ECLI:NL:RBROT:2000:AA5569

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
135831/KG ZA 00-519
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot instelling rookverbod in wijkcentra door Gemeente Spijkenisse

In deze zaak, die op 20 april 2000 door de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, vorderde de Nederlandse Niet-Rokersvereniging CAN dat de Gemeente Spijkenisse een rookverbod zou instellen in alle ruimten van de wijkcentra die zij beheert. De Gemeente had eerder een rookverbod opgeheven en rookgedoogzones ingesteld, wat leidde tot overlast voor niet-rokers. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente in strijd handelde met de Tabakswet, die vereist dat in openbare instellingen een rookverbod geldt. De president verleende verstek tegen de niet verschenen Gemeente en oordeelde dat de Gemeente binnen drie maanden na betekening van het vonnis een rookverbod moest instellen in de ontmoetingsruimten van de wijkcentra, tenzij zij aan de eisen van de Tabakswet voldeed. Tevens werd de Gemeente veroordeeld tot het handhaven van dit rookverbod en in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van gemeenten onder de Tabakswet en de noodzaak om de gezondheid van bezoekers en medewerkers in openbare instellingen te beschermen.

Uitspraak

A R R O N D I S S E M E N T S R E C H T B A N K
T E R O T T E R D A M
Zaak/Rolnummer: 135831/KG ZA 00-519
Uitspraak: 20 april 2000
VONNIS van de president in kort
geding in de zaak van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
NEDERLANDSE NIET-ROKERSVERENIING CAN,
gevestigd te Oss, eiseres,
procureur: mr. F. Waardenberg,
advocaat: mr. P.F. Schepel,
- t e g e n -
de rechtspersoon naar publiekrecht
GEMEENTE SPIJKENISSE,
gezeteld te Spijkenisse, gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als "CAN" respectievelijk "de Gemeente"
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende, door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
dagvaarding;
Ter terechtzitting van 11 april 2000 hebben CAN en met haar toestemming de "gemachtigden" van de Gemeente hun standpunten nog nader toegelicht.
2. Het geschil
2.1
De bij de wet voorgeschreven formaliteiten zijn in acht genomen en de termijn, gedaagde tussen de dagvaarding en de dag der terechtzitting gelaten, was voldoende om te kunnen verschijnen.
Nu de Gemeente niet is vertegenwoordigd door de burgemeester of door een procureur, zal verstek tegen de niet verschenen gedaagde worden verleend.
2.2
De Gemeente houdt onder de naam De Stuw negen wijkcentra in stand. Met ingang van 1 september 1999 werd in de wijkcentra een algeheel rookverbod aangekondigd. Na een handtekeningenactie is dit rookverbod in de loop van de maand oktober 1999 opgeheven en zijn rookgedoogzones ingesteld hetgeen in de praktijk betekent dat in de ontmoetingsruimte aan enkele tafels in een open ruimte gerookt mag worden.
2.3
Na overleg met de betrokken wethouders van de Gemeente en de directeur van de Stuw, heeft het college van burgemeesters en wethouders aangekondigd opnieuw maatregelen tegen het roken te zullen nemen. Bij brief van 27 januari 2000 aan CAN geeft de Gemeente aan dat zij hopen in oktober 2000 afdoende maatregelen te hebben genomen.
2.4
In dit kort geding vordert CAN dat de Gemeente wordt veroordeeld om op korte termijn een rookverbod in te stellen in alle ruimten binnen de wijkcentra in de Gemeente waar zulks op grond van het bij en krachtens de Tabakswet bepaalde is verplicht, zulks op straffe van een dwangsom. Tevens vordert CAN dat de Gemeente de rookverboden in de wijkcentra in de Gemeente overal waar dat is ingesteld daadwerkelijk te (doen of laten) handhaven door overtreders daarop aan te spreken, bij herhaling de toegang tot die wijkcentra te ontzeggen en hen zo nodig daadwerkelijk te verwijderen, zulks op straffe van een dwangsom.
2.5
De CAN legt aan haar vordering in essentie het volgende ten grondslag:
De Tabakswet is met ingang van 1 januari 1990 in werking
getreden. De Gemeente is ten onrechte gezwicht voor de druk van de gebruikers om het roken weer toe te staan in plaats van de bij en krachtens de Tabakswet de op haar rustende verplichting behoorlijk na te komen.
