ECLI:NL:RBROT:2001:AA9228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
148583/KG ZA 00-1740
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslagen in kort geding tussen Stig Jiangsu Machinery Import & Export Corp. Ltd. en Kamar Shipbuilding B.V.

In deze zaak vorderde Stig Jiangsu Machinery Import & Export Corp. Ltd. (hierna: Stig) in kort geding de opheffing van door Kamar Shipbuilding B.V. (hierna: Kamar) gelegde beslagen. De vordering was gebaseerd op een geschil over de levering van 57 binnenvaartschepen, die Kamar bij Stig had besteld. De president van de Rechtbank Rotterdam oordeelde dat de vorderingen van Kamar niet summierlijk aannemelijk waren, waardoor de door Kamar gelegde beslagen moesten worden opgeheven. De president overwoog dat Stig, ondanks de vertraging bij de levering van de schepen, aan haar verplichtingen had voldaan door de schepen te bouwen en te verschepen naar Rotterdam. Kamar had echter niet voldaan aan haar betalingsverplichtingen, waardoor Stig niet verplicht was de schepen aan Kamar te leveren. De president concludeerde dat de ontbinding van de contracten door Stig rechtsgeldig was en dat Kamar als de meest in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding werd veroordeeld. De uitspraak werd gedaan op 2 januari 2001, waarbij de president de vordering tot opheffing van de beslagen toewijsde, maar andere vorderingen van Kamar afwees.

Uitspraak

A R R O N D I S S E M E N T S R E C H T B A N K
T E R O T T E R D A M
Zaak/rolnr: 148583/KG ZA 00-1740
Uitspraak: 2 januari 2001
VONNIS van de president in kort geding in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van het land en de plaats van haar vestiging STIG JIANGSU MACHINERY IMPORT & EXPORT CORP. LTD.,
gevestigd te Nanjing, Volksrepubliek China,
eiseres,
procureur: mr. J.F. van der Stelt,
advocaat: mr. G.J.W. Smallegange,
- t e g e n -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KAMAR SHIPBUILDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur: mr. D.J.R.M. Braakenburg.
1. Het verloop van het geding
1.1
Dit blijkt uit de navolgende, door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
- dagvaarding d.d. 6 december 2000;
- pleitnota en producties van mr. Smallegange;
- pleitnota en producties van mr. Braakenburg.
1.2
De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten, aan de hand van pleitnotities nog nader toegelicht. Gelet op de omvang van de daarbij behorende producties, komt het de president doelmatig voor, mede gelet op de gestelde spoedeisendheid, om de hiervoor bedoelde stukken als hier ingevoegd te beschouwen en voor de overige dan de hierna nader te noemen stellingen, standpunten en feiten te verwijzen naar de onder 1.1. bedoelde stukken.
1.3
Partijen worden hierna mede aangeduid als "Stig" en "Kamar".
2. De vaststaande feiten
2.1
Kamar heeft op 21 januari 1999 bij Stig in totaal 57 binnenvaartschepen en pontons in China besteld. Het betreft een tweetal contracten. Het eerste contract (99KH0001) behelsde de bouw van 34 schepen. Deze schepen werden in opdracht van Stig gebouwd bij diverse scheepswerven in China. Alle schepen, met uitzondering van de "KAPO 52" zijn bedoeld voor de klanten van Kamar (hierna: "end users"). Deze hadden alle schepen besteld bij Kamar. De "KAPO 52" was bestemd voor Kamar zelf.
2.2
De betaling voor de schepen is als volgt geregeld:
- 10% aanbetaling tegen een contra-garantie van Stig. Deze aanbetalingen werden rechtstreeks door de end users aan Stig gedaan.
- 90% diende te worden betaald door middel van een Letter of Credit (hierna: L/C). Kamar verkreeg van de end users een L/C. Stig verkreeg vervolgens van Kamar een L/C, tegen een lager bedrag dan de eerstgenoemde L/C's. Dit verschil vormde de winst voor Kamar.
2.3
Bij de bouw van de schepen en de verscheping in Shanghai is vertraging ontstaan. Voor de daarvoor ontstane vertragingsschade bij de levering van de 34 schepen onder het eerste contract, zijn partijen een lump-sum vergoeding van $ 800.000,-- overeengekomen, te betalen door Stig aan Kamar.
2.4
Kamar was gehouden het vervoer van de gebouwde schepen voor haar rekening te nemen. Op 30 januari 2000 heeft Kamar de bevrachtingsovereenkomst ten behoeve van de gebouwde binnenvaartschepen met de zeeponton "Boa 19" opgezegd. Uiteindelijk werden de binnenvaartschepen in de zomer van 2000 geladen op de zeeponton "Boa 20" en de "Marinus Green". Bij deze belading in Shanghai is opnieuw vertraging ontstaan.
