ECLI:NL:RBROT:2000:AA7093

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
TELEC 99/2715-RIP, TELEC 99/2781-RIP
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Riphagen
  • C.W.J. Schoor
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van regels voor medegebruik van antenne-opstelpunten onder de Telecommunicatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen Koninklijke PTT Nederland N.V. en KPN Telecom B.V. (eiseressen 1) en Dutchtone N.V. (eiseres 2) over de regels voor het medegebruik van antenne-opstelpunten, vastgesteld door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (verweerder). De rechtbank heeft de besluiten van verweerder van 3 november 1999 vernietigd, omdat deze niet in overeenstemming waren met de Telecommunicatiewet (Tw). De rechtbank oordeelde dat de regels die door verweerder waren vastgesteld, niet voldeden aan de eisen van redelijkheid en motivering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de definitie van 'antenne-opstelpunt' niet beperkt kan worden tot de mast of antenne zelf, maar ook de locatie waarop deze is bevestigd omvat. Dit heeft gevolgen voor de verplichtingen die aan vergunninghouders kunnen worden opgelegd met betrekking tot het medegebruik van deze opstelpunten.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verplichtingen die aan KPN zijn opgelegd, zoals het verstrekken van coördinaten van antenne-opstelpunten en het aantal af te handelen verzoeken, niet in overeenstemming zijn met de wet. De rechtbank heeft de bezwaren van eiseressen 1 en eiseres 2 gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zes weken nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren van eiseressen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van beide eiseressen vergoed door verweerder. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het vaststellen van regels voor medegebruik van antenne-opstelpunten, en de noodzaak om deze regels in overeenstemming te brengen met de wettelijke kaders.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: TELEC 99/2715-RIP
TELEC 99/2781-RIP
Uitspraak
in de gedingen tussen
1. Koninklijke PTT Nederland N.V., gevestigd te Groningen, en KPN Telecom B.V., gevestigd te Den Haag, eiseressen 1,
gemachtigde mr Q.R. Kroes, advocaat te Amsterdam,
2. Dutchtone N.V., gevestigd te Den Haag, eiseres 2,
gemachtigde mr P. Sippens Groenewegen, advocaat te Amsterdam,
en
de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, verweerder,
gemachtigde mr E.J. Daalder, advocaat te Den Haag,
met als derde-partijen:
eiseressen 1 in het beroep van eiseres 2, bij de rechtbank geregistreerd onder nummer TELEC 99/2781
en
eiseres 2 in het beroep van eiseressen 1, bij de rechtbank geregistreerd onder nummer TELEC 99/2715.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 2 april 1999 heeft verweerder op aanvraag van eiseres 2 op grond van artikel 3.11, vierde lid, van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) de regels vastgesteld die tussen eiseressen 1 en eiseres 2 zullen gelden bij redelijke verzoeken tot het medegebruik van antenne-opstelpunten.
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van eiseressen 1 bij brief van 29 april 1999 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 14 mei 1999 heeft de gemachtigde van eiseres 2 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In zijn uitspraak van 3 juni 1999 heeft de president een verzoek om voorlopige voorziening van eiseressen 1 - kort weergegeven - ten aanzien van bepaalde onderdelen van het besluit van 2 april 1999 toegewezen.
Bij besluit van 3 november 1999 heeft verweerder de bezwaren van eiseressen 1 merendeels ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van eiseressen 1 bij faxbericht van 14 december 1999 beroep ingesteld.
Daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld heeft eiseres 2 als partij aan dit geding deelgenomen.
Bij afzonderlijk besluit van 3 november 1999 heeft verweerder de bezwaren van eiseres 2 ongegrond verklaard.
Bij brief van 15 december 1999 heeft de gemachtigde van eiseres 2 tegen dit besluit beroep ingesteld.
Daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hebben eiseressen 1 als partij aan dit geding deelgenomen.
Naar aanleiding van een verzoek van eiseres 2 heeft de rechtbank bepaald dat de beroepen van zowel eiseres 2 als eiseressen 1 versneld worden behandeld als bedoeld in artikel 8:52 van de Awb.
