Parketnummers van de berechte zaken: 161147/00, 162142/99, 162140/99, 162132/99, 162130/99, 162141/99, 141012/98, 161329/00, 140647/98, 162131/99 en 161568/00
Datum uitspraak: 13 juni 2000
Tegenspraak.
van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen:
N.V. Afvalverwerking Rijnmond,
gevestigd te 3197 KK Rotterdam, Professor Gerbrandyweg 10,
verder te noemen verdachte vennootschap.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 en 30 mei 2000.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte vennootschap is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers, en zoals deze in de zaken met de parketnummers 162130/99 (zaak 9), 162131/99 (zaak 4) en 161568/00 (zaak 15) ter terechtzitting overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie zijn gewijzigd. Van deze dagvaardingen en vorderingen zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A tot en met 1Z, 1AA en 1BB).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Kaptein heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven - de vrijspraak van het onder parketnummer 161329/00 (zaak 12) onder 1 ten laste gelegde en de bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder parketnummers 161147/00 (zaak 1), 162142/99 (zaak 3) onder 1 en 2, 162140/99 (zaak 4) onder 1 primair en 2 (de ad informandum gevoegde feiten dienen buiten beschouwing te worden gelaten), 162132/99 (zaak 8) onder 1 en 2, 162130/99 (zaak 9) onder 1 en 2, 162141/99 (zaak 10) (met de ad informandum gevoegde feiten dient rekening te worden gehouden), 141012/98 (zaak 11) onder 1 en 2, 161329/00 (zaak 12) onder 2, 140647/98 (zaak 13), 162131/99 (zaak 14), 161568/00 (zaak 15) en de veroordeling van de verdachte vennootschap tot geldboetes van respectievelijk ƒ20.000,- ƒ150.000,-, ƒ75.000,-, ƒ75.000,-, ƒ25.000,-, ƒ50.000,-, ƒ30.000,-, ƒ50.000,-, ƒ75.000,-, ƒ100.000,- en
ƒ300.000,-. Daarnaast heeft zij openbaarmaking van het rechterlijk vonnis door publicatie in de landelijke dagbladen gevorderd.
NIET BEWEZEN
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen de verdachte vennootschap is tenlastegelegd in de zaken 1, 4, 8 ten aanzien van feit 1 en 9 ten aanzien van feit 2.
Daaromtrent wordt het volgende overwogen:
Ten aanzien van zaak 1.
De Wet milieubeheer schept in artikel 8.19 lid 3 de mogelijkheid om voor, kort gezegd, verandering van de inrichting en/of haar werking waarvan geen ongunstige milieueffecten te verwachten zijn, te volstaan met een melding vooraf aan het bevoegd gezag (in casu is dat in feit DCMR).
Uit het onderzoek ter terechtzitting, onder meer het ambtshalve proces-verbaal van de DCMR, blijkt dat in het vooroverleg tussen de verdachte vennootschap en de DCMR ter zake van de litigieuze verplaatsing van de Outside Battery Limits (hierna te noemen OSBL), de DCMR het standpunt van de verdachte vennootschap in casu zou kunnen worden volstaan met een dergelijke melding, onderschreef. Deze melding is vervolgens, naar behoren gedaan.
Uit genoemd artikellid vloeit voort, dat de verdachte vennootschap met de verwezenlijking mocht beginnen - hetgeen in dit geval is op te vatten als: de nieuwe OSBL in gebruik mocht nemen - zodra een maand verstreken was gerekend vanaf de datum van het doen van de melding.
In deze situatie kan niet worden gezegd dat de verdachte vennootschap het verbod van artikel 8.1.1.b Wet milieubeheer heeft overtreden, zoals haar is tenlastegelegd.
Ten aanzien van zaak 4.
Van het als eerste feit tenlastegelegde is een essentieel onderdeel dat de verdachte vennootschap de genoemde secundaire brandstoffen heeft INGEZET ter ondersteuning van de verbranding (primair) dan wel heeft GESTOOKT (subsidiair).
In hetgeen in het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen en in het dossier is voor dat element geen bewijs aanwezig.
