ECLI:NL:RBROT:2001:AE3134

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WW44 01/134 LAME
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake bouwvergunning door gemeente Barendrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 oktober 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABB Vastgoed B.V. en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Barendrecht. De eiseres, ABB Vastgoed B.V., had bezwaar gemaakt tegen de weigering van een bouwvergunning door de gemeente, welke weigering was gebaseerd op strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 6 augustus 2001 en 12 september 2001 gehouden, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. M. van Hal Scheffer, en ook andere vertegenwoordigers aanwezig waren. De verweerder, de gemeente Barendrecht, werd vertegenwoordigd door mr. H. Gerritsen.

Eiseres stelde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde en onvoldoende zorgvuldig tot stand was gekomen. Zij voerde aan dat verweerder had moeten erkennen dat de heer S. Elfring als gemachtigde van ABB Bouw B.V. optrad en dat er een vergaande relatie op basis van volmacht bestond tussen de betrokken partijen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet kon worden beschouwd als belanghebbende bij het besluit van de gemeente, omdat niet was aangetoond dat zij gerechtigd was om namens ABB Bouw B.V. op te treden. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard door de gemeente.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente. De uitspraak benadrukt het belang van de juridische status en de bevoegdheden van partijen in bestuursrechtelijke procedures, vooral in situaties waarin volmachten en interne rolverdelingen binnen een concern aan de orde zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de rechter.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: WW44 01/134 LAME
Uitspraak
in het geding tussen
ABB Vastgoed B.V., gevestigd te Sliedrecht, eiseres,
gemachtigde mr. M. van Hal Scheffer,
en
het College van Burgemeester en Wethouders der gemeente Barendrecht, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 24 december 1999 heeft verweerder aan BBB Ontwikkeling B.V. medegedeeld dat de door haar aangevraagde bouwvergunning wordt geweigerd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 februari 2000 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 december 2000 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 16 januari 2001 tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 14 februari 2001 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2001. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens waren namens eiseres aanwezig
G.J. Brandwijk en S. Elfring. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Gerritsen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Ter zitting van 12 september 2001 is het onderzoek voortgezet. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens waren namens eiseres aanwezig
G.J. Brandwijk en S. Elfring. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Gerritsen.
2. Overwegingen
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 12 januari 1996 is BBB Ontwikkeling B.V. eigenaar geworden van een perceel nabij de [lokatie] te [plaats]. De gemeente Barendrecht, vertegenwoordigd door haar burgemeester, heeft op 21 november 1996 een bouw-exploitatieovereenkomst met BBB Ontwikkeling B.V. gesloten voor de realisering van tien woningen op eerdergenoemd perceel, welke overeenkomst op 27 januari 1997 door de gemeenteraad van Barendrecht is goedgekeurd.
Op 23 mei 1997 heeft BBB Ontwikkeling B.V. een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van tien woningen op eerdergenoemd perceel.
Op 17 september 1998 heeft een juridische fusie plaatsgevonden tussen verschillende werkmaatschappijen waarbij ABB Bouw B.V. de rechtsopvolgster is geworden van BBB Ontwikkeling B.V. ABB Bouw B.V. is een zusterbedrijf van eiseres en beide vennootschappen behoren tot de holding ABB Bouwgroep B.V. Deze holding is enig aandeelhoudster van beide vennootschappen. Op 21 september 1998 is het perceel aan de [straat] op naam van ABB Bouw B.V. overgeschreven in de kadastrale registers.
Bij het besluit van 24 december 1999 heeft verweerder aan BBB Ontwikkeling B.V. medegedeeld dat de aanvraag voor een bouwvergunning wordt geweigerd wegens strijd met het vigerende bestemmingsplan. Voorts wordt medegedeeld dat geen medewerking zal worden verleend aan een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening.
Op 6 april 2000 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de wethouder en de heer Kreek namens verweerder en de heer G.J. Brandwijk, directeur van ABB Bouw B.V. en de heer S. Elfring, projectontwikkelaar bij eiseres. In dat gesprek heeft de heer Brandwijk aangegeven dat eiseres namens ABB Bouw B.V. het project ontwikkelt, en dat de heer Elfring namens ABB Bouw B.V. gerechtigd is om al datgene te doen wat daarvoor noodzakelijk is, inclusief het voeren van juridische procedures.