Verweerder heeft de rechtbank bij het inzenden van (de op de zaak betrekking hebbende) stukken ten aanzien van (gedeelten van) een aantal stukken op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 16 februari 2000 heeft de rechtbank een rechter-commissaris benoemd en hem opgedragen om in het kader van beide beroepen terzake een beslissing te nemen.
Bij beslissing van 20 februari 2000 heeft de rechter-commissaris beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht met uitzondering van een aantal in de beslissing nader aangeduide (delen van) stukken.
Eiseressen 1 en eiseres 2 hebben geen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, zodat de rechtbank niet mede op grondslag van de in de beslissing van de rechter-commissaris aangeduide stukken ten aanzien waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht uitspraak kan doen.
Verweerder heeft de (onderdelen van de) stukken waarvan de rechter-commissaris beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd heeft geacht, alsnog ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2000. Eiseressen 1 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, met bijstand van O.E. de Roo. Eiseres 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van haar gemachtigde mr J.J. Allen, met bijstand van N.J. Batelaan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, met bijstand van mr drs J.J.F. Versluys en B.Y. Hieberts.
2. Overwegingen
In dit geding is aan de orde of de - gelijkluidende - besluiten van verweerder van 3 november 1999 (hierna: het bestreden besluit) in rechte stand kunnen houden.
Artikel 3.11 van de Tw luidt als volgt:
"1. De houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten of omroepzendernetwerken, zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van antenne-opstelpunten. Hierbij worden in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen.
2. In het geval dat voor het verlenen van medegebruik toestemming van een derde is vereist, is deze daartoe slechts gehouden indien het een redelijk verzoek betreft en hij:
a. direct of indirect een relevant economisch belang heeft in de houder, bedoeld in het eerste lid, tot wie het verzoek is gericht;
b. deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe een andere groepsmaatschappij als bedoeld in dat artikel behoort, die een direct of indirect relevant economisch belang heeft in de houder van een vergunning.
3. De houder, bedoeld in het eerste lid, en de derde die op grond van het tweede lid gehouden is toestemming te verlenen, stellen het medegebruik ter beschikking tegen een redelijke vergoeding.
4. Indien de houders, bedoeld in het eerste lid, of de derde, die op grond van het tweede lid gehouden is toestemming te verlenen, onderling geen overeenstemming bereiken over het medegebruik kan het college op aanvraag van een der partijen de regels vaststellen die tussen hen zullen gelden.".
Bij brief van 18 december 1998 heeft eiseres 2 aan verweerder gevraagd op grond van artikel 3:11, vierde lid, van de Tw de regels vast te stellen die tussen eiseressen 1 en eiseres 2 zullen gelden bij redelijke verzoeken tot het medegebruik van antenne-opstelpunten.
Bij het besluit van 2 april 1999 heeft verweerder regels vastgesteld.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseressen 1 ongegrond verklaard, met uitzondering van de bezwaren tegen het ontbreken van een overgangstermijn in verband met het treffen van voorbereidingen voor de uitvoering van regels terzake van de minimaal af te handelen verzoeken tot medegebruik binnen door verweerder vastgestelde termijnen en het ontbreken van een uitzondering voor ruimte voor antenne-opstelpunten die al door eiseressen 1 was gereserveerd voor DCS-1800 frequenties. De bezwaren van eiseres 2 heeft verweerder ongegrond verklaard. Voorts heeft verweerder bij dit besluit nogmaals de regels vastgesteld die tussen partijen zullen gelden.
De - thans nog in geding zijnde - regels 2 tot en met 6 luiden als volgt:
"Regel 2: informatieplicht met betrekking tot coördinaten bestaande antenne-opstelpunten
KPN dient, binnen vijf werkdagen na de dag waarop dit besluit bekend wordt gemaakt, aan Dutchtone de coördinaten te verstrekken van haar opstelpunten, zowel mastlocaties als daklocaties ongeacht de vraag of deze locaties volgens KPN geschikt zijn voor medegebruik.