Voor wat betreft het tweede feit, blijkt uit de vergunningsvoorschriften dat het de verdachte vennootschap was toegestaan in haar tanks (gevaarlijke) afvalstoffen op te slaan. Weliswaar is komen vast te staan dat de verdachte vennootschap intern tank 515 had bestemd voor de opslag van brandstoffen - en niet voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen - en dat de DCMR daarvan ook op de hoogte was, maar de vergunningsvoorschriften en de bijbehorende bedieningsprocedure bevatten geen voorschriften op dat punt. Hetgeen de verdachte vennootschap wordt verweten is dus niet bewezen.
De ad informandum gevoegde feiten heeft de verdachte vennootschap ter terechtzitting ontkend, zodat daarmee bij de stafoplegging geen rekening wordt gehouden.
Ten aanzien van zaak 8, feit 1.
De verdachte vennootschap wordt, kort gezegd, verweten dat de vergunde emissieconcentratiemaxima als 1-uursgemiddelden voor draaitrommeloven (hierna te noemen DTO) 8 gedurende een aantal opeenvolgende uren zijn overschreden. De raadsman heeft echter terechtgewezen op de eveneens in de vergunning, en wel in datzelfde voorschrift, opgenomen zin, die voor zover thans relevant luidt: “Voor DTO-8…geldt dat gedurende een kalender jaar 97% van het aantal continue metingen van … zoutzuur … de meetwaarden kleiner dan of gelijk moeten zijn aan de voorgeschreven (1-..uursgemiddelde) concentratiemaxima”. Dit kan in redelijkheid slechts zo worden begrepen dat een overschrijding als thans tenlastegelegd eerst overtreding van de vergunning oplevert als daarnaast is gebleken dat dergelijke overschrijdingen in het desbetreffende kalenderjaar zich in meer dan 3% van de continue metingen hebben voorgedaan. Nu dat laatste op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan wordt de verdachte vennootschap van dit feit vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak 9, feit 2.
De definitie van een niet-bijzonder voorval in artikel 18.3, het vergunningsvoorschrift waarvan de verdachte vennootschap overtreding wordt verweten, luidt: “een operationele afwijking van beperkte omvang met potentiële risico’s”. Daarmee wordt kennelijk gedoeld op risico’s ten aanzien van de juiste voortgang van de bedrijfsvoering en daarmee voor het milieu.
Het feitelijk voorval waarop wordt gedoeld in de tenlastelegging is de gedeeltelijke uitval van de emissierekenaar bij DTO-9.
Ter terechtzitting is door de verdachte vennootschap betoogd - en ook voldoende aannemelijk geworden - dat deze rekenaar voor de daadwerkelijke bedrijfsprocessen zonder belang is, omdat het verbrandingsproces gestuurd wordt op informatie die niet van die rekenaar afkomstig of door die rekenaar bewerkt is, maar direct van de primaire meetapparatuur wordt verkregen. In dat licht kan niet worden gezegd dat bedoelde uitval potentiële risico’s met zich bracht, zodat bedoeld vergunningsvoorschrift niet van toepassing was en de verdachte vennootschap dus dient te worden vrijgesproken van overtreding daarvan.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte vennootschap het overigens ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 2 A tot en met 2 O), die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen overigens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte vennootschap moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte vennootschap daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte vennootschap het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING
Toelichting op de bewezenverklaring in zaak 13 en 14.
Namens de verdachte vennootschap is door de raadsman het volgende aangevoerd.
Volgens de opsteller van de tenlastelegging van zaak 14 zou AVR niet hebben voldaan aan de voorschriften die zijn opgenomen in de bij het Besluit luchtemissies afvalverbranding behorende bijlage B en/of krachtens deze voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen en meer in het bijzonder zou AVR in zaak 14 voorschrift 4.2. onder a. van die bijlage geschonden hebben. Nu genoemde bijlage B geen voorschrift 4.2. onder a. bevat dient de AVR, aldus de raadsman, van het onder parketnummer 162131/99 (zaak 14) ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De systematiek van het Besluit luchtemissies afvalverbranding is blijkens artikel 2 daarvan dat, kort gezegd, voor bedrijven met oude vergunningen (van voor 1 april 1990) de eisen van bijlage B gelden, terwijl voor bedrijven met jonge vergunningen die van bijlage A gelden, met enige, daarna genoemde, uitzonderingen. Nu bijlage B de in de tenlastelegging van deze feiten genoemde voorschriftnummers niet kent, de eerder bedoelde uitzonderingen in elk geval niet zien op de thans bedoelde verwijten en tenslotte de verdachte vennootschap natuurlijk op de hoogte is van vorenbedoelde systematiek, moet haar redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat is bedoeld te refereren aan bijlage B juncto bijlage A, respectievelijk aan bijlage A.
