ECLI:NL:RBROT:2002:AF0882

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
060101-01
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Koning
  • mr. Ahsmann
  • mr. Van Breevoort - de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en wapenbezit in de zaak tegen verdachte met betrokkenheid van medeverdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij de moord op zijn echtgenote. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn minnares en een derde persoon, een plan heeft beraamd om de echtgenote van de verdachte om het leven te brengen. De medeverdachte heeft in haar verklaringen een belangrijke rol gespeeld, waarin zij aanvankelijk haar betrokkenheid ontkende, maar later een bekentenis aflegde over haar rol in de moord. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachte als consistent en geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door objectief bewijsmateriaal zoals telefoonhistorie die intensief contact tussen de verdachte en de medeverdachte op de dag van de moord aantoont.

De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de moord, maar zijn verklaringen waren inconsistent en leken niet te kloppen met de feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de dag van de moord aanwezig was in de woning en dat zijn gedrag en verklaringen vragen opriepen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de beraming van de moord en dat hij instructies heeft gegeven aan de medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen respect getoond voor het leven van zijn echtgenote en heeft berekenend gehandeld. De rechtbank heeft ook de maatschappelijke verontrusting die het gewelddadige karakter van de feiten met zich meebracht, meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/060101-01
Datum uitspraak: 20 november 2002
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum]
wonende te [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2002 en van 6 november 2002.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van deze vordering is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd AI en AII).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Jeras heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven - de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde en de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft hij onttrekking aan het verkeer gerekwireerd van de in beslag genomen voorwerpen.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijde genummerd BI en BII), die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING
Tegen verdachte zijn belastende verklaringen afgelegd door medeverdachte [medeverdachte 1]. Door de verdediging is aangevoerd dat deze verklaringen leugenachtig zijn en derhalve niet tot het bewijs tegen verdachte mogen meewerken. Verdachte ontkent welk aandeel ook te hebben gehad in het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen zoals die door [medeverdachte 1] door de tijd heen zijn afgelegd inderdaad niet steeds eensluidend zijn. De meest wezenlijke tegenstrijdigheid in die verklaringen, onderling bezien, bestaat echter in het al dan niet toegeven door [medeverdachte 1] van haar eigen betrokkenheid bij de gewelddadige dood van het slachtoffer. Aanvankelijk ontkent [medeverdachte 1] elke betrokkenheid, later, vanaf het moment van het door haar op haar verzoek afleggen van een verklaring bij de rechter-commissaris op 6 november 2001, bekent zij wel degelijk een rol te hebben gepeeld. Het scenario dat zij vanaf dat moment in haar verklaringen schetst komt er steeds in grote lijnen op neer dat tussen haar en verdachte op enig moment het om het leven brengen van verdachtes echtgenote ter sprake kwam, en vervolgens meerdere malen tussen hen besproken is, dat vervolgens een derde, zijnde [medeverdac[medeverdachte 2]] in haar leven opdook en dat zij op 6 september 2001 instructies kreeg van verdachte om deze [medeverdachte 2] te assisteren als deze op de ochtend van 7 september 2001 verdachtes echtgenote [slachtoffer] 'een lesje zou leren'. Op die ochtend moest zij dienen als chauffeur voor [medeverdachte 2] en moest zij voor hem op de uitkijk staan terwijl hij zijn aandeel in het geheel vervulde in de woning van verdachte en diens echtgenote. Onderwijl moest [medeverdachte 1] in nauw telefonisch contact met verdachte deze op de hoogte houden van wat zich in de omgeving de plaats van het misdrijf aan de Gerdesiaweg afspeelde. In de twee weken volgende op die 7e september zou zij vervolgens in het geheel niet meer mogen bellen naar verdachte en alle contact met hem dienen te onderhouden via een vriend van hem, [vriend].
Ook spreekt [medeverdachte 1] van twee aanzienlijke geldbedragen (fl. 2000,-- en fl. 1500,--) die zij omstreeks 7 september 2001 respectievelijk geleend en van haar rekening opgenomen had, één ervan om die dag aan verdachte uit te lenen.
In de verklaringen die [medeverdachte 1] na bedoelde verklaring bij de rechter-commissaris omtrent de plannen en de uitvoering ervan heeft afgelegd kleurt zij de details ervan soms wisselend in en komt zij zo nu en dan in meerdere of mindere mate terug op eerdere bekentenissen waar het haar rol in het geheel betreft. Waar het de rol van haar twee medeverdachten, [medeverdachte 2] en verdachte, aangaat is zij echter constant en consistent in haar verklaringen te noemen. De rechtbank deelt dan ook niet de mening van de verdediging dat deze verklaringen als ongeloofwaardig terzijde zouden dienen te worden geschoven. Daarbij vinden haar verklaringen op dit gebied ook steun in objectief bewijsmateriaal zoals dat eveneens tot het dossier behoort.