KPN kan het college verzoeken de coördinaten van een antenne-opstelpunt dat is gerealiseerd ten behoeve van een specifieke klant en geen functie vervult bij het aanbieden van openbare telecommunicatiediensten buiten het aan Dutchtone te verstrekken coördinatenoverzicht te houden.
Regel 3 en 4: Aantal af te handelen verzoeken tot medegebruik van antenne-opstelpunten en tempo waarin dit dient te gebeuren
KPN dient per week tenminste vier aanvragen van Dutchtone tot het medegebruik van een antenne-opstelpunt van KPN in behandeling te nemen en daarover binnen maximaal 10 werkdagen een beslissing te nemen, in de zin dat komt vast te staan of de aanvragen van Dutchtone al dan niet geaccepteerd worden.
KPN dient Dutchtone, indien een aanvraag van Dutchtone tot medegebruik van een antenne-opstelpunt van KPN wordt geaccepteerd, binnen gemiddeld zeven werkdagen aan te geven onder welke voorwaarden de aanvraag wordt geaccepteerd.
KPN dient bezien over een periode van 60 dagen, gemiddeld binnen 17 werkdagen aanvragen van Dutchtone volledig af te handelen.
KPN dient tenminste 30 courtesy aanvragen van Dutchtone per maand te behandelen, binnen een maximale doorlooptijd van 7 werkdagen, in de zin dat komt vast te staan of de aanvragen al dan niet geaccepteerd worden.
KPN dient Dutchtone, indien een aanvraag van Dutchtone tot courtesy wordt geaccepteerd, gemiddeld binnen 3 werkdagen na acceptatie aan te geven onder welke voorwaarden de aanvraag tot courtesy wordt geaccepteerd.
Regel 5: Reserveren van ruimte op antenne-opstelpunten voor eigen gebruik
Partijen mogen een verzoek om medegebruik van een antenne-opstelpunt slechts afwijzen wegens het reserveren van ruimte voor eigen gebruik, indien een gereserveerde ruimte binnen vier maanden daadwerkelijk wordt gebruikt voor het in bedrijf nemen van antennes voor openbare mobiele telefonie.
KPN kan zich beroepen op een reserveringstermijn die loopt tot één maand na de dag waarop de aan KPN toegekende DCS-1800 frequenties door KPN in gebruik mogen worden genomen, indien door Dutchtone een verzoek wordt gedaan om medegebruik van een opstelpunt van KPN dat KPN bestemd heeft voor het gebruik van DCS-1800 frequenties en KPN ten genoegen kan aantonen dat de gereserveerde ruimte op het desbetreffende antenne-opstelpunt, bestemd is voor het gebruik van haar DCS-1800 frequenties.
KPN dient, ook indien ruimte is gereserveerd voor het gebruik van DCS-1800 frequenties, aan te geven of, en zo ja welke, ruimte het opstelpunt na plaatsing van de DCS-1800 apparatuur nog biedt. Eventuele resterende ruimte komt niet voor een langere reserveringstermijn in aanmerking.
Regel 6: Vergoedingen voor het medegebruik van antenne-opstelpunten
De vergoeding voor medegebruik van antenne-opstelpunten dient gebaseerd te zijn op de werkelijk gemaakte kosten en niet op de beginselen van kostenoriëntatie.
Het is partijen die op grond van de in artikel 3.11, eerste lid, Tw neergelegde verplichting voldoen aan een redelijk verzoek tot medegebruik van een antenne-opstelpunt, niet toegestaan een winstopslag op te nemen in de voor het medegebruik gevraagde vergoeding".
Eiseressen 1 en eiseres 2 kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen en hebben daartegen - gemotiveerd - beroep ingesteld.