Een en ander geldt mutatis mutandis ook met betrekking tot het in zaak 13 tenlastegelegde, waar sprake is van voorschrift 3 van Bijlage B.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 162142/99 (zaak 3)
1.
overtreding van voorschriften, gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van
de Wet milieubeheer,
strafbaar gesteld bij artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
2.
overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 18.18, van de Wet milieubeheer,
strafbaar gesteld bij artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Parketnummer 162132/99 (zaak 8)
2.
overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 18.18, van de Wet milieubeheer,
strafbaar gesteld bij artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Parketnummer 162130/99 (zaak 9)
1.
overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 18.18, van de Wet milieubeheer,
strafbaar gesteld bij artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Parketnummer 162141/99 (zaak 10)
overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 18.18, van de Wet milieubeheer,
strafbaar gesteld bij artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
Parketnummer 141012/98 (zaak 11)
1.
overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 18.18, van de Wet milieubeheer,
strafbaar gesteld bij artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
2.
overtreding van voorschriften, gesteld bij artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren,
strafbaar gesteld bij artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Parketnummer 161329/00 (zaak 12)
1.
overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 18.18, van de Wet milieubeheer,
strafbaar gesteld bij artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
2.
overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 18.18, van de Wet milieubeheer,
strafbaar gesteld bij artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Parketnummer 140647/98 (zaak 13)
overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 8.44 eerste lid van de Wet milieubeheer (juncto artikel 2 van het Besluit luchtemissies afvalverbranding),
strafbaar gesteld bij artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Parketnummer 162131/99 (zaak 14)
overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 8.44 eerste lid van de Wet milieubeheer (juncto artikel 2 van het Besluit luchtemissies afvalverbranding),
strafbaar gesteld bij artikel 1a, onder 1° van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Parketnummer 161568/00
valsheid in geschrift,
strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE VENNOOTSCHAP
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte vennootschap uitsluiten. De verdachte vennootschap is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte vennootschap wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte vennootschap, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten aanzien van het bedrijf Afvalverwerking Rijnmond, hierna te noemen AVR, zijn in het totaal zestien ernstige overtredingen van de milieu- en de arbeidsomstandighedenwetgeving bewezen verklaard. Twaalf
daarvan komen voor rekening van de houdstermaatschappij zelf, N.V. Afvalverwerking Rijnmond, één moet worden toegerekend aan een der dochtermaatschappijen AVR-Chemie C.V., één aan een andere dochter, AVR-Afvalverwerking N.V. en twee aan weer een andere dochtermaatschappij, AVR-Maritiem B.V..
De werkzaamheden van AVR bestaan uit de verwerking - via verbranding - van afval in de ruimste zin van het woord. Naast betrekkelijk onschuldig huishoudelijk afval wordt binnen het bedrijf ook gevaarlijk tot zeer gevaarlijk afval ingezameld, opgeslagen en verwerkt.
Het bedrijf voert zijn werkzaamheden uit in het Rotterdamse Botlekgebied, op locaties die omringd zijn door woonkernen. Het bedrijf beschikt over een uitgebreide en gedetailleerde vergunning, gebaseerd op de Wet milieubeheer en het is met grote regelmaat voorwerp van controles door instanties als DCMR, de milieu-inspectiedienst in het Rijnmondgebied.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat AVR zich in de bewezenverklaarde periode niet in alle opzichten veel gelegen liet liggen aan de bijzondere aspecten die zijn bedrijfsvoering en de situering van het bedrijf met zich meebrengen. Meermalen is gebleken dat na de constatering dat één of meer vergunningvoorschriften niet waren nageleefd, bij een vervolgcontrole onvoldoende aandacht was geschonken aan verbetering van de geconstateerde fouten en tekortkomingen. Daarnaast is het de rechtbank opgevallen dat meer dan eens vergunningvoorschriften werden uitgelegd op een wijze die er eerder op gericht lijkt de mazen van de regelgeving op te zoeken, dan dat te goeder trouw gepoogd wordt zo nauwgezet mogelijk de desbetreffende voorschriften, die tenslotte zijn opgelegd ter bescherming van de omgeving van het bedrijf in de ruimste zin van het woord, na te leven.
