RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: WW44 01/1617-LAME
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde P. Hoogenboom,
het college van Burgemeester en wethouders der gemeente Schiedam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 24 april 2000, ingekomen bij verweerder op 28 april 2000, heeft eiser een bouwvergunning aangevraagd voor het vergroten van een reeds bestaande koeienstal op het perceel aan de […]weg, nabij nummer [nr.].
Bij besluit van 26 september 2000 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd.
Tegen dit besluit heeft gemachtigde van eiser bij brief van 2 november 2000 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 juni 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, en het primaire besluit, met wijziging van het renvooi artikel, onverkort gehandhaafd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft gemachtigde van eiser bij brief van 19 juli 2001, aangevuld bij brief van 9 januari 2002, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 8 augustus 2001 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2002. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer N.E. Bink.
De rechtbank ontleent aan de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden.
In 1984 is eiser werkzaamheden gaan verrichten voor het oprichten van een houten loods aan de [...]weg te [woonplaats], zonder dat hij in het bezit was van een bouwvergunning. Bij brieven van 30 augustus 1984 en van 29 maart 1985 heeft verweerder eiser gewezen op het feit dat de bouwwerkzaamheden clandestien waren en eiser gelast de schuur te verwijderen en de oorspronkelijke toestand te herstellen. Verweerder heeft nadien geen stappen genomen om de aangezegde bestuursdwang te effectueren. Op 13 februari 1990 heeft het toenmalige college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam negatief beslist op een naderhand ingediend verzoek om een bouwvergunning. Bij mondelinge uitspraak van 6 april 1993 heeft de afdeling rechtsspraak van de Raad van State de weigering een bouwvergunning te verlenen bekrachtigd.
Op 24 april 2000 heeft eiser een aanvraag voor een vergunning ingediend voor het bouwen en het vergroten van de reeds bestaande koeienstal op het perceel plaatselijk bekend als [...]weg ongenummerd (nabij nummer [nr.]), kadastraal bekend bij de gemeente Schiedam als sectie […], nr. […]. Deze aanvraag is op 28 april 2000 bij de gemeente binnengekomen.
Bij besluit van 26 september 2000 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd, omdat het bouwwerk in strijd is met artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet en het verlenen van vrijstelling niet mogelijk is.
Tegen de weigering om de bouwvergunning te verlenen heeft eiser op 2 november 2000 bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 12 juni 2001 heeft verweerder het primaire besluit, met wijziging van het renvooi artikel, onverkort gehandhaafd.
Eiser kan zich in het bestreden besluit niet vinden en heeft hiertoe in beroep aangevoerd dat verweerder de zonder vergunning en in strijd met het bestemmingsplan gebouwde koeienstal, meer dan twintig jaren heeft gedoogd. Verweerder heeft hierdoor bij eiser verwachtingen gewekt, waardoor met het bestreden besluit het vertrouwensbeginsel in ernstige mate is geschonden. Eiser heeft bovendien door de beplanting van bomen om de schuur landschapsverbetering gerealiseerd. Voorts heeft verweerder nagelaten rekening te houden met de belangen van eiser bij de totstandkoming van het bestreden besluit, en is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
Gemachtigde van eiser heeft verder aangevoerd dat de plannen van eiser goed passen in het “Reconstructieplan Abtswoude” dat op 18 december 1996 is vastgesteld. Dit plan geeft het perceel van eiser de functie/ bestemming van Reservaatsgebied Noord Kethel (E) met handhaving van de bestaande beplanting. In dit reconstructieplan wordt de intentie uitgesproken dat gebouwen in het gebied met blijvend agrarisch gebruik, indien mogelijk de agrarische functie blijven behouden. Eiser voert in deeltijd een volwaardig agrarisch bedrijf in overleg met Natuurmonumenten, hetgeen past in het reconstructieplan Abtswoude.
Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat het mogelijk is om eiser vrijstelling te verlenen op grond van het bepaalde in artikel 19, lid 3, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) juncto artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985)
Tenslotte heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat bij de komende herziening van het bestemmingsplan eiser, op grond van het reguliere overgangsrecht (zoals dit ook in het huidige artikel XVII van de renvooivoorschriften is geformuleerd), een in afmetingen in principe ongelimiteerde gedeeltelijke uitbreiding van de opstal zal kunnen claimen.