Eiseressen 1 kunnen zich niet vinden in de door verweerder gehanteerde definitie van het begrip antenne-opstelpunt. Eiseressen 1 verstaan onder medegebruik van antenne-opstelpunten niet het gezamenlijk gebruik van eigendom van een derde. Ook de courtesy-procedure kan volgens eiseressen 1 niet als een vorm van medegebruik worden gezien, doch moet worden gezien als een afstemmingsprocedure. De verplichting om de coördinaten van alle antenne-opstelpunten bekend te maken achten eiseressen in zijn algemeenheid in strijd met de wet en zeker voor zover het betreft locaties die niet onder de door eiseressen 1 gebezigde definitie van het begrip antenne-opstelpunt vallen. Eiseressen 1 hebben voorts gewezen op het recht op geheimhouding van informatie met betrekking tot deze coördinaten en op het bedrijfsvertrouwelijke karakter van dergelijke informatie. Eiseressen 1 achten daarbij met name van belang dat het verwerven van antenne-opstelpunten, ook in de visie van verweerder, competitief is. Ten aanzien van regel 3 hebben eiseressen 1 gesteld dat verweerder hierbij onvoldoende de relevante feiten en omstandigheden heeft bezien en dat deze regel een deugdelijke motivering ontbeert. De in regel 4 neergelegde verplichting is naar de mening van eiseressen in strijd met de wet, omdat in haar optiek de courtesy-procedure geen medegebruik van antenne-opstelpunten betreft in de zin van artikel 3.11 Tw. Ten aanzien van regel vijf hebben eiseressen 1 gesteld dat voorzover al niet zou moeten worden geoordeeld dat deze regel in strijd is met de wet, de maximale reserveringstermijn van antenne-opstelpunten gelijk behoort te zijn aan de opzegtermijn van de tussen partijen te sluiten overeenkomst. Voorts hebben eiseressen 1 naar voren gebracht dat het in strijd is met de wet om te verbieden een winstopslag op te nemen in de voor het medegebruik gevraagde vergoeding en dat regel 6 voorzover deze anders geïnterpreteerd zou moeten worden onduidelijk en onzorgvuldig is. Tenslotte hebben eiseressen 1 gesteld dat de regels 2, 3 en 4 ten onrechte alleen aan haar zijn opgelegd.
Eiseres 2 heeft ten aanzien van de regels 3 en 4 naar voren gebracht dat de gegevens van eiseressen 1 op grond waarvan verweerder tot deze regels is gekomen eiseres 2 onbekend zijn en dat verweerder bij het stellen van deze regels van een onjuiste maatstaf is uitgegaan; verweerder is uitgegaan van de bestaande arbeidscapaciteit bij eiseressen 1 en heeft ten onrechte rekening gehouden met verzoeken van andere operators die in werkelijkheid niet zullen worden ingediend. Voorts is eiseres 2 van mening dat verweerder ten onrechte heeft afgewezen haar verzoek om eiseressen 1 de verplichting op te leggen gebruik te maken van extra personeel. Eiseres 2 heeft verder nog naar voren gebracht dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte niet heeft vastgesteld dat eiseressen 1 ook al op 21 augustus 1998 haar verplichtingen jegens eiseres 2 had moeten nakomen.
De beroepen hebben derhalve betrekking op de door verweerder gehanteerde invulling van de term "antenne-opstelpunt" en op de onderdelen 2 tot en met 6 van het bestreden besluit.
Algemeen
In algemene zin merkt de rechtbank vooraf op dat bij de beoordeling van de vraag of het besluit bevattend de op grond van artikel 3.11, vierde lid, van de Tw door verweerder vastgestelde regels de rechterlijke toetsing kan doorstaan , voorop staat dat dergelijke regels naar hun inhoud dienen te blijven binnen de grenzen van artikel 3.11, eerste tot en met derde lid, van de Tw. Tevens dient hierbij in ogenschouw te worden genomen dat, nu de in het eerste lid van artikel 3.11 bedoelde vergunninghouder (slechts) de verplichting heeft te voldoen aan "redelijke" verzoeken (tot medegebruik), de te stellen regels ook in dit licht dienen te worden bezien.
Met betrekking tot het begrip antenne-opstelpunt
Eiseressen 1 enerzijds en verweerder en eiseres 2 anderzijds verschillen van mening over de vraag wat dient te worden verstaan onder (verzoeken tot) het medegebruik van antenne-opstelpunten.