De thans bewezen misdrijven geven een veelomvattend en daardoor op onderdelen vanuit milieuhygiënisch oogpunt bezien, onthutsend beeld van de gevoerde bedrijfsvoering. Deze overtredingen variëren van arbeidsongevallen, opslag van gevaarlijke stoffen op onvergunde plaatsen, onjuiste verwerking van opgeslagen gevaarlijke stoffen in de administratie, overschrijdingen van emissiewaarden, het onklaarmaken van meetinstrumenten, het bewust opnemen van te lage en dus onjuiste meetresultaten in rapportages en lozingen van gevaarlijke of verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater.
Met betrekking tot de delicten die N.V. Afvalverwerking Rijnmond moeten worden aangerekend, moet nog het volgende worden opgemerkt.
Ten laste van deze vennootschap is bewezen verklaard dat zij zich (opzettelijk) heeft schuldig gemaakt aan diverse zogenaamde milieudelicten.
Dit zijn ernstige feiten.
De rechtbank tilt in het bijzonder zwaar aan de onverantwoorde bedrijfsvoering ten aanzien van de behandeling van de gevaarlijke metaalalkylenslobs (zaak 3), de overschrijdingen van de toegestane dioxine-emissies, voor de gezondheid zeer belastend (zaak 13 en 14), de schokkend onbetrouwbare voorraadadministratie, die in geval van bijvoorbeeld brand desastreuze gevolgen kan hebben en die de rechtbank ernstiger acht dan de eis van de officier van justitie aangeeft (zaak 10) en de stelselmatig onjuiste cijfers die naar buiten toe een te rooskleurig beeld van de bedrijfsvoering gaven (zaak 15).
Behalve aan de bewezen feiten heeft de verdachte vennootschap zich in de zaak onder parketnummer 162141/99 ook schuldig gemaakt aan andere overtredingen van artikel 18.18 van de Wet milieubeheer. Deze strafbare feiten zijn door de verdachte vennootschap op de terechtzitting erkend en door een korte vermelding op de dagvaarding ter kennis gebracht van de verdachte vennootschap met de mededeling dat deze feiten onder de aandacht van de rechtbank zouden worden gebracht en de feiten worden bevestigd door de inhoud van de processen-verbaal in het dossier met bovenvermeld parketnummer. De officier van justitie heeft deze processen-verbaal ter behandeling bij deze zaak gevoegd en daarmee te kennen gegeven dat de daarin vermelde feiten niet afzonderlijk (verder) zullen worden vervolgd. Met de vermelde strafbare feiten wordt rekening gehouden.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat de rechtspersoon weliswaar niet eerder is veroordeeld, maar niettemin in negen gevallen een transactie heeft betaald inzake overtredingen van de milieuwetgeving. De rechtbank acht derhalve het opleggen van na te melden geldboete passend en geboden.
Mede gelet op de negatieve publiciteit die AVR ter zake van deze strafrechtelijke procedure reeds heeft ondervonden en die welke het bedrijf door dit vonnis nog zal ondervinden, ziet de rechtbank af van het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde bijkomende straf van openbaarmaking van de uitspraak.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, eerste lid en 6, eerste lid, aanhef en onder 1°van de Wet op de economische delicten.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte vennootschap de haar onder de parketnummers 10.161147/00 (zaak 1), 10.162140/99 (zaak 4), 10.162132/99 onder 1 (zaak 8) en 10.162130/99 onder 2 (zaak 9) ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte vennootschap daarvan vrij;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte vennootschap meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte vennootschap daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte vennootschap strafbaar;
veroordeelt de verdachte vennootschap ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot een geldboete van ƒ650.000,= (zegge: zeshonderdenvijftigduizend gulden).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. van Klaveren, voorzitter, en mrs. Hofmeijer-Rutten en Geeve, rechters, in tegenwoordigheid van Kouwenhoven, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juni 2000.