschillende rollen gespeeld.
Voor allen geldt dat zij geweld hebben gebruikt om het geweld.
Het was geweld als doel op zichzelf.
Dit gebeuren heeft de maatschappij diep geschokt en de daarin bestaande gevoelens van onveiligheid aanzienlijk vergroot. Dergelijk geweld kan en mag onder geen voorwaarde worden getolereerd.
Verdachte heeft niet deelgenomen aan de zware mishandeling die de dood van Daniel van Cotthem ten gevolge heeft gehad. Wel is hij medeverantwoordelijk voor het openlijke geweld tegen Daniel van Cotthem en Loes Ippel. Hij heeft hierbij een forse rol gespeeld.
Hij is als een van de eersten achter Daniel en Loes aangegaan. Hij heeft samen met anderen om hen heen gestaan, zodat zij niet meer weg konden en heeft bedreigende woorden tegen Daniel gesproken.
Voorts heeft verdachte zich op 1 mei 1999 in het openbaar op een liftschacht op het Centraal station te Rotterdam beledigend/discriminerend uitgelaten jegens Joden en/of buitenlanders door het aldaar aanbrengen van een hakenkruis en een keltisch kruis.
Verdachte, die al eerder meermalen was veroordeeld voor geweldsdelicten, heeft met de bewezenverklaarde feiten wederom laten zien geen enkel respect voor zijn medemens te hebben. Het door hem gepleegde openlijke geweld was oninvoelbaar en heeft een onuitwisbare indruk met name op de (nabestaanden van de) slachtoffers hebben gemaakt. Op de bewezenverklaarde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Bij het bepalen van de hoogte ervan heeft de rechtbank rekening gehouden met het omtrent verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 2 maart 2000.
Alles overziend acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden.
DE VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING
Bij het op tegenspraak gewezen vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage d.d. 5 maart 1999 is de verdachte terzake van diefstal vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
veroordeeld -voor zover van belang- tot 6 weken voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is op grond van artikel 14b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 20 maart 1999.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van genoemd vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd.
Zoals uit het bovenstaande blijkt, heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. De rechtbank vindt daarin aanleiding de tenuitvoerlegging te gelasten van de bij vonnis d.d. 5 maart 1999 aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en tenuitvoerlegging zijn behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 14g en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
DE VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij P. van Cotthem, , inzake feit 1 onder parketnummer 10/040005-00.
De benadeelde partij vordert vergoeding van zowel materiële als immateriële schade tot een bedrag van f.34.839,03.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade betwist.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en heeft voorts gevorderd aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen tot een bedrag van f.34.839,03 bij niet-betaling te vervangen door 140 dagen hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard, dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Aan oplegging van een schadevergoedingsmaatregel komt de rechtbank derhalve niet toe.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee (2) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 5 maart 1999 van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van zes (6) weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Breukelen-Van Aarnhem, voorzitter,
en mrs. Van der Lugt en Van Driel, rechters,
in tegenwoordigheid van Nederlof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank
op 20 april 2000.
Mr. Van der Lugt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.