ECLI:NL:RBROT:2001:AD8343

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WET 00/2632 DGG
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen na biopsie bij hersentumor

In deze zaak heeft eiser, A, een aanvraag ingediend voor een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B. De Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) heeft deze aanvraag geweigerd op basis van paragraaf 7.5 van de Regeling eisen geschiktheid 2000, waarin staat dat een persoon met een hersentumor die niet is geopereerd, ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen. Eiser had een biopsie ondergaan, maar het CBR beschouwde deze ingreep niet als een operatie.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de biopsie wel degelijk als een operatie kan worden aangemerkt, omdat het een chirurgische ingreep betreft die gericht is op het vaststellen van de aard van de tumor. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser inmiddels twee jaar vrij is van belangrijke neurologische verschijnselen en dat zowel zijn behandelend arts als de keuringsarts van het CBR hebben geoordeeld dat de aanwezigheid van de goedaardige en stabiele tumor geen belemmering vormt voor zijn geschiktheid om te rijden.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het CBR vernietigd en bepaald dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten heeft vergoed aan eiser. De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke en billijke toepassing van de regelgeving omtrent rijgeschiktheid, vooral in gevallen waar medische inzichten en persoonlijke omstandigheden een rol spelen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: WET 00/2632 DGG
Uitspraak
in het geding tussen
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde mr. A.P. Cornelissen,
en
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Eiser heeft op 1 maart 2000 door middel van het invullen van een zogeheten 'eigen verklaring' een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B.
Bij brief van 9 maart 2000 heeft verweerder bepaald dat eiser zich dient te onderwerpen aan een nader onderzoek door een aangewezen specialist.
Bij brief van 4 juli 2000 heeft deze specialist verweerder medegedeeld dat, zijns inziens, het eiser zou moeten worden toegestaan auto te rijden met herkeuring na één jaar.
Bij besluit van 10 juli 2000 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder de verklaring geweigerd. Verweerder heeft eiser geadviseerd, indien hij het niet eens is met dit besluit, eerst de mening van zijn behandelend arts te vragen.
Onderaan de brief staat de volgende clausule:
"Indien u het, na overleg met uw (huis)arts, nog steeds niet eens bent met dit besluit, kunt u dat met redenen omkleed binnen vier weken schriftelijk kenbaar te maken bij het hoofd Medische Zaken van het CBR, afdeling Herkeuringen, postbus 3014, 2280 GA te Rijswijk. U hebt dan op grond van artikel 104 Reglement rijbewijzen recht op een herkeuring.
Desgewenst kan het hoofd Medische Zaken u ook informeren over andere rechtsmiddelen die u ten dienste staan."
Bij brief van 23 juli 2000 heeft eiser verweerder gevraagd om een herkeuring en om een herziening van het primaire besluit gevraagd. Als bijlage heeft eiser meegestuurd een verklaring van zijn behandelend neurochirurg, waarin deze verklaart dat er geen medische reden voor het inhouden van het rijbewijs is.
Bij brief van 1 augustus 2000 heeft verweerder medegedeeld het primaire besluit niet te kunnen herzien.
Daaraan is toegevoegd dat eiser het recht op herkeuring behoudt, doch dat verweerder een herkeuring niet zinvol acht.
Bij brief van 7 augustus 2000 heeft eiser wederom om een herkeuring verzocht.
Bij brief van 24 augustus 2000 heeft verweerder eiser geadviseerd om van zijn recht op een herkeuring af te zien. Verweerder heeft eiser gewezen op het recht om op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bezwaar te maken tegen zijn besluit.
Bij brief van 5 september 2000 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 november 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 19 december 2000 beroep ingesteld. Bij brief van 22 januari 2001 heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft bij brief van 23 februari 2001 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2001. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder is (met kennisgeving) niet verschenen.
2. Overwegingen
Wettelijk kader
Artikel 101, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen -voor zover hier van belang- luidt:
"Het CBR is na inzage van de eigen verklaring en, indien een geneeskundig verslag wordt vereist na inzage van dat verslag, (….), bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen geneeskundigen."
Artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen luidt:
"Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, geeft het voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid af."
Artikel 104, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen -voor zover hier van belang- luidt:
"Indien de aanvrager van een verklaring van geschiktheid een mededeling heeft ontvangen dat geen verklaring van geschiktheid wordt afgegeven, (….), kan hij binnen vier weken na ontvangst daarvan het CBR verzoeken een of meer geneeskundigen aan te wijzen voor een keuring of herkeuring op zijn eigen kosten."
Artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 -de in artikel 103 van het Reglement rijbewijzen bedoelde ministeriële regeling- (hierna: de Regeling) luidt:
"De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage."
Paragraaf 7.5 van deze bijlage (hierna: paragraaf 7.5), dat handelt over hersentumoren, luidt:
"Voorafgaand aan de eventuele operatie: ongeschikt voor alle rijbewijzen. Dit geldt ook voor de periode na de operatie, tenzij de betrokkene één jaar vrij is van belangrijke neurologische verschijnselen en het specialistisch rapport gunstig is. Als er sprake is van hypofyse- of andere basale tumoren, moet het specialistisch rapport (ook) ingaan op de gezichtsscherpte en de grootte van de gezichtsvelden."
Feiten
Bij eiser is een aantal jaren geleden een goedaardige hersentumor geconstateerd. Als gevolg hiervan heeft eiser te maken gehad met kortdurende epileptische aanvallen. Momenteel is de epilepsie, door het gebruik van medicamenten, beperkt tot eenvoudige partiële aanvallen van een gevoelsstoornis in de linker lichaamshelft zonder bewustzijnsverlies en zonder beïnvloeding van het bewustzijn. Zowel eisers behandelend neurochirurg als de door het CBR aangewezen neuroloog zijn van mening dat het eiser zou moeten worden toegestaan auto te rijden, waarbij laatstgenoemde arts adviseert eiser na één jaar te laten herkeuren.
Verweerder heeft eiser bij besluit van 10 juli 2000 een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B geweigerd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Standpunten van partijen
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat volgens paragraaf 7.5 een persoon met een hersentumor, bij wie geen operatie heeft plaatsgevonden, ongeschikt is voor het besturen van een motorrijtuig. Verweerder is van mening dat de bij eiser verrichte biopsie (kijkoperatie) niet aangemerkt dient te worden als een operatie, nu een biopsie verricht wordt om een diagnose te stellen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat onder een operatie als bedoeld in paragraaf 7.5 in redelijkheid dient te worden verstaan, een ingreep gericht op het behandelen van de tumor, althans het verbeteren van de medische conditie van de patiënt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift eveneens opgemerkt dat het feit dat de artsen die eiser onderzocht hebben van mening zijn dat eiser geschikt is een voertuig te besturen, niet tot een ander oordeel kan leiden. De bevoegdheid om te oordelen over de geschiktheid komt ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen verweerder toe, waarbij hij gebonden is aan de in de regeling neergelegde eisen. Verweerder heeft aangevoerd dat, gelet op het verbindende karakter van de regeling, hem daarbij geen ruimte is gelaten voor een belangenafweging. Verweerder heeft ter onderbouwing van dit standpunt twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, te weten van 20 juni 2000 (nr. 199903905/1 [LJN url('AA6469',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=20094)]) en van 18 december 2000 (nr. 200002662/1), overgelegd.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij voldoet aan het gestelde in paragraaf 7.5, nu hij een biopsie heeft ondergaan. Eiser beaamt hetgeen verweerder opmerkt over het diagnostisch karakter van een biopsie. Hij is echter van mening dat, ondanks het diagnostisch karakter van de biopsie, wel degelijk sprake is van een operatie. Ter adstructie van deze stelling verwijst hij -bij gebrek aan een uitleg in de Regeling en de toelichting daarop wat onder een operatie wordt verstaan- naar het spraakgebruik. Eiser citeert in dit verband uit Van Dale: "een operatie is een chirurgische ingreep om delen van het menselijk lichaam te scheiden, te verenigen, te verwijderen of te vervangen, waarbij van instrumenten gebruik gemaakt wordt". Eiser stelt dat bij een biopsie een deel van het menselijk lichaam wordt verwijderd, zodat sprake is van een operatie. Volgens eiser is verweerders verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juni 2000 in dit verband niet ter zake, nu in dat geschil geen sprake was van het uitvoeren van een biopsie.
Ter zitting heeft eiser uit een brief van een assistent-neurochirurg geciteerd, waarin deze stelt dat een biopsie wel degelijk een operatie is.