Aan (de meeste van) de gebouwde binnenvaartschepen is schade geconstateerd.
2.5
Volgens tussen partijen gesloten contracten had de juridische levering van één deel van de binnenvaart-schepen in Sjanghai moeten plaatsvinden en het andere deel in Rotterdam. Uiteindelijk zijn géén van de zich aan boord van de Boa 20 en de Marinus Green bevindende schepen door Stig aan Kamar geleverd.
2.6
Bij aankomst van de Marinus Green in Rotterdam heeft de reder van de Marinus Green een retentierecht (lien) uitgeoefend op de vervoerde schepen, omdat Kamar de vrachtprijs niet voldeed. Uiteindelijk heeft Stig het (grootste) deel van de vrachtprijs van de Marinus Green voldaan. Ook heeft zij de vrachtprijs voor de Boa 20 voor het grootste deel voldaan.
2.7
Op 22 november 2000 heeft Stig alle contracten met Kamar opgezegd.
2.8
De desbetreffende contracten tussen Stig en Kamar bevatten een clausule dat geschillen dienen te worden voorgelegd aan arbiters in Singapore.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1
De tot twee keer toe gewijzigde vordering van Stig, tegen welke wijzigingen Kamar zich niet heeft verzet, luidt om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. de bij exploiten van 17 november 2000 gelegde beslagen (conservatoire en het beslag tot afgifte) en het op of omstreeks 15 december 2000 onder Jahzeel Trading B.V. te Urk gelegde derdenbeslag, alsmede mogelijk andere gelegde beslagen op de schepen, casco's etc, en op huidige of toekomstige vermogensbestanddelen of vorderingen, zaken of goederen in eigendom toebehorende aan Stig, op te heffen, althans Kamar te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis deze beslagen op te heffen, en Kamar te gelasten zich van verdere beslagen voor de litigeuze vordering te onthouden en die niet aan te vragen noch te doen leggen, op straffe van een dwangsom van USD 100.000,-- (zegge: honderdduizend Amerikaanse dollars) per overtreding ervan, ingaande na betekening van het ten deze te wijzen vonnis en van USD 50.000,-- (zegge: vijftigduizend Amerikaanse dollars) voor elke dag dat die overtreding voortduurt tot een maximum van USD 1.200.000,-- (zegge: één miljoen tweehonderdduizend Amerikaanse dollars).
Subsidiair
2. Voor het geval de president het primair gevorderde niet toewijst, de sub 1 genoemde beslagen op te heffen of Kamar te veroordelen binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis deze beslagen op te heffen, tenzij Kamar binnen 5 (zegge: vijf) werkdagen een garantie stelt voor de door Stig geleden en te lijden schade veroorzaakt door deze beslagen, begroot op minimaal USD 18.000.000,-- (zegge: achttien miljoen Amerikaanse dollars), althans een garantie voor de schade gelijk aan een door U.E.A. te begroten bedrag, en tevens de vordering van Kamar te verminderen tot hooguit USD 250.000,-- althans tot een door U.E.A. te begroten bedrag, en zoals ook gevraagd om als deze tegenzekerheid niet binnen vijf werkdagen wordt gesteld, dat de president reeds thans voor alsdan de beslagen opheft of Kamar veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis deze beslagen op te heffen, bij gebreke van het tijdig stellen van de garantie aan Stig, van een deugdelijke Nederlandse eersteklas bank, voor de door Stig geleden en te lijden schade, begroot door U.E.A.
3. Als U.E.A. geen tegenzekerheid voor schade veroorzaakt door dit beslag gelast, om dan in ieder geval de vordering van Kamar te verminderen tot USD 250.000,-- (zegge tweehonderdvijftig duizend Amerikaanse dollars), althans tot een door U.E.A. te begroten bedrag.
4. En met betrekking tot het opheffen der beslagen door Kamar met veroordeling tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van NLG 50.000,-- (zegge: vijftigduizend Nederlandse guldens) per dag of gedeelte daarvan dat gedaagde nalatig is en blijft aan zo'n veroordeling te voldoen.
Primair en Subsidiair
5. Met veroordeling van Kamar in de kosten van dit kort geding.
3.2
De door Stig aan deze vorderingen ten grondslag gelegde stellingen, alsmede het verweer van Kamar zullen hierna voor zover van belang, aan de orde komen.
3.3
Stig vordert -in essentie- de opheffing van de door Kamar gelegde beslagen.
