ECLI:NL:RBROT:2002:AE9813

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Schade 01/1134-FRC
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. van Zwieten
  • E.F.C. Francken
  • F. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de bestuursrechter bij schadebesluit na executoriaal beslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A en verweerder, de Ontvanger van de Belastingdienst/Ondernemingen Rotterdam. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij hij schadevergoeding eiste voor de onrechtmatige beslaglegging op zijn camper. De beslaglegging vond plaats op 16 februari 2001, en eiser stelde dat hij door deze actie materiële en immateriële schade had geleden. Verweerder heeft echter geweigerd om schadevergoeding toe te kennen, omdat hij van mening was dat hij niet onbehoorlijk had gehandeld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de bestuursrechter alleen bevoegd is om kennis te nemen van een beroep tegen een schadebesluit als hij ook bevoegd is om te oordelen over de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid. Aangezien de beslaglegging niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, is de bestuursrechter niet bevoegd om over de schadevergoeding te oordelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beslissing op het verzoek om schadevergoeding, neergelegd in de brief van 7 mei 2001, een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, maar dat de beslaglegging zelf feitelijk van aard was en niet onder de bestuursrechter valt.

Daarom heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken, en de griffier heeft de uitspraak in het openbaar uitgesproken. Eiser en verweerder hebben de mogelijkheid om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen een termijn van zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: Schade 01/1134-FRC
Uitspraak
in het geding tussen
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde mr. B.B. Rietbergen, advocaat te Rotterdam,
en
de Ontvanger van de Belastingdienst/Ondernemingen Rotterdam, verweerder,
gemachtigde mr. H.D.O. Blauw, advocaat te ’s-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Verweerder heeft in verband met een vordering van hem op mevr. X op 16 februari 2001 executoriaal beslag doen leggen op een aan eiser toebehorende camper, merk […] met kenteken […].
Eiser heeft op basis van artikel 22 van de Invorderingswet 1990 juncto artikel 22 van de Leidraad Invorderingswet 1990 tegen deze beslaglegging beroep ingesteld bij de directeur van de belastingdienst. Deze heeft het beroep bij besluit van 23 maart 2001 toegewezen.
Eiser heeft bij brieven van 2, 6 en 11 april 2001 verweerder verzocht hem de materiële en de immateriële schade te vergoeden die hij door de onrechtmatige beslaglegging heeft geleden. Bij laatstgenoemd schrijven heeft eiser gesteld dat de totale door hem geleden schade f.7.846,-- bedraagt.
Bij brief van 7 mei 2001 heeft verweerder eiser bericht dat eiser geen schadevergoeding wordt toegekend, omdat verweerder ter zake van de beslaglegging naar zijn mening niet onbehoorlijk heeft gehandeld.
Namens eiser is hiertegen bij brief van 21 mei 2001 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 4 september 2001 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2002 Eiser is bij zijn gemachtigde verschenen; verweerder heeft zich door mr. A.P. Groen, advocaat te ’s-Gravenhage, doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Met betrekking tot hetgeen is neergelegd in de brief van 7 mei 2001 overweegt de rechtbank dat de schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van schade, die veroorzaakt zou zijn binnen het kader van de uitoefening door dat orgaan van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid - ook indien dat verzoek niet op een specifieke wettelijke grondslag is gebaseerd - een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De schade die eiser naar hij stelt heeft geleden, kan worden beschouwd als veroorzaakt bij de uitoefening van een aan het publiekrecht (in casu de Invorderingswet 1990) ontleende bevoegdheid. De beslissing op het verzoek om vergoeding ervan, neergelegd in de brief van 7 mei 2001, is derhalve een besluit in de zin van voornoemde bepaling.
De bestuursrechter is slechts bevoegd kennis te nemen van het beroep tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter dat ook is ten aanzien van de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf.
Indien derhalve tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, staat ook geen beroep open tegen een besluit naar aanleiding van een verzoek om vergoeding van schade die daardoor is veroorzaakt. Een wettelijke belemmering in de bevoegdheid van de bestuursrechter kennis te nemen van een tegen de schadeveroorzakende uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid werkt aldus door in zijn bevoegdheid kennis te nemen van een beroep tegen een naar aanleiding van die bevoegdheidsuitoefening genomen schadebesluit.
De beslaglegging op eisers camper was niet vervat in enig besluit, als bedoeld in voormelde bepaling van de Awb, en is louter feitelijk van aard. Tegen dit handelen staat geen beroep bij de bestuursrechter open. Indien een betrokkene een geschil omtrent een executoriale beslaglegging als bedoeld in artikel 22 van de Invorderingswet 1990 aan een rechter wil voorleggen, kan hij tegen die beslaglegging verzet bij de burgerlijke rechter doen.
Nu de bestuursrechter niet bevoegd is te oordelen over de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid, is hij - zo volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen - ook niet bevoegd om over de naar aanleiding van die bevoegdheidsuitoefening genomen schadebesluiten te oordelen. De rechtbank zal zich derhalve onbevoegd verklaren van het geschil kennis te nemen.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van Zwieten als voorzitter en mr. E.F.C. Francken en mr. F. Stuurop als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.E. Delvaux als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 april 2002.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.