Immers, de telefoonhistorie terzake van de door de verdachten in die tijd gebruikte telefoonnummers laat zien dat er, conform hetgeen [medeverdachte 1] daarover heeft verklaard, gedurende de gehele ochtend van 7 september 2001 een zeer intensief telefooncontact tussen [medeverdachte 1] en verdachte heeft plaatsgevonden, waarbij zij dan weer naar hem, en hij dan weer naar haar belde. Het betreft een afwijkend patroon aan dat van de periode eraan voorafgaand, waarin zij elkaar weliswaar geregeld, meerdere malen per dag, belden, maar nooit zelfs maar bij benadering zo vaak en snel naar elkaar als zij die ochtend deden. Verdachte heeft voor dit telefoonverkeer als verklaring gegeven dat hij en [medeverdachte 1] een afspraak moesten maken over waar en hoe de overdracht van het bedrag aan geld dat zij aan hem zou lenen, zou plaatsvinden die dag, maar heeft in de ogen van de rechtbank niet aannemelijk kunnen maken waarom daar zoveel, elkaar zo snel opvolgende telefoontjes voor nodig waren.
De verklaring voorts van [medeverdachte 1], dat zij in één van haar telefoontjes naar verdachte aan hem heeft gevraagd naar zijn huisadres te bellen om te checken of het latere slachtoffer op dat moment thuis was, wordt eveneens gesteund door de telefoonhistorie, die laat zien dat verdachte direct na het bewuste telefoontje zijn huistelefoonnummer belde en een kort gesprek voerde. Zijn verklaring dat hij dit deed omdat hij reageerde op een gemiste oproep van zijn echtgenote die hem zou hebben gebeld wordt níet gestaafd door diezelfde telefoonhistorie; niet blijkt hieruit dat een dergelijk contact tussen zijn huistelefoonnummer en dat van zijn mobiele toestel op dat moment heeft plaatsgevonden.
Ook de periode van geen telefonisch contact na de 7e september, zoals die door [medeverdachte 1] wordt beschreven, is terug te zien in de telefoonhistorie; opeens houden alle contacten tussen verdachte en [medeverdachte 1], die zoals gezegd voorheen met grote regelmaat plaatshadden, op. Tekenend in dit licht acht de rechtbank ook de uitlating zoals verdachte die deed tegen (naar alle waarschijnlijkheid) zijn zuster in een telefoongesprek kort na de moord, op 12 september 2001, inhoudende dat hij niet veel kon zeggen, omdat hij door de politie wordt afgeluisterd, welke uitlating op zich bezien al niet voor de hand liggend is uit de mond van een onschuldige, maar in elk geval aangeeft dat verdachte zich zeer bewust was van de mogelijkheid dat door hem gevoerde telefoongesprekken tegen hem zouden kunnen worden gebruikt.
Voor een ander punt uit de verklaringen van [medeverdachte 1], het geldbedrag dat verdachte van haar leende, geeft verdachte slechts vage verklaringen, zonder duidelijk te maken waar het toch niet onbetekenende bedrag dat hij die dag dringend nodig had, door hem aan is uitgegeven.
Behalve in de belastende verklaringen van [medeverdachte 1] tegen verdachte vindt de rechtbank ook aanwijzingen voor de medeverantwoordelijkheid van verdachte voor de dood van zijn echtgenote in verdachtes eigen gedrag in de bewuste periode en zijn verklaringen daaromtrent.
Zijn aanvankelijke ontkenning van zijn relatie met [medeverdachte 1] verklaart verdachte later door te zeggen dat hij zich schaamde voor zijn bedrog jegens zijn echtgenote, doch zulks valt niet te rijmen met zijn expliciete uitlatingen gedaan bij de rechter-commissaris door hem op 14 mei 2002 over zijn opvattingen over wat een man zoal is toegestaan op seksueel gebied en wat een vrouw heeft te tolereren.
In zijn beschrijving van zijn huwelijk - dat dit gelukkig was en in de periode voorafgaand aan de moord geen bijzondere problemen kende - lijkt verdachte voorts in het strafdossier alleen te staan; van veel kanten wordt verklaard dat er veel ruzies waren tussen de echtelieden, over geld, al dan niet verdere gezinsuitbreiding en over andere vrouwen, en dat er door [slachtoffer] zelfs aan een scheiding werd gedacht.
De verklaringen van verdachte met betrekking tot het door hem aantreffen van zijn echtgenote op de bewuste dag roepen op diverse punten vragen op, die verdachte noch in zijn verklaringen zoals die zich in het dossier bevinden, noch ter terechtzitting zonder meer naar bevrediging heeft kunnen beantwoorden.