het inademen van tabaksrook veroorzaakt hinder en overlast en is tevens schadelijk voor de gezondheid, in het bijzonder voor mensen met aandoeningen aan de luchtwegen.
de Gemeente handelt in strijd met een wettelijke plicht en derhalve onrechtmatig jegens diegenen , die in de door haar beheerde instellingen werkzaam zijn en diegenen die gebruik maken van de door hen geboden voorzieningen.
3. De beoordeling
3.1
Ter zitting is duidelijk geworden dat CAN een rookverbod vordert voor met name de ontmoetingsruimten in de wijkcentra. Daar is een rookgedoogzone die niet afgescheiden van de ruimten waar niet gerookt mag worden.
3.2
Voorop staat dat de wijkcentra openbaren instellingen zijn in de zin van de Tabakswet. Dit betekent dat de gemeente in ieder geval gehouden is tot het instellen en het handhaven van een rookverbod in de categorieën ruimten genoemd in artikel 2 lid 1 a tot en met j van het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksproducten (hierna: het Besluit).
3.3
Op grond van artikel 2 lid 2, 3 en 4 van het Besluit kunnen uitzonderingen op dit rookverbod worden gemaakt.
Lid 2 heeft betrekking op de aanwezigheid van meer dan één ruimte uit de categorieën ruimten van artikel 2 lid 1. Hiervan is in geen van de centra ten aanzien van de ontmoetingsruimte sprake.
Indien er slechts één ontmoetingsruimte in het wijkcentrum aanwezig is, bepaalt lid 2 dat het bevoegde orgaan kan besluiten dat ten hoogste éénderde van de oppervlakte van die ruimte van het rookverbod uit te zonderen, mits in het andere deel van de ruimte van de geen hinder wordt ondervonden van tabaksproducten. Gebleken is dat de gedoogzone in de ontmoetingsruimte geen afgescheiden ruimte betreft, hetgeen inhoudt dat de gehele ruimte hinder en overlast van de tabaksrook ondervindt.
Lid 4 bepaalt dat het bevoegde orgaan kan besluiten de gehele ruimte van het verbod uit te zonderen, gedurende ten hoogste een derde van de tijd van de openstelling van de ruimte, mits buiten eerstgenoemde tijd in die ruimte geen hinder van het gebruik van tabaksproducten wordt ondervonden. Zoals gezegd, is er geen sprake van afgescheiden ruimten. In de periode dat wel gerookt zou mogen worden, zal door de niet-rokers hinder en overlast van de tabaksrook worden ondervonden.
3.4
Nu er geen sprake is van een uitzonderingsmogelijkheid, moet aangenomen worden dat in ieder wijkcentrum de ontmoetingsruimte onder de algemene werking van het Besluit valt.
3.5
Op grond van deze overwegingen, moet de vraag of ook in de ontmoetingsruimten een rookverbod moet worden ingesteld bevestigend worden beantwoord. De vordering zal dan ook, op het verleende verstek, worden toegewezen, waarbij de navolgende voorziening, zonder dwangsom, toereikend moet worden geacht.
3.6
Aangenomen wordt dat voor het voldoen aan de eisen van de Tabakswet en het Besluit naar alle waarschijnlijkheid bouwkundige aanpassingen nodig zijn. De Gemeente zal, nu haar voornemen tot het treffen van maatregelen al is opgenomen in de brief van 25 januari 2000, een periode van drie maanden gegund worden die voldoende moet worden geacht om deze aanpassingen te realiseren.
3.7
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
4. De beslissing
de president
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde;
veroordeelt de gemeente om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis in de door De Stuw geëxploiteerde wijkcentra, buiten de ruimten waarvoor dit thans geldt, in de ontmoetingsruimten een rookverbod in te stellen, tenzij binnen die termijn is voldaan aan de eisen die de Tabakswet en het Besluit stellen aan gedoogzones;
veroordeelt de gemeente om, nadat drie maanden zijn verstreken na betekening van dit vonnis de rookverboden in de door haar beheerde wijkcentra daadwerkelijk te (doen of laten) handhaven;
veroordeelt de gemeente in de kosten van dit kort geding, tot op heden aan de zijde van CAN begroot op fl. 455.95 aan verschotten en fl. 1.000,00 aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.W.H. van den Emster, president, in tegenwoordigheid van mr. S. Standaert-Dobbelaar, griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.