De president zal zijn beoordeling beperken tot het beroep van verzoekster op het rechtszekerheidsbeginsel en daarlaten wat er zij van de andere bezwaren van verzoekster tegen het bestreden besluit. Verzoekster heeft er op gewezen dat de last, voorzover deze spreekt over "een adequate aanmeldingsprocedure" alsmede over het "daadwerkelijk gebruik kunnen maken" (van de CPS-dienst), niet voldoende helder is, hetgeen ook geldt voor de daarin opgenomen zinsnede over het overleg met andere marktpartijen. Het moge wellicht zo zijn dat zoals verweerder heeft gesteld, indien het gaat om maatregelen van complex technische aard niet elke te nemen maatregel in detail in de op te leggen last behoeft te worden omschreven, wel dient de norm waaraan wordt getoetst of de dwangsom wordt verbeurd helder en duidelijk te zijn. Elke burger, maar evenzeer een onderneming als die van verzoekster heeft er recht op dat de bestuursrechtelijke sanctie-oplegging zodanig scherp is dat duidelijk is onder welke grens c.q. boven welke grens - in casu - de dwangsom niet danwel juist wel, wordt verbeurd. Zelfs indien de term adequaat uit de opgelegde last zou worden gelezen in samenhang met de op pagina 7 van het bestreden besluit genoemde norm dat het aantal oproepingen dat mislukt onder de 100 pogingen per dag moet liggen, dan nog blijft onduidelijk wat onder "pogingen" moet worden verstaan en of naar nummers danwel naar klanten dient te worden gemeten. En, zelfs al ware dit anders dan nog heeft verzoekster er met enig recht op gewezen dat het 'daadwerkelijk gebruik maken' alsmede het in de last genoemde 'overleg met marktpartijen' onvoldoende zijn ingevuld en gepreciseerd - moet verzoekster bijvoorbeeld met alle marktpartijen overleg plegen; moet dit eerst zijn afgerond en zo ja, bestaat er dan wel fysiek de mogelijkheid om aan de last te voldoen in de periode tussen de vooraankondiging en 27 juli 2000?
Aan het voorgaande moet nog worden toegevoegd dat het naar het voorlopig oordeel van de president zeer de vraag is of de keuze van verweerder om te meten in absolute aantallen - in plaats van het meten van foutmeldingen als percentage van het aantal geslaagde oproepingen - in het bestreden besluit wel voldoende wordt gemotiveerd. Deze heel wezenlijke keuze - die naar verzoekster met enig recht heeft gesteld in kan houden dat bij een aantal oproepingen van 100.000 per dag de dwangsom van f 500.000,= per dag al wordt verbeurd bij een percentage van 0,1% foutmeldingen - is door verweerder in feite (slechts) gemotiveerd met de stelling dat het hier gaat om een middel van massacommunicatie, waarbij "iedere individuele eindgebruiker" op elk gewenst moment van de dag met succes van het CPS-systeem gebruik moet kunnen maken. Nu de opgelegde last uitdrukkelijk op art. 44, eerste lid, van de BOHT is gebaseerd moet er op worden gewezen dat dit artikelonderdeel wel spreekt over de afnemer, maar dat daaruit niet - in elk geval niet zonder meer - de norm van iedere individuele eindgebruiker volgt.
De president merkt tevens op dat de vraag zich opdringt hoe de in het bestreden besluit expliciet opgenomen mededeling dat verweerder overtuigd is geraakt van de complexiteit van de technische problemen rond het CPS-systeem, zich verhoudt tot het, na de vaststelling op 31 mei 2000 dat de eerdere dwangsom is verbeurd, al op 19 juni daaropvolgend aankondigen van de tweede dwangsom.
Gelet op het voorgaande is het naar het voorlopig oordeel van de president in hoge mate waarschijnlijk dat het bestreden besluit in elk geval op het punt van de rechtszekerheid voor vernietiging in aanmerking zal komen. Er is derhalve aanleiding het bestreden besluit te schorsen als in het dictum aangegeven.
Ter voorlichting van partijen merkt de president nog wel op dat het voorgaande niet betekent dat verzoekster niet aan artikel 44, eerste lid, van het BOHT behoeft te voldoen en dat dwangsomoplegging - onder de in deze uitspraak aangegeven voorwaarden - mogelijk blijft.