ECLI:NL:RBROT:2001:AD7760

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BESLU 00/1457-KRD
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding door de minister van Verkeer en Waterstaat voor gevolgen van het project Open Beerdam

In deze zaak heeft Kuwait Petroleum Europoort B.V. een verzoek ingediend om schadevergoeding als gevolg van het project Open Beerdam. De rechtbank Rotterdam heeft op 10 augustus 2001 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde en enkele andere juristen, betoogde dat de gemeente Rotterdam en de minister van Verkeer en Waterstaat hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die is ontstaan door het openmaken van de Beerdam. Eiseres stelde dat de schade niet alleen aan de gemeente Rotterdam kan worden toegerekend, maar ook aan de verweerder, de minister, omdat er sprake is van één project met twee uitvoerders.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de commissie die door de minister was ingesteld, in haar advies concludeerde dat de schade volledig aan het openmaken van de Beerdam kan worden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband bestaat tussen de schade en het handelen van de minister, omdat de commissie had vastgesteld dat de schade het gevolg was van de werkzaamheden die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vielen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gemeente Rotterdam geen rechtstreeks belang had in deze procedure, waardoor zij niet als partij kon deelnemen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de minister terecht had besloten de vordering tot schadevergoeding af te wijzen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 juli 2001, en belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: BESLU 00/1457-KRD
Uitspraak
in het geding tussen
Kuwait Petroleum Europoort B.V., gevestigd te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde mr. P.J. de Waal,
en
de minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 25 mei 1994 heeft eiseres een verzoek om vergoeding van schade (nadeelcompensatie) ten gevolge van het project Open Beerdam ingediend bij (onder andere) verweerder.
Een op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat 1991 ingestelde commissie heeft op 20 december 1996 (verzonden op 15 januari 1997) een definitief advies uitgebracht.
Bij besluit van 11 februari 1998 heeft verweerder, onder overneming van het definitieve advies van de commissie, de gevraagde toekenning van nadeelcompensatie afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 9 maart 1998 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 juni 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit ) heeft eiseres bij brief van 7 juli 2000 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 9 maart 2001 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2001. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. B. Cremers, mr. D. Linschoten,
ir. J. Goedegebuur en mr. E. Sturm. Verweerder is verschenen bij mr. drs. A. Stein, ing. H.L. Berkhout en ing. A.J. Moerman.
2. Overwegingen
Op 1 oktober 1993 hebben verweerder en de gemeente Rotterdam een overeenkomst gesloten. In de considerans van de overeenkomst staat ondermeer vermeld dat de Europoortkering (inclusief de kering in het Hartelkanaal) en het doorgraven van de Beerdam in waterstaatkundig opzicht zodanig met elkaar zijn verweven, dat partijen tot de conclusie zijn gekomen, dat de realisering en financiering in onderlinge samenhang dienen te worden bezien. In de overeenkomst is voorts geregeld dat het Rijk vanuit zijn waterkeringszorg verantwoordelijk is voor de werkzaamheden ten behoeve van de Europoortkering en dat de gemeente vanuit haar scheepvaartbelangen verantwoordelijk is voor de werkzaamheden ten behoeve van de Open Beerdam.
Eiseres exploiteert een raffinaderij in de Europoort. Als gevolg van het doorgraven van de Beerdam is het Hartelkanaal in directe verbinding met de Noordzee komen te staan. Dit heeft gevolgen voor de zoutconcentratie, de getijdenwerking en de stroomsnelheid in het kanaal. Het koelwatersysteem op de raffinaderij van eiseres was tegen zout water niet bestand, zodat het koelwater van elders betrokken diende te worden. Daarnaast had eiseres in het kanaal twee verlaadplatforms/steigers voor de binnenvaart, alsmede faciliteiten op de oever, waaraan aanpassingen noodzakelijk waren.
Op 8 november 1997 is de dam doorgegraven.
In voormelde overeenkomst is als juridisch kader ter bepaling en vaststelling van de schade gekozen voor de Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat 1991 (hierna: de Regeling).
In artikel 2, eerste lid, van deze Regeling is bepaald dat de minister degene die schade lijdt, of zal lijden als gevolg van het door het directoraat-generaal Rijkswaterstaat vervullen van taken genoemd in artikel 2 van het organiek besluit (besluit van 14 januari 1971, Stb. 42), op verzoek een vergoeding toekent, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de vergoeding in geld of op een andere wijze wordt bepaald.
In artikel 6, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat de op grond van artikel 5 van de Regeling door de minister ingestelde commissie, de minister van advies dient over de op het verzoek (om schadevergoeding) te nemen beslissing. Zij stelt daartoe een onderzoek in naar:
a. de vraag of de schade een gevolg is van het vervullen van taken door het directoraat-generaal Rijkswaterstaat als bedoeld in artikel 2 van het organiek besluit;
b. de omvang van de schade;
c. de vraag of de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven;
d. de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de commissie rapport uitbrengt over haar bevindingen. Zij adviseert de minister over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding en doet, indien daarvoor aanleiding is, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.
In haar verzoek van 25 mei 1994 om nadeelcompensatie heeft eiseres aangegeven dat zij tengevolge van het openen van de Beerdam genoodzaakt is investeringen te plegen ten behoeve van de aanleg van een zoetwaterleiding vanaf het Brielse Meer en de bescherming van het pompstation, aanpassingen aan de steigers en het beschermen van het terrein. Voorts zal zij genoodzaakt zijn tijdelijk een deel van de belading bij derden onder te brengen.