Verweerder en eiseres 2 staan een ruime interpretatie van het begrip antenne-opstelpunt voor; eiseressen 1 daarentegen achten dit begrip -kort gezegd- beperkt tot de mast of de antenne zelf en menen dat het niet tevens slaat op de dak- of wandlocatie waarop of waaraan de technische faciliteit is bevestigd.
De rechtbank merkt naar aanleiding van het verhandelde ter zitting op dat haar gebleken is dat het merendeel van de masten van eiseressen 1 zich op of aan eigendommen van derden - niet zijnde degenen bedoeld in artikel 3.11, tweede lid van de Tw- bevinden en dat verzoeken om medegebruik zowel masten als locaties betreffen.
Het gebruik van de term "antenne-opstelpunt" en niet begrippen als antenne, mast of technische faciliteit in artikel 3:11, eerste lid van de Tw wijst niet op een beperkte uitleg van de reikwijdte van verzoeken tot medegebruik. De overigens op dit punt summiere wetsgeschiedenis van art.3:11 van de Tw en haar voorganger wijst ook niet in de richting van een beperkte uitleg. In die wetsgeschiedenis komt in elk geval wel naar voren dat met de regeling van art.3:11 onder meer is beoogd om horizonvervuiling tegen te gaan.
Gelet op een en ander acht de rechtbank het geraden om onder het begrip "antenne-opstelpunt" te verstaan de desbetreffende mast alsmede het gedeelte van het dak of de wand waarop of waaraan de technische faciliteit waarop het verzoek tot medegebruik betrekking heeft, is bevestigd. De rechtbank acht een dergelijk opstelpunt vervolgens beperkt tot haar natuurlijke grenzen, d.w.z. (in de meeste gevallen) de grenzen van het dak of de wand waarom het gaat.
De rechtbank wijst er nog op dat de hier gegeven interpretatie ook van belang is voor het hierna te bespreken onderdeel 4 van het bestreden besluit.
Met betrekking tot het onderdeel 2 van het bestreden besluit
Vervolgens dient te worden bezien of de in artikel 3.11, eerste lid, van de Tw neergelegde verplichting mede omvat de verplichting voor een vergunninghouder om een overzicht van alle coördinaten van al zijn antenne-opstelpunten op hun verzoek aan andere vergunninghouders mede te delen. Uit de tekst van deze bepaling blijkt van een dergelijke verplichting volgens eiseressen 1 niet. Ook in de wetsgeschiedenis zijn daarvoor geen duidelijke aanknopingspunten te vinden. Bovendien, zo hebben eiseressen 1 -zeer kort gezegd- gesteld, zou het voldoen aan bedoelde verplichting het verstrekken van zeer bedrijfsvertrouwelijke informatie aan eiseres 2 inhouden. Verweerder heeft daarentegen gesteld dat dergelijke informatie niet (direct) uit het bedoelde overzicht is af te leiden. De rechtbank kan daarlaten wat daarvan zij: de verplichtingen die via artikel 3.11, vierde lid van de Tw kunnen worden opgelegd, dienen immers binnen de grenzen van het eerste lid te blijven, dus slechts het "medegebruik van opstelpunten" te betreffen. Weliswaar kunnen daaraan misschien nog wel verplichtingen worden gekoppeld die direct samenhangen met het mogelijk maken van het medegebruik zelf, maar een verplichting als hier bedoeld dient wel binnen het begrip "medegebruik" te blijven. Een verplichting om een lijst te verstrekken met (coördinaten van) meerdere opstelpunten, laat staan een overzicht van (de coördinaten van) alle opstelpunten valt redelijkerwijs niet binnen de wettelijke omschrijving te brengen.
De rechtbank laat hierbij mede wegen dat een overzicht als door verweerder bedoeld uit haar aard ook punten zal betreffen ten aanzien waarvan een "verzoek" als in het eerste lid van artikel 3.11 bedoeld nimmer zou zijn gedaan omdat medegebruik niet mogelijk of anderszins in het geheel niet aan de orde is, zodat alsdan de relatie met het wettelijk begrip medegebruik gaat ontbreken. Daarbij weegt bovendien mee dat eiseres 2 bij de uitvoering van deze regel in feite "zonder enige eigen inspanning" een overzicht verwerft van het complete netwerk van een van haar concurrenten, terwijl eiseres 2 deze informatie, d.w.z. voor zover het concrete opstelpunten en locaties betreft -inderdaad met meer inspanning- ook via andere weg door bijvoorbeeld inzage in de voor het oprichten van opstelpunten verleende gemeentelijke bouwvergunningen, kan verkrijgen.