3.4
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv kan in kort geding opheffing van een beslag worden bekomen indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt, of van het onnodige van het beslag blijkt, of voor de geldvordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
3.5
Geen van de partijen heeft zich uitgelaten over de vraag naar welk recht de onderhavige kwestie dient te worden beoordeeld. Gelet daarop zal de president het onderhavige geschil beoordelen aan de hand van Nederlands recht, nu het beslag is gelegd op zaken die zich in Rotterdam bevinden.
3.6
In deze zaak worden vrijwel alle feiten en stellingen over en weer betwist. Gelet op de omvang van de gepresenteerde dossiers, waarvan een uitgebreide beoordeling zich niet leent voor de procedure in kort geding, en gelet op het feit dat de hoofdzaak door arbitrage in Singapore zal moeten worden behandeld, zal slechts een globaal oordeel over de tussen partijen geldende rechtsverhouding kunnen worden gegeven.
3.7
Zo twisten partijen onder meer over de vraag of Kamar gerechtigd was de Boa 19 weg te sturen, als gevolg waarvan het transport met de eerdergenoemde twee andere schepen diende plaats te vinden, hetgeen tot hogere transportkosten zou leiden, aangezien er op dat moment geen zeeschip voorhanden was dat de 34 schepen in één keer kon meenemen. Kamar stelt dat zij tot dat wegsturen genoodzaakt was omdat Stig niet op tijd klaar was met de aflevering van de (eerste) lading van 34 binnenvaartschepen. Het stilliggen dan wel het op een later moment heenzenden van de Boa 19 zonder lading was voor Kamar te kostbaar, aldus Kamar. Stig betwist echter dat de 34 schepen niet gereed waren en stelt daartegenover dat Kamar de Boa 19 heeft geannuleerd omdat zij haar hijs-, beladings- en stuwageplan niet tijdig gereed had.
3.8
Vervolgens twisten partijen over de oorza(a)ke(en) van de ontstane vertraging bij het beladen en het zeevasten van de Boa 20 en de Marinus Green in de periode juli tot en met augustus 2000 in Shanghai. Stig stelt dat Kamar haar beladings- en stuwage-plannen niet gereed had. Kamar stelt daartegenover dat de vertraging werd veroorzaakt door Stig, die niet aangegeven zou hebben in welke volgorde de schepen gereed zouden zijn. Vervolgens heeft Stig bewust vertraging veroorzaakt, aldus Kamar.
Stig stelt nog dat zij een vordering heeft op Kamar terzake voorgeschoten kosten (f 330.000,--) voor werkzaamheden verricht door Tongbao te Shanghai. Voorts zijn er nog door Kamar liggelden etc. in Shanghai verschuldigd, waarvoor Stig jegens de havenautoriteiten te Sjanghai aansprakelijk is, maar die Kamar dient te betalen, aldus Stig. Deze kosten bedragen f 150.000,--.
3.9
Het enige dat terzake vaststaat is dat partijen ten aanzien van de bouw van de 34 schepen van het eerste contract een lump-sum vergoeding hebben afgesproken ter waarde van $ 800.000,--, te betalen door Stig aan Kamar. Daarentegen wordt door Stig betwist de stelling van Kamar dat er voor de volgende serie schepen een vertragingsvergoeding van $ 200.000,-- mondeling is afgesproken.
3.1
Een ander twistpunt betreft de geconstateerde schade aan de schepen. Kamar stelt dat deze bij aankomst in Shanghai vanuit de verschillende scheepswerven forse schade hadden opgelopen. Stig betwist de hoogte van de schade en stelt dat dit geen wezenlijk probleem vormde: eventuele schade aan de gebouwde schepen was immers verzekerd. Voorts stelt Stig dat de schaderapporten buiten haar om in opdracht van Kamar zijn opgesteld.
3.11
Vervolgens vormt de ontstane situatie rond het vertrek van de Boa 20 en de Marinus Green uit Shanghai een twistpunt tussen partijen. Kamar stelt dat Stig de contractuele verplichting tot overdracht van de schepen van Stig aan Kamar in Shanghai niet is nagekomen: Stig heeft geen concept-documenten geleverd; Stig heeft buiten Kamar om de end-users benaderd met het vooropgezette plan om de schepen buiten Kamar om aan die end-users te verkopen en Stig heeft de Boa 20 en de Marinus Green gedwongen om in weerwil van de schade aan de schepen "schone" cognossementen (cognossementen die de schade niet vermelden) af te geven, die bovendien niet aan Kamar waren gesteld, maar aan order (ten gunste van Stig zelf). Stig voert aan dat zij de eigendom van de schepen niet heeft geleverd omdat de aanbetaling van 10% nog niet volledig was voldaan; de L/C's niet (allemaal) tijdig en correct aan Stig waren geleverd en Kamar wilde wegvaren zonder cognossementen af te geven. Stig stelt dat zij bij uitblijvende betaling door Kamar de zekerheid op de haar nog steeds in eigendom toebehorende schepen niet wenste op te geven, vandaar dat zij cognossementen aan order liet stellen.
