ECLI:NL:RBROT:2000:AA8284

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/040030-00
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Den Os-Brand
  • mrs. Avedissian
  • mrs. Blom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens schending van procesrecht

In deze zaak, behandeld door de meervoudige kamer van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam, is de verdachte, geboren in Groot-Brittannië in 1957, ten tijde van het onderzoek gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De Torentijd te Middelburg. De rechtbank heeft op 16 oktober 2000 uitspraak gedaan na de terechtzittingen van 21 augustus 2000 en 16 oktober 2000. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat het niet heeft voldaan aan een bevel van de rechtbank om getuigen op te roepen. Dit bevel was gegeven in een tussenvonnis van 4 september 2000, waarin de rechtbank de oproeping van getuige [getuige 1] en leden van het observatieteam van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond had bevolen. Het Openbaar Ministerie heeft echter geweigerd om aan dit bevel te voldoen, wat volgens de rechtbank de fundamenten van het strafprocesrecht raakt.

De rechtbank heeft overwogen dat de weigering van het Openbaar Ministerie om de getuigen op te roepen, niet alleen de verdachte, maar ook de gemeenschap schaadt, omdat het de naleving van het wettelijke systeem bij de berechting van strafzaken ondermijnt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de enige passende sanctie in deze situatie de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging is. Dit leidt tot de opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die met onmiddellijke ingang wordt vrijgelaten. De uitspraak is gedaan door mr. Den Os-Brand, voorzitter, en mrs. Avedissian en Blom, rechters, in aanwezigheid van griffier De Sain.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/040030-00
Datum uitspraak: 16 oktober 2000
Tegenspraak
VONNIS
van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor
strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedatum] 1957,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De Torentijd te Middelburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
21 augustus 2000 en 16 oktober 2000.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, zoals deze ter terechtzitting van 21 augustus 2000 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van deze vordering is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijde genummerd la).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Rijck heeft ter terechtzitting van 21 augustus 2000 gerekwireerd - zakelijk weergegeven - de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest.
HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij tussenvonnis van 4 september 2000 heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting heropend en het onderzoek in het belang daarvan geschorst tot de terechtzitting van 16 oktober 2000 te 09.45 uur, met (voorzover hier van belang) bevel tot oproeping van de getuige [getuige 1], brigadier-rechercheur van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond en de leden van het observatieteam van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, die op zaterdag 19 februari 2000 tussen 07.30 uur en 16.00 uur de observatie hebben verricht op (onder meer) verdachte en [medeverdachte]. De rechtbank heeft voorts de stukken in handen gesteld van de officier van justitie, teneinde bovengenoemde getuigen op te roepen.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN DE VERVOLGING
De officier van justitie heeft bij brief van 4 oktober 2000 aan de voorzitter van de meervoudige strafkamer, welke brief in kopie is verzonden aan de raadsman van verdachte, gemotiveerd aangegeven dat het zeer ongewenst is als de in het tussenvonnis genoemde personen ter terechtzitting dienen te verschijnen als getuige, en heeft meegedeeld dat deze personen op 16 oktober dan ook niet zullen komen, maar dat door haar zal worden opgeroepen als getuige [getuige 2], hoofdinspecteur van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, chef van het bureau rechercheondersteuning, en als zodanig chef van de in het tussenvonnis genoemde personen.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar standpunt nader toegelicht. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat een lid van een observatieteam na getuigenis ter terechtzitting onbruikbaar is geworden als observant, en dat, indien een lid van een observatieteam dient te getuigen ter zitting, voor de ontwrichting van zijn sociaal-economisch bestaan moet worden gevreesd, aangezien een observant een lange en ingewikkelde opleiding heeft gevolgd en een bepaalde rang heeft verworven waardoor eventuele herplaatsing binnen de politieorganisatie wordt bemoeilijkt. Aldus moet de observant worden aangemerkt en behandeld als bedreigde getuige en kan hij als getuige slechts gehoord worden in de beslotenheid van het politiebureau, met de raadslieden van verdachten in een andere ruimte.
De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging van de verdachte. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het Openbaar Ministerie heeft geweigerd te voldoen aan de door de rechtbank bij tussenvonnis van 4 september 2000 gegeven last de tijdens deze zaak ingezette observanten op te roepen voor de zitting van 16 oktober 2000 en dat het Openbaar Ministerie niet is ingegaan op de mogelijkheid om de observanten met beperkte
anonimiteit ter terechtzitting te horen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij tussenvonnis van 4 september 2000 heeft de rechtbank in deze zaak (voorzover hier van belang) bevel gegeven tot oproeping van de getuige [getuige 1], brigadier-rechercheur van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond en de leden van het observatieteam van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, die op zaterdag 19 februari 2000 tussen 07.30 uur en 16.00 uur de observatie hebben verricht op (onder meer) verdachte en [medeverdachte].
Aan dat bevel heeft de officier van justitie niet voldaan en zij heeft ter terechtzitting ook te kennen gegeven aan dat bevel niet te willen en zullen voldoen.
Deze weigering raakt de fundamenten van het strafprocesrecht en met name de in de wet voorziene verdeling van bevoegdheden en verplichtingen tussen Openbaar Ministerie en de rechter. Het standpunt van het Openbaar Ministerie raakt het wettelijke systeem in de kern.
Met betrekking tot de vraag welke sanctie op dit standpunt van het Openbaar Ministerie moet volgen overweegt de rechtbank het volgende.
Het gaat hier om een ernstige inbreuk op het wettelijke systeem. Niet alleen verdachte, maar ook de gemeenschap heeft groot belang bij naleving van dat wettelijke systeem bij berechting van strafzaken en tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken. De enig mogelijke sanctie en in casu ook de geboden sanctie is: niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie.
Het voorstel van het Openbaar Ministerie om - in plaats van de genoemde getuige [getuige 1] en de leden van het observatieteam - ter terechtzitting de leider van het observatieteam te horen als getuige doet aan het voorgaande niet af.
Het Openbaar Ministerie is voorts niet ingegaan op de mogelijkheid om de observanten met beperkte anonimiteit ter terechtzitting te horen (zoals ook door de verdediging aangegeven). Binnen het wettelijk kader bestaat de mogelijkheid om getuigen aldus beschermd te horen en deze mogelijkheid zou naar het oordeel van de rechtbank ook tegemoet komen aan de door het Openbaar Ministerie geuite bezwaren tegen de opdracht van de rechtbank.
Een en ander leidt ertoe dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk wordt verklaard en dat de voorlopige hechtenis van verdachte wordt opgeheven met onmiddellijke ingang, welk bevel tot opheffing afzonderlijk op schrift is gesteld.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Den Os-Brand, voorzitter, en mrs. Avedissian en Blom, rechters,
in tegenwoordigheid van De Sain, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 oktober 2000.