Met betrekking tot onderdelen 3 en 4 van het bestreden besluit
De rechtbank is van oordeel dat het vaststellen van regels met betrekking tot het aantal af te handelen verzoeken om medegebruik van antenne-opstelpunten en het tempo waarin die afhandeling moet plaatsvinden valt binnen de in artikel 3.11 Tw aan verweerder gegeven bevoegdheid.
Bij de vaststelling van het aantal af te handelen verzoeken om medegebruik van antenne-opstelpunten en het tempo waarin die afhandeling dient plaats te vinden dient verweerder te bezien wat in het licht van de Tw redelijk is. Daarbij dient verweerder het doel van dit wetsartikel in het oog te houden, namelijk -als gezegd- het voorkomen van onnodige horizonvervuiling en het bevorderen van een snelle roll-out van mobiele telefoonnetten en daarmee het bevorderen van concurrentie op de markt van de mobiele telefonie.
Verweerder heeft de vaststelling van de regels 3 en 4 gebaseerd op een afweging van het belang van eiseres 2 om zo snel mogelijk haar netwerk uit te kunnen rollen en daarbij op korte termijn zoveel mogelijk aanvragen om medegebruik behandeld te zien worden door eiseressen 1 en het belang van eiseressen 1 de verplichting tot het medegebruik niet ten koste te zien gaan van haar normale bedrijfsvoering.
Verweerder heeft echter voornamelijk de door eiseressen 1 verstrekte gegevens tot uitgangspunt genomen. Een meer met de strekking en het systeem van artikel 3.11 overeenkomende handelwijze was, naar het oordeel van de rechtbank, geweest om uit te gaan van een door eiseres 2 opgesteld plan met betrekking tot de roll-out van haar netwerk, waaruit dan tevens opgemaakt zou kunnen worden binnen welke termijn eiseres 2 haar netwerk -redelijkerwijs- wenste of moest voltooien. Vervolgens had verweerder aan de hand van informatie van, aan de ene kant, eiseres 2 over het gewenste aantal opstelpunten en de plaats ervan en, aan de andere kant, van eiseressen 1 over de potentiële voor medegebruik in aanmerking komende locaties, kunnen bepalen welke aantallen en termijnen mede gelet op de aard en omvang van het bedrijf van eiseressen 1, adequaat zouden zijn om de voltooiing van het netwerk binnen de -naar het oordeel van verweerder redelijkerwijs - gewenste of gestelde termijn te bereiken. Een dergelijke aanpak had het bestreden besluit, nu eiseressen 1 en 2 over vrijwel elk aantal of elke te stellen termijn in detail van mening verschillen, ook beter toetsbaar gemaakt.
Het bestreden besluit is op dit punt gelet op het vorenoverwogene in strijd met artikel 7:12,eerst lid, van de Awb en komt ook wat betreft dit onderdeel ervan voor vernietiging in aanmerking.
Ook regel 4 van het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank merkt, onder verwijzing naar de hiervoor gegeven interpretatie van het begrip antenne-opstelpunt, op dat verweerder bij het opstellen van deze regel geen onderscheid heeft gemaakt tussen (verzoeken om afstemming met betrekking tot) antennes bevestigd aan hetzelfde opstelpunt en die betreffende antennes bevestigd aan verschillende opstelpunten. In dit laatste geval is - a fortiori indien het verschillende locaties betreft -geen sprake van het medegebruik van een "antenne-opstelpunt". Nu elk onderscheid op dit punt in de vastgestelde regel ontbreekt,moet ook dit deel van het bestreden besluit reeds deswege worden vernietigd.