De commissie heeft de schade in haar advies gewaardeerd op: ¦ 28.977.356,--. Omdat in haar opdracht mede is vervat het eventueel verdelen van het vastgestelde schadebedrag over de beide opdrachtgevers, heeft de commissie vervolgens vastgesteld dat de schade volledig valt toe te rekenen aan het open maken van de Beerdam.
In het bestreden besluit stelt verweerder zich met betrekking tot de termijn waarop het primaire besluit genomen is op het standpunt dat in verband met het complexe karakter van de zaak er geen sprake is van onbehoorlijk bestuur. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat een onderscheid dient te worden gemaakt voor wat betreft de verantwoordelijkheid voor de diverse werkzaamheden. In haar definitief advies heeft de commissie geconcludeerd dat de schade bij eiseres volledig valt toe te rekenen aan het open maken van de Beerdam en derhalve is veroorzaakt door werkzaamheden die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen. Derhalve ontbreekt het causaal verband tussen de schade en werkzaamheden die onder verantwoordelijkheid van verweerder vallen. Om die reden kan het verzoek om toekenning van nadeelcompensatie door verweerder niet worden toegewezen.
In het beroepschrift heeft eiseres dienaangaande het volgende aangevoerd.
Op grond van het maken van een onderscheid tussen de verantwoordelijkheden voor de uitgevoerde werkzaamheden is verweerder, ten onrechte, met de commissie van oordeel dat de gehele schade door de gemeente Rotterdam dient te worden voldaan. Eiseres is van mening dat de gemeente Rotterdam en verweerder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vergoeding van de schade. Er is immers sprake van één project met twee uitvoerders. Zulks is door verweerder ook erkend, aldus eiseres. Dat de opgetreden schade geheel aan het openen van de Beerdam valt toe te rekenen doet daaraan niet af.
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat zij bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige vordering nu er sprake is van een publiekrechtelijke regeling, de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat 1991 waar een beroep op wordt gedaan vanwege schade opgelopen door rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke taak.
Met betrekking tot de stelling namens de gemeente Rotterdam zoals ter zitting gedaan dat zij derde-belanghebbende is bij deze procedure en als zodanig als partij moet worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat de gemeente enkel op grond van bovengenoemde overeenkomst uit 1993, dus via die rechtsbetrekking, (financieel) belang heeft bij de uitkomst van deze procedure. De gemeente heeft derhalve hooguit een indirect belang hierbij. Van een rechtstreeks belang als bedoeld in artikel 1:2 en artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Om die reden kan de gemeente Rotterdam niet als partij aan het geding deelnemen. Hetgeen namens de gemeente Rotterdam ter zitting is betoogd dient dan ook buiten beschouwing te blijven.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het beslissen op de aanvraag de wettelijke termijn heeft overschreden. Daargelaten de vraag of eiseres daardoor in haar belangen is geschaad, moet geconstateerd worden dat sprake is van een termijn van orde en dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend om verweerder te dwingen tot het versnellen van de besluitvorming. Reeds om die reden kan deze beroepsgrond van eiseres niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Met betrekking tot de vraag of verweerder terecht heeft aangenomen dat geen causaal verband bestaat tussen zijn handelen en de opgetreden schade, overweegt de rechtbank dat uit het advies van 20 december 1996 van de eerdergenoemde commissie en het daarbij gebruikte referentiekader duidelijk blijkt dat de schade volledig valt toe te rekenen aan het openmaken van de Beerdam. De commissie, wier advisering bij de toepasselijke Regeling dwingend is voorgeschreven, heeft daarbij het openen van de Beerdam als eenduidige causaliteit voor de veranderingen in de waterkwaliteit en de eventuele schade die dientengevolge wordt geleden, aangemerkt. Dat het feitelijke openen van de Beerdam een activiteit is die uitsluitend door de gemeente Rotterdam als eigenaar en vergunninghouder, is gerealiseerd staat tussen partijen niet ter discussie; met de waterkeringszorg
(de exclusieve zorg van verweerder) en de Europoortkering (uitgevoerd door verweerder) heeft het openen van de Beerdam niets van doen. De rechtbank is dan ook met de commissie van mening dat de gevorderde schade niet is toe te rekenen aan verweerder omdat het causale verband ontbreekt.
De rechtbank merkt op dat in een bestuursrechtelijk kader uitsluitend aansprakelijkheid op grond van een (onrechtmatig gebleken) besluit of feitelijk bestuursrechtelijk handelen kan leiden tot een verplichting tot schadevergoeding van een bestuursorgaan. Van een overdracht van taken en/of bevoegdheden op grond waarvan aansprakelijkheid van verweerder zou kunnen ontstaan is de rechtbank niet gebleken. Uit de eerder genoemde overeenkomst blijkt dat verweerder zich slechts jegens de gemeente Rotterdam heeft verbonden om de realisering en financiering 'in onderlinge samenhang' te bezien hetgeen naar het oordeel van de rechtbank slechts een verplichting aan de zijde van verweerder met zich meebrengt om eventueel in de kosten van de gemeente, en dus niet van derden, bij te dragen.
Om bovengenoemde redenen heeft verweerder terecht de vordering afgewezen. Het beroep moet om die reden ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. van den Bos-Boomsma als voorzitter en mr. K.L. van Zetten en
mr. R. Kruisdijk als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. E. Kleingeld-Top als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2001.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiseres wordt begrepen -en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.