Het bezwaar van eiseres is behandeld op de hoorzitting van 13 april 2000 ten overstaan van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, waarbij de heer Elfring namens eiseres is opgetreden. Op verzoek van de voorzitter van deze commissie heeft ABB Bouw B.V. bij brief van 14 april 2000 - voor zover thans van belang - het volgende bericht:
“[..] Door middel van deze brief verklaren wij dat onze medewerker de heer S. Elfring [..] gerechtigd is namens ons het woord te voeren met betrekking tot het genoemde perceel. De heer Elfring handelt ook namens ons zusterbedrijf ABB Vastgoed B.V. ”
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 24 december 1999 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder overweegt daartoe dat niet is gebleken dat eiseres gerechtigd is om op te treden in aangelegenheden die ABB Bouw B.V. aangaan en dat evenmin is gebleken dat eiseres rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
In beroep stelt eiseres zich op het standpunt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont en onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen is. Zij voert daartoe aan dat het verweerder vanaf april 2000 duidelijk had behoren te zijn, dat eiseres door middel van de heer Elfring in deze optreedt als volledig gemachtigd vertegenwoordiger van ABB Bouw B.V.
Zij verwijst voor dit standpunt naar het gesprek van 6 april 2000 en de brief van 14 april 2000. Voorts voert eiseres aan dat verweerder voorbij gaat aan het feit dat er in zijn algemeenheid tussen (rechts-)personen een vergaande relatie op basis van volmacht kan bestaan, bijvoorbeeld in het kader van een opdrachtgever/opdrachtnemer-relatie. Het had op de weg van verweerder gelegen dit aspect te onderzoeken.
Na de schorsing van het onderzoek ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat de rolverdeling binnen de holding aldus is dat de werkzaamheden van eiseres zijn gericht op projectontwikkeling en die van ABB Bouw B.V. op het uitvoeren van bouwactiviteiten. In 1998 is afgesproken dat de gronden die in concernverband verworven worden, binnen eiseres worden ondergebracht. In concernverband heeft een interne overdracht van het litigieuze perceel aan de [straat] plaatsgevonden aan eiseres, waardoor zij als economisch eigenaar is te beschouwen. Voorts is er een concernbelang, hetgeen blijkt uit de statuten en de feitelijke gedragingen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
ABB Bouw B.V. is als eigenaar van het perceel in kwestie en rechtsopvolgster van BBB Ontwikkeling B.V. rechtstreeks belanghebbende bij het besluit van 24 december 1999.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat eiseres het bezwaarschrift van 3 februari 2000 namens ABB Bouw B.V. heeft ingediend.
Ten eerste is niet gebleken dat eiseres beschikte over een daartoe vereiste machtiging van ABB Bouw B.V. De brief van 14 april 2000 kan niet als zodanige machtiging worden aangemerkt, nu deze brief dateert van een later datum dan het bezwaarschrift en voorts het bezwaarschrift niet is ingediend door de heer S. Elfring, degene die in de brief van 14 april 2000 wordt gemachtigd om namens ABB Bouw B.V. op te treden. Uit de tekst van het bezwaarschrift blijkt ook niet dat deze door eiseres namens ABB Bouw B.V. is ingediend.
Evenmin is gebleken dat eiseres op grond van haar statuten of anderszins gerechtigd was tot het voeren van juridische procedures namens ABB Bouw B.V. Een mogelijke interne rolverdeling binnen de holding in dit opzicht is eerst relevant indien dergelijke afspraken ook zijn geëffectueerd door middel van juridisch bindende afspraken.
Derhalve moet eiseres geacht worden voor zichzelf bezwaar te hebben ingesteld en dient beoordeeld te worden of haar belangen rechtstreeks bij het besluit van 24 december 1999 zijn betrokken.
De rechtbank stelt vast dat het besluit van 24 september 1999 voor eiseres slechts gevolgen met zich brengt via een mogelijk tussen haar en ABB Bouw B.V. bestaande rechtsverhouding - waarvan de rechtbank overigens niet is gebleken - of via de interne rolverdeling binnen het concern. In dat geval heeft eiseres slechts een afgeleid belang bij dit besluit. De enkele omstandigheid dat eiseres mogelijkerwijs schade lijdt door het niet verlenen van de vergunning aan BBB Ontwikkeling B.V., thans ABB Bouw B.V., betekent weliswaar dat zij een zeker belang heeft bij genoemd besluit, maar impliceert niet dat haar belang ook rechtstreeks bij dat besluit is betrokken.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet met vrucht kan worden staande gehouden dat de belangen van eiseres rechtstreeks zijn betrokken bij het besluit van 24 december 1999.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit kan derhalve stand houden en het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Lamers-Wilbers.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. M. Schoneveld, in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2001.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.