Met betrekking tot onderdeel 5 van het bestreden besluit
De rechtbank ziet er -zo zij vooropgesteld- niet aan voorbij dat verweerder deze regel heeft vastgesteld teneinde te voorkomen dat door een onbeperkt beroep op reservering voor eigen gebruik een reëel medegebruik van opstelpunten illusoir zou worden. Echter bij het formuleren van regel 5 heeft verweerder over het hoofd gezien dat, naar de rechtbank ambtshalve bekend is, in veel gevallen voor het oprichten van opstelpunten een planologische -procedure ingevolge de Wet op de ruimtelijke ordening moet worden doorlopen. De daarmee gemoeide tijd zal naar mag worden aangenomen, er veelal toe leiden dat eiseressen 1 niet binnen de in regel 5 genoemde termijn van vier maanden tot het daadwerkelijk in gebruik nemen van een antenne voor eigen gebruik zullen kunnen overgaan, terwijl zich tevens de situatie zal kunnen voordoen dat waar eiseressen 1 als gevolg van de toepassing van regel 5 plaatsruimte moeten afstaan geen bruikbaar en binnen afzienbare tijd te realiseren alternatief voorhanden is. Een en ander valt naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijkheidsgrenzen, zodat het bestreden besluit -nu de krachtens het vierde lid van artikel 3:11 Tw te stellen regels, als gezegd, binnen de grenzen van een "redelijk" verzoek als bedoeld in lid 1 dienen te blijven- ook op dit punt voor vernietiging in aanmerking komt.
Met betrekking tot onderdeel 6 van het bestreden besluit
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat op dit moment nog geen sprake is van een situatie waarin partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de voor het medegebruik van antenne-opstelpunten te vragen redelijke vergoeding. Verweerder heeft de bezwaren van partijen inzake de vergoeding, voorzover de opmerkingen van eiseressen 1 en eiseres 2 over te verwachten problemen en te bevestigen uitgangspunten bij het bepalen van vergoedingen voor medegebruik als bezwaren moeten worden gezien, afgewezen. Vervolgens heeft verweerder nog enige alinea's "ten overvloede" aan de vergoeding gewijd. Bovendien heeft verweerder alsnog een regel vastgesteld over de vergoedingen.
Naar het oordeel van de rechtbank komt dit onderdeel van het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking omdat artikel 3.11 van de Tw thans nog geen grondslag biedt om ten aanzien van de vergoedingen een regel vast te stellen. Nu tussen eiseressen 1 en eiseres 2 terzake van de vergoedingen nog geen sprake is van een geschil -zoals verweerder zelf onder nr.130 in het bestreden besluit opmerkt- was verweerder immers nog niet bevoegd ten aanzien van de vergoeding voor het medegebruik van antenne-opstelpunten regels te stellen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zijn de beroepen gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking op de hiervoor aangegeven gronden.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:85, tweede lid, aanhef en sub c. van de Awb en de door de president op 3 juni 1999 uitgesproken schorsing, ziet de rechtbank tevens aanleiding te bepalen dat deze schorsing doorloopt tot zes weken nadat verweerder opnieuw op de bezwaren van eiseressen 1 en 2 heeft beslist.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op f 1420,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zowel voor eiseressen 1 als voor eiseres 2. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart de beroepen gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak nieuwe beslissingen op de bezwaren van eiseressen neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat de door de president in zijn uitspraak van 3 juni 1999 uitgesproken schorsing door loopt tot zes weken na het nemen van de nieuwe beslissingen op de bezwaren,
bepaalt dat verweerder aan eiseressen 1 het door hen betaalde griffierecht van f 450,-- vergoedt,
bepaalt dat verweerder aan eiseres 2 het door haar betaalde griffierecht van f 450,-- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen 1 tot een bedrag van f 1420,--,
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 2 tot een bedrag van f 1420,--, en wijst de Onafhankelijke Post en Telecommunicatieautoriteit aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseressen moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr J. Riphagen als voorzitter en mr C.W.J. Schoor en mr W.E. Doolaard als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr P. Hirschhorn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 september 2000.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op: 13 september 2000.
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiseressen worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.