3.12
Na aankomst van de Marinus Green, medio november 2000 in Rotterdam, stelt Kamar dat zij de vracht niet kon betalen, aangezien Stig in Shanghai de aldaar te leveren schepen niet had geleverd. Vaststaat dat Stig inmiddels (het grootste deel van) de vracht aan de reder van de Marinus Green heeft voldaan.
3.13
In de hoofdzaak, de arbitrage in Singapore, dient te worden beoordeeld of de ontbinding door Stig van alle contracten met Kamar op 22 november 2000 rechtsgeldig was. Naar het oordeel van de president dient daarbij -summierlijk- te worden beoordeeld in hoeverre partijen hun respectieve hoofdverplichtingen zijn nagekomen. Daarbij geldt dat Stig als hoofdverplichting had de bouw en levering aan Kamar van 57 binnenvaartschepen. Kamar had jegens Stig de hoofdverplichting de koopprijs van ca. $ 12.000.000,- te betalen, conform de in 2.2 omschreven procedure.
3.14
In ieder geval staat vast dat er vertraging is opgetreden bij de aflevering van de binnenvaartschepen. Deze vertraging is kennelijk voor Kamar geen aanleiding geweest om de contracten met Stig te ontbinden. Voor deze vertraging zijn partijen een schadevergoeding van $ 800.000,-- overeengekomen, te betalen door Stig aan Kamar.
3.15
In het kader van dit kort geding kan niet worden bezien aan wie van beide partijen de eventuele schade als gevolg van het wegsturen van de Boa 19 moet worden toegerekend. Ten aanzien van die schade stelt Kamar dat de meerkosten voor de Marinus Green $ 600.000,-- bedragen.
Evenmin is in dit kort geding plaats voor de beantwoording van de vraag of tussen partijen de tweede vertragingsvergoeding van $ 200.000,-- wel of niet is overeengekomen.
Onweersproken is dat de schepen beschadigd zijn. In dit kort geding is echter geen plaats om een beoordeling van de hoogte van de schade te geven. Ten aanzien van de schade stelt Kamar dat deze ruim $ 750.000,-- bedraagt (begroting Bosdijk).
Voorts valt buiten de reikwijdte van dit kort geding de vraag of de door Stig gepretendeerde vorderingen terzake voorgeschoten kosten van Tongbao en liggelden etc. (totaal f 480.000,--) door Kamar verschuldigd zijn.
3.16
In ieder geval vormen alle door Kamar gestelde schadeposten een totaalbedrag van ca. $ 2.350.000,--. Dit betreft schade die reeds -globaal- bekend was voorafgaande aan het vertrek van de schepen uit Sjanghai. Ook deze (grotendeels betwiste) schadeposten vormden op dat moment echter kennelijk voor Kamar geen aanleiding de overeenkomsten met Stig te ontbinden.
3.17
Uiteindelijk zijn de schepen, zij het vertraagd, beschadigd, met naar waarschijnlijkheid hogere transportkosten en met andere (kennelijk onvoorziene) meerkosten, door Stig gebouwd en verscheept naar Rotterdam.
Stig heeft echter onweersproken gesteld dat de verschuldigde 10% aanbetaling niet volledig is betaald. Van de gehele koopprijs van totaal ca. $ 12.000.000,-- heeft Stig onweersproken gesteld dat op dit moment totaal slechts ca. $ 1.500.000,-- is betaald en dat van die koopprijs ca. $ 8.000.000,-- in Shanghai reeds verschuldigd was en de resterende ca. $ 4.000.000,-- bij aflevering in Rotterdam.