Eiser stelt subsidiair dat de strikte toepassing van de Regeling die geleid heeft tot het bestreden besluit, zich niet verdraagt met het ongeschreven recht, met name het vereiste van redelijkheid en billijkheid en met het evenredigheidsbeginsel. Eiser verwijst in dit kader naar de opvattingen van de artsen, die hem hebben onderzocht, en naar de actuele medische inzichten, waarbij tumoren alleen nog in het uiterste geval worden verwijderd.
Beoordeling
De rechtbank dient als eerste, ambtshalve, te beoordelen of verweerder terecht het bezwaar ontvankelijk heeft geacht.
De rechtbank merkt in dit verband op dat eiser bij brief van 5 september 2000 bezwaar heeft gemaakt tegen verweerders besluit hem een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B te weigeren. Dit primaire besluit dateert van 10 juli 2000. De rechtbank constateert derhalve dat eiser zijn bezwaar niet binnen de wettelijke termijn van zes weken (artikel 6:7 van de Awb) heeft ingediend. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkheidverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Zij voert daartoe aan dat:
· verweerder bij het primaire besluit heeft nagelaten om conform artikel 3:45 van de Awb melding te maken van de mogelijkheid om bezwaar te maken, maar eiser heeft gewezen op zijn recht om binnen vier weken een herkeuring aan te vragen;
· eiser reeds bij brief van 23 juli 2000 verweerder heeft gevraagd om een herkeuring en om een herziening van het primaire besluit;
· eiser bij brief van 7 augustus 2000 wederom om een herkeuring heeft verzocht;
· verweerder eerst bij brief van 24 augustus 2000 eiser heeft gewezen op het recht om op grond van de Awb bezwaar te maken;
· eiser binnen twee weken na deze brief bezwaar heeft gemaakt.
Een niet-ontvankelijkheidverklaring van eisers bezwaar is dan ook terecht achterwege gebleven.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit de weigering om aan eiser een verklaring van geschiktheid af te geven, op juiste gronden heeft gehandhaafd.
Verweerder heeft aan deze weigering ten grondslag gelegd dat paragraaf 7.5 aan afgifte van de verklaring van geschiktheid in de weg staat, nu bij eiser een hersentumor is geconstateerd èn nu eiser hieraan niet is geopereerd.
De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Daartoe heeft zij het navolgende overwogen.
Bij eiser heeft een biopsie plaatsgehad. Een dergelijke chirurgische ingreep heeft tot doel om de aard van de aanwezige hersentumor vast te stellen, mede aan de hand waarvan de eventuele behandeling wordt bepaald. Een biopsie geschiedt door een gat in de schedel te maken, waarna diverse biopten uit de tumor worden weggenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijke ingreep aangemerkt worden als een operatie, niet alleen in de uitleg die eiser daaraan heeft gegeven, doch evenzeer in verweerders opvatting van hetgeen daaronder in het kader van paragraaf 7.5 dient te worden verstaan, nog daargelaten de vraag of verweerder niet een te beperkte uitleg hanteert. De biopsie is immers een chirurgische ingreep, waarbij kleine delen van de tumor worden verwijderd en die gericht is op het bepalen van de behandeling van de tumor en het verbeteren van de conditie van de patiënt.
Dat de ingreep geen verwijdering of genezing van de tumor te gevolg heeft, doet daaraan niet af, nu voornoemde paragraaf mede een regeling treft voor het eerste jaar na de operatie, zodat kennelijk ook de operatie niet tot onmiddellijke, algehele genezing behoeft te leiden. In eisers situatie is vastgesteld dat hij reeds twee jaar en derhalve langer dan het ingevolge paragraaf 7.5 vereiste jaar, vrij is van belangrijke neurologische verschijnselen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het feit dat zowel de behandelend arts als de door verweerder ingeschakelde keuringsarts van oordeel is dat een (verdere) verwijdering van de tumor niet noodzakelijk is en dat de aanwezigheid van de goedaardige en stabiele tumor geen belemmering vormt voor de geschiktheid van eiser voor het besturen van motorvoertuigen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit en de daarbij gehandhaafde primaire beslissing tot weigering van afgifte van een verklaring van geschiktheid, op onjuiste gronden heeft genomen.
De rechtbank dient het beroep dan ook gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op ƒ 1.420,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet gebleken. Wel dient het door eiser betaalde griffiegeld aan hem te worden vergoed.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffiegeld van ƒ 225,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van ƒ 1.420,- en wijst verweerder aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden,
bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (Rabobankrekening 19 23 25 892) worden betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. P. de Grooth-Wierenga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september 2001.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.