Verdachte heeft verklaard op de 7e september 2001 rond lunchtijd te zijn gearriveerd bij de echtelijke woning en daar zijn auto te hebben geparkeerd. Hij stelt op dat moment te zijn gebeld door [vriend] (volgens de telefoonhistorie: om 12:22"25 uur, duur van het gesprek 45 seconden), welk gesprek hij buiten, in of bij zijn auto, heeft afgehandeld, waarna hij naar zijn huis zou zijn gelopen, het trapje op. Bij de voordeur zag hij dat zijn elf maanden oude zoontje, dat zich in de woning bevond, tegen de deur stond; nadat verdachte met zijn sleutel de deur open had gemaakt zou hij met zijn andere hand zijn zoontje behoedzaam opzij hebben geschoven, zulks om te voorkomen dat deze door het openduwen van de deur zou omvallen. Vervolgens zegt verdachte naar binnen te zijn gegaan, zijn zoontje te hebben vastgepakt en op dat moment te hebben gezien dat er in de slaapkamer iets aan de hand was met zijn vrouw. Hij zegt haar benen te hebben gezien en naar de slaapkamer te zijn gerend om haar daar hangend aan de verwarmingsbuizen aan te treffen, haar benen opgebonden op een zodanige manier dat die zich gestrekt naast haar gezicht bevonden. Hij stelt haar los te hebben gemaakt van de buizen, het lichaam naar beneden te hebben gehaald, dit te hebben neergelegd op de grond en de snoeren waarmee zij gebonden was los te hebben gemaakt. Hij zegt niet te hebben kunnen vaststellen of zij dood was of nog leefde en vervolgens het alarmnummer 112 te hebben gebeld voor een ambulance.
Dit gesprek naar het alarmnummer om 12:25"45, blijkens meergenoemde telefoonhistorie, volgde derhalve in een tijdsbestek van 2,5 minuten op dat met [vr[naam] welk laatste gesprek volgens de verklaring van verdachte op de parkeerplaats werd beëindigd. Het komt de rechtbank twijfelachtig voor dat alle door verdachte beschreven handelingen die hij intussen zou hebben verricht, kunnen hebben plaatsgevonden in die korte tijdsspanne.
Toen de ambulance vervolgens was gearriveerd, trof het personeel ervan het slachtoffer liggend op haar rug aan. Noch op dat moment, noch op een later moment gedurende de tijd die de verpleegkundigen bezig waren met de hulpverlening aan zijn echtgenote, heeft verdachte de verpleegkundigen verteld dat deze liggende positie niet die was waarin hij het slachtoffer had aangetroffen, laat staan dat zij door hem hangend aan de verwarmingsbuizen was gevonden, informatie die in verband met de reanimeerpogingen die door de verpleegkundigen in het werk werden gesteld, alleszins van belang lijkt te zijn geweest. Verdachte kan worden nagegeven dat het aantreffen van een zo nabij persoon als een echtgenote in een toestand als door hem beschreven een grote schok teweeg moet brengen, tengevolge waarvan het handelen daarna niet te allen tijde rationeel zal zijn, maar onwaarschijnlijk lijkt het dat dergelijke belangrijke details gedurende de gehele tijd zoals de reanimatiepogingen die besloegen niet terug zouden zijn gekomen in de herinnering, zeker nu naar zeggen alles in hem er op dat moment op gericht was om zijn vrouw te redden. Uit de verklaringen van het ter plekke gekomen ambulancepersoneel valt geenszins af te leiden dat verdachte zodanig overstuur was dat met hem geen zinnig gesprek was te voeren of dat hij bijvoorbeeld in een toestand van verdwazing zou hebben verkeerd.
Daarbij komt de verklaring van verdachte die enerzijds zegt zijn echtgenote 'hangend als een zakje' op de hiervoor reeds weergegeven wijze te hebben aangetroffen en anderzijds zegt te hebben gedacht dat er sprake was geweest van een ongeluk, onwaarschijnlijk voor. Zulks temeer gezien de toestand waarin hij de slaapkamer aantrof (de ambulancemedewerkers die ter plaatse waren spreken van 'een rommeltje'- zo waren lampjes omgevallen, lag het bed overhoop en bevatte dit op meerdere plaatsen bloedvlekken, zowel op het matras, het kussen als het dekbed). Er lijkt nauwelijks een ongeluk denkbaar waarbij een slachtoffer opgevouwen en gebonden aan handen en voeten op ooghoogte aan een verwarmingsbuis komt te hangen, terwijl zich op geruime afstand elders in de kamer bloedsporen en omgevallen meubels bevinden. Moeilijk denkbaar is dan ook dat verdachte niet direct of in elk geval op een later moment de politie heeft gealarmeerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij na 112 te hebben gealarmeerd, nog diverse mensen, waaronder zijn vriend [naam] heeft gebeld om hen het trieste nieuws te melden. Blijkens de telefoonhistorie heeft laatstbedoeld gesprek met [vriend] plaatsgevonden om 13.17 uur. Opmerkelijk is in dit verband de verklaring van [naam], die stelt op 7 september 2001 omstreeks 12.00 uur van [vriend] te hebben gehoord dat deze naar verdachte toe zou gaan, omdat diens vrouw ernstig ziek was (kort hierna vertelde [vriend] hem nog dat zij zelfs overleden was), een tijdstip gelegen ruim vòòr het gesprek waarin verdachte [vriend] op de hoogte zou hebben gesteld van de situatie.