3.18
Tegen die achtergrond is het niet onbegrijpelijk dat Stig de schepen in Shanghai (nog) niet aan Kamar heeft geleverd. Zelfs al zou aannemelijk zijn dat (de hoogte van) alle door Kamar gestelde schadeposten juist is en dat al deze schadeposten volledig verschuldigd zouden zijn door Stig (lees: in mindering komen op de koopprijs), dan nog heeft Kamar ten tijde van het vertrek van de schepen uit Shanghai een bedrag van ruim $ 4.000.000,-- (zijnde de verschuldigde $ 8.000.000,-- onder aftrek van het reeds betaalde bedrag, welk bedrag ten tijde van het vertrek van de schepen in elk geval niet meer was dan ca. $ 1.500.000,--, en onder inhouding van het maximum van de door Kamar gestelde schadeposten ad $ 2.350.000,--) onbetaald gelaten. Onweersproken is immers dat Stig terzake, zelfs met de betaling van de "KAPO 52", nog niet de gehele 10% aanbetaling van Kamar had ontvangen. Niet gesteld of gebleken dat Kamar toen heeft aangeboden om zekerheid te stellen voor de betaling van ook maar een deel, anders dan de 10% aanbetaling, van de koopsom om zodoende (een aantal van) de schepen geleverd te krijgen.
3.19
Als dan in november 2000 de Marinus Green in Rotterdam aankomt, en Stig nog steeds niet meer dan ca.
$ 1.500.000,-- van Kamar heeft ontvangen, geldt dat Stig onweersproken heeft gesteld dat bij aflevering van de schepen in Rotterdam in beginsel de volledige koopprijs opeisbaar is. Behoudens de deels tussen partijen overeengekomen en deels betwiste vertragingsschade en de betwiste beschadiging aan de schepen en de meerkosten, die op dat moment geen aanleiding voor Kamar vormden om de contracten te ontbinden, heeft Stig dan in beginsel voldaan aan haar hoofdverplichting, zijnde de levering van 57 schepen. Kamar heeft dan, zelfs al zou zij de gehele door haar gestelde schade van ca. $ 2.350.000,-- op de koopprijs mogen inhouden, nog steeds een bedrag van ca. $ 8.000.000,-- van die koopprijs onbetaald gelaten. Tegen die achtergrond, en daarbij in aanmerking genomen dat Kamar stelt de vracht van de Marinus Green niet te kunnen voldoen en dat de reder van de Marinus Green dreigt de vervoerde binnenvaartsschepen openbaar te verkopen, is het voorshands aannemelijk te achten dat Stig de contracten niet ten onrechte heeft ontbonden. In zoverre is het dan ook voorshands niet aannemelijk dat de vorderingen van Kamar terzake door haar gestelde geleden schade kans van slagen hebben.
3.2
Nu het bestaan van een vordering van Kamar op Stig niet summierlijk is komen vast te staan, dient het door Kamar gelegde beslag dan ook te worden opgeheven. Dit geldt ook voor het beslag tot afgifte van de "KAPO 52". Weliswaar heeft Kamar gesteld dat de "KAPO 52" betaald is, nu echter voorshands aannemelijk is dat Stig de contracten met Kamar niet ten onrechte heeft opgezegd, behoeft Stig als gevolg van die ontbinding jegens Kamar niet meer na te komen. Het is in zoverre dan ook niet aannemelijk dat een vordering van Kamar tot afgifte door Stig van de "KAPO 52" kans van slagen heeft.
3.21
De vordering tot opheffing van het op of omstreeks 15 december 2000 onder Jahzeel Trading B.V. te Urk ten laste van Stig gelegde conservatoire derdenbeslag dient te worden toegewezen. Niet gesteld of gebleken is dat de daaraan ten grondslag liggende feiten anders zijn dan de feiten die in het onderhavige kort geding aan de orde zijn.
3.22
De vordering tot opheffing van mogelijk andere gelegde beslagen op de schepen, casco's etc. en op huidige of toekomstige vermogensbestanddelen of vorderingen, zaken of goederen in eigendom toebehorende aan Stig, dient te worden afgewezen. Een dergelijke algemene opheffing van onbekende beslagen is niet mogelijk.
3.23
De vordering dat Kamar zich dient te onthouden van het leggen van verdere beslagen terzake deze vorderingen van Kamar dient ook te worden afgewezen. Het is niet onmogelijk dat de voorshands onvoldoende aannemelijk geachte vordering van Kamar als gevolg van niet in het onderhavige kort geding gestelde feiten of omstandigheden in de toekomst wel voldoende aannemelijk kan worden geoordeeld.
3.24
Kamar zal als de meest in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De president,
heft op de bij exploiten van 17 november 2000 gelegde beslagen (conservatoire en het beslag tot afgifte) op de schepen, casco's etc. en het op of omstreeks 15 december 2000 onder Jahzeel Trading B.V. te Urk gelegde derdenbeslag;
veroordeelt Kamar in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Stig begroot op
f 509,95 aan verschotten en op f 1.550,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.W.H. van den Emster, president, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Veenendaal, griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.