Verweerder heeft er in zijn verweerschrift op gewezen dat de bouwvergunningaanvraag is getoetst aan artikel 44 van de Woningwet. Voornoemd wetsartikel bepaalt dat een aanvraag om bouwvergunning, dat geen betrekking heeft op een monument, uitsluitend wordt getoetst aan het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit. Bij de toetsing van het bouwwerk aan het bestemmingsplan is geconstateerd dat het plan in strijd is met het bestemmingsplan daar het gewenste bouwplan is gelegen binnen de bestemming agrarische doeleinden zonder bebouwing. Het bouwplan is door verweerder vervolgens op grond van artikel 46, lid 3, van de Woningwet ook beoordeeld als een verzoek om vrijstelling. Aangezien het bouwplan volgens verweerder niet planologisch gerechtvaardigd is, niet voorziet in een behoefte en niet past in het toekomstige planologisch regime is, evenals in het verleden, besloten geen medewerking te verlenen aan voornoemd vrijstellingsverzoek. Evenmin is artikel 19, lid 3, van de WRO aan de orde omdat een loods met een oppervlakte van 20.00 x 9.00 meter en een hoogte van 6.25 meter niet valt onder artikel 20 van het Bro 1985.
Tenslotte is er volgens verweerder geen sprake geweest van een stilzwijgende toestemming voor de in 1984 gebouwde schuur. Eiser kan geen rechten ontlenen aan een zonder bouwvergunning geplaatste schuur. Evenmin is het vertrouwensbeginsel geschonden, eiser is immers zowel in 1984 als in 1985 door de gemeente aangeschreven met de mededeling dat de bouw van de koeienstal clandestien is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Artikel 44 van de Woningwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien:
…
c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
…
De rechtbank stelt vast dat verweerder de vergunning heeft geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan.
Het perceel van eiser is gelegen aan de [...]weg, nabij nummer [nr.], waarvan de bestemming is geregeld in het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in hoofdzaak Kethel-Schiedam”, welk bestemmingsplan op 6 januari 1964 door de gemeenteraad van Schiedam is vastgesteld. Volgens de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften en de kadastrale kaart heeft de grond van het perceel van eiser de bestemming grond voor agrarische doeleinden (zonder bebouwing). In renvooiartikel XV is bepaald dat gronden bestemd voor agrarische doeleinden, waarop, behoudens het bepaalde onder XVII sub a, generlei bebouwing mag worden opgericht, nader in een uitbreidingsplan in onderdelen te bestemmen tot recreatiestroken ter verbetering van het landschap.
Artikel XVII van de planvoorschriften bevat een overgangsregeling waarin
a. woningen of andere gebouwen, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan reeds bestaande of waarvoor als gevolg van een bouwaanvraag een bouwvergunning is verleend of toegezegd, afwijkende van hetgeen is bepaald in de bestemmingen in hoofdzaak behorende bij het renvooi, mogen gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd of uitgebreid, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot.
b. Tevens mogen eerder genoemde woningen of andere gebouwen indien zij niet op wettelijke gronden onteigend kunnen worden, geheel worden vernieuwd of veranderd, wanneer zij zijn verwoest door enige calamiteit, met het voorbehoud, dat de afwijking van voor de calamiteit daardoor niet wordt vergroot.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef, onder a, sub 3 onder b, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro) komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet WRO in aanmerking een uitbreiding van een ander gebouw buiten de bebouwde kom met een agrarische bestemming, mits de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat de oppervlakte die op grond van het geldend bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting constateert de rechtbank dat in het onderhavige geval sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Het feit dat de koeienstal reeds jaren op het perceel staat doet hieraan niet af. De rechtbank stelt derhalve vast dat de in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet genoemde grond zich verzet tegen het verlenen van een vergunning ter uitvoering van het in geding zijnde bouwplan.
Indien sprake is van strijd met het geldend bestemmingsplan kan in sommige gevallen via vrijstelling toch een bouwvergunning worden verleend. Eén van de mogelijkheden om vrijstelling te verlenen is opgenomen in artikel 19, lid 3, van de WRO. Het bouwplan dient dan te passen in het toekomstige planologische regime. De toekomstvisie voor het perceel van eiser is opgenomen in het deelplan Abtswoude, welk plan deel uitmaakt van de reconstructie Midden Delfland.
Volgens punt 3.3 van het deelplan Abtswoude, vigeert in het deelgebied Abtswoude onder andere het hier van belang zijnde bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in hoofdzaak Kethel-Schiedam” vastgesteld d.d. 6 januari 1964, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten d.d. 27 mei 1964. In het reconstructieprogramma is een aantal maatregelen opgenomen met betrekking tot de natuur.
Voor het deelplan Abtswoude zijn de belangrijkste maatregelen ten behoeve van de natuur opgenomen onder punt 9.3.3. van het reconstructieplan. Onder andere is het volgende opgenomen.