Vragen roepen ook de verklaringen op die verdachte heeft afgelegd met betrekking tot de snoeren waarmee zijn echtgenote gebonden zou zijn geweest. Hoewel van de zijde van de verdediging ter terechtzitting met klem is benadrukt dat verdachte ten overstaan van de later ter plekke gearriveerde politie zou hebben gesproken van snoeren (meervoud) is hij daarna, bij de politie, rechter-commissaris en ter zitting van 12 juni 2002 consistent andersluidend gaan verklaren dat het handelde om één, wit, elektriciteitssnoer, hetgeen vervolgens ook uitgangspunt is geweest bij het gedeelte van de reconstructie van 19 augustus 2002 dat betrekking had op de beschrijving door verdachte van de plaats delict, en ter gelegenheid van welke reconstructie verdachte zeer nadrukkelijk herhaalde dat het ging om één snoer.
Al het vorengaande in samenhang beziend komt de rechtbank tot de overtuiging dat de meest aannemelijke uitleg van de gang van zaken op 6 en 7 september 2001 is dat verdachte bij de beraming van de moordplannen een rol van betekenis heeft gespeeld, dat op zijn instructies door tenminste twee anderen - [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], de laatste naar alle waarschijnlijkheid tegen betaling van de twee bedragen waarover [medeverdachte 1] spreekt -, de klus feitelijk is geklaard, terwijl verdachte zich welbewust fysiek verre hield van de plaats van het misdrijf, en dat tevoren al afspraken waren gemaakt om te voorkomen dat er een link zou worden gelegd tussen verdachte en [medeverdachte 1] door alle telefoonverkeer na de dag van het misdrijf te staken.
Alle drie de verdachten in deze zaak hebben daarbij een eigen rol gespeeld, en de rol van elk van hen is dusdanig van aard dat elk van hen dient te worden aangemerkt als medepleger van de moord op [slachtoffer]
STRAFBAARHEID VAN DE FEIT
De bewezen feiten leveren op:
1. medeplegen van moord,
strafbaar gesteld bij artikel 289 in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht,
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a van de Wet Wapens en munitie.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten zijn echtgenote van het leven beroofd. Hij en zijn minnares hebben daartoe een derde persoon ingehuurd. Het slachtoffer is op een gruwelijke wijze om het leven gekomen, zij is aan haar enkels gebonden, gewurgd en vervolgens opgehangen aan de verwarmingsbuizen in de slaapkamer van de woning.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig misdrijf. Hij heeft gehandeld uit puur eigen belang en geen enkel respect getoond voor andermans leven.
Verdachte is daarbij uiterst berekenend en geraffineerd te werk gegaan. Hij is bij de voorbereiding betrokken geweest, en heeft tevens bedacht op welke wijze kon worden voorkomen dat de verdenking zijn richting op zou gaan, en vervolgens daar naar gehandeld.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij wist dat zijn zoontje op het moment van de moord in de woning aanwezig was. Naar alle waarschijnlijkheid is dit een zeer traumatische gebeurtenis voor het kind. Bovendien is de andere nabestaanden onvoorstelbaar leed toegebracht.
Het gewelddadige karakter van het bewezen verklaarde en het feit dat dit heeft plaatsgevonden in de beslotenheid van een woning brengen voorts maatschappelijke verontrusting met zich mee.
Op dit gruwelijke en weerzinwekkende misdrijf past slecht een lange onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een (doorgeladen) vuurwapen. Ongecontroleerd wapenbezit brengt onaanvaardbare risico's met zich.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De in beslag genomen voorwerpen, te weten:
1 stuk vuurwapen, galesi kal. 7.65
16 stuks Munitie, diversen (15 x Sellier & Bellot, 1x Hirtenberg)
1 stuk patroonhouder
zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet of met het algemeen belang.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte terzake van de feiten strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van 14 (veertien) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 stuk vuurwapen, galesi kal. 7.65
16 stuks Munitie, diversen (15 x Sellier & Bellot, 1x Hirtenberg)
1 stuk patroonhouder
- beveelt de onmiddellijke gevangenneming van de verdachte (welk bevel tevens afzonderlijk is geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Koning, voorzitter,
en mrs. Ahsmann en Van Breevoort - de Bruin, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Vogtschmidt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 november 2002.