Binnen het deelplangebied ligt het reservaatsgebied Noord-Kethel. Het gebied is op de kaart aangeduid met de letter E. De natuurwaarden in dit gebied hangen samen met de aanwezigheid van belangrijke weidevogelpopulaties, waardevolle graslandvegetaties en hydrobiologische waarden. De gronden ten behoeve van het reservaatsgebied Noord-Kethel worden langs minnelijke weg dan wel, via onteigening op basis van artikel 5 van de Reconstructiewet Midden-Delfland verworven. Het ligt in de bedoeling het reservaatsgebied in Noord-Kethel, aangeduid met de letter E, via het plan van toedeling toe te delen aan het bureau Beheer Landbouwgronden ten behoeve van Staatsbosbeheer, dat het beheer en onderhoud via erfpacht, onder voorwaarden welke zijn aangepast aan de doelstellingen van het bufferzonebeleid, uitgeeft aan De Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten.
Ter zitting heeft verweerder een gewijzigd, en naar het oordeel van de rechtbank juist, standpunt ingenomen ten aanzien van de bestemming van het perceel van eiser. De bestemming is niet zoals verweerder aanvankelijk dacht die van extensieve recreatie, maar reservaatsgebied. Immers de bestemming extensieve recreatie wordt op de bij het deelplan Abtswoude behorende kaart, ofwel het plan van voorzieningen, aangegeven met een arcering van gele strepen, terwijl de bestemming reservaatsgebied wordt aangegeven met rode puntjes. Volgens het plan van voorzieningen, is het perceel van eiser aangeduid met de letter E en wordt het op de kaart aangegeven met rode puntjes; het is derhalve aangemerkt als reservaatsgebied. Eveneens is op het plan van voorzieningen aangegeven dat de aanwezige bermbeplanting dient te worden gehandhaafd. De rechtbank zal er bij de verdere beoordeling van het geschil uitgaan dat het perceel van eiser de bestemming reservaatsgebied heeft.
De vraag die derhalve thans beantwoordt dient te worden is of de bouw van de koeienstal past in het toekomstige planologische regime van verweerder. Met andere woorden, voorziet de bouw van de koeienstal in een behoefte van het toekomstige planologische regime ?
Alvorens deze vraag te beantwoorden dient te worden opgemerkt dat de vrijstellingsbevoegdheid van verweerder een discretionaire bevoegdheid betreft. Verweerder is derhalve niet verplicht zich bij de vraag of gebruik dient te worden gemaakt van deze bevoegdheid te beperken tot de afweging of de uitbreiding noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat verweerder slechts een beoordelingsvrijheid toekomt.
Wel is verweerder bij de beslissing tot het al dan niet gebruikmaken van deze discretionaire bevoegdheid gebonden aan de eisen van een redelijke belangenafweging. Met betrekking tot de toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) merkt de rechtbank op dat de rechterlijke toetsing zich dient te beperken tot de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 mei 1996 (AB 1997/93) [redactie url('ZF2153',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=35548)].
De rechtbank ziet gelet op deze beperkte toets niet in dat het door verweerder bij het bestreden besluit ingenomen standpunt om geen vrijstelling te verlenen, onevenredige nadelige gevolgen voor eiser met zich meebrengt. In dit verband laat de rechtbank meewegen dat de werkwijze van eiser weliswaar past in het toekomstige beleid, zoals dat is neergelegd in het reconstructieplan Abtswoude, maar dat de bouw van een koeienstal niet past in deze toekomstvisie. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de bouw van solitaire koeienstallen, dat wil zeggen stallen die niet binnen de grenzen van bedrijvencentra staan, niet passen in de hiervoor aangehaalde toekomstvisie, voor een gebied met de bestemming reservaatsgebied. In dit gebied dienen immers volgens punt 9.3.3 van het reconstructieplan de maatregelen volledig op de betreffende natuurwaarden te worden afgestemd.
Een en ander brengt met zich mee dat het besluit van verweerder om geen vrijstelling te verlenen op grond van het toekomstige beleid stand kan houden, zodat de overige grieven geen verdere bespreking behoeven.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, zelfs indien aangenomen zou moeten worden dat de handelwijze van verweerder verwachtingen bij eiser zou hebben gewekt, geldt dat het vertrouwensbeginsel er niet toe kan leiden dat in strijd met dwingendwettelijke bepalingen een bouwvergunning wordt verleend. Overigens is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser aan het feit dat verweerder zijn koeienstal jarenlang heeft gedoogd geenszins het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij in de toekomst een bouwvergunning zou kunnen krijgen voor een bouwplan dat betrekking heeft op uitbreiding van de stal.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat, gelet op het limitatieve en imperatieve karakter van artikel 44 van de Woningwet, verweerder niet anders kon dan de gevraagde vergunning weigeren. Het beroep van eiser dient ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Lamers-Wilbers.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Rappard als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002.
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.