De verklaringen van verdachte met betrekking tot het door hem aantreffen van zijn echtgenote op de bewuste dag roepen op diverse punten vragen op, die verdachte noch in zijn verklaringen zoals die zich in het dossier bevinden, noch ter terechtzitting zonder meer naar bevrediging heeft kunnen beantwoorden.
Verdachte heeft verklaard op de 7e september 2001 rond lunchtijd te zijn gearriveerd bij de echtelijke woning en daar zijn auto te hebben geparkeerd. Hij stelt op dat moment te zijn gebeld door [vriend] (volgens de telefoonhistorie: om 12:22"25 uur, duur van het gesprek 45 seconden), welk gesprek hij buiten, in of bij zijn auto, heeft afgehandeld, waarna hij naar zijn huis zou zijn gelopen, het trapje op. Bij de voordeur zag hij dat zijn elf maanden oude zoontje, dat zich in de woning bevond, tegen de deur stond; nadat verdachte met zijn sleutel de deur open had gemaakt zou hij met zijn andere hand zijn zoontje behoedzaam opzij hebben geschoven, zulks om te voorkomen dat deze door het openduwen van de deur zou omvallen. Vervolgens zegt verdachte naar binnen te zijn gegaan, zijn zoontje te hebben vastgepakt en op dat moment te hebben gezien dat er in de slaapkamer iets aan de hand was met zijn vrouw. Hij zegt haar benen te hebben gezien en naar de slaapkamer te zijn gerend om haar daar hangend aan de verwarmingsbuizen aan te treffen, haar benen opgebonden op een zodanige manier dat die zich gestrekt naast haar gezicht bevonden. Hij stelt haar los te hebben gemaakt van de buizen, het lichaam naar beneden te hebben gehaald, dit te hebben neergelegd op de grond en de snoeren waarmee zij gebonden was los te hebben gemaakt. Hij zegt niet te hebben kunnen vaststellen of zij dood was of nog leefde en vervolgens het alarmnummer 112 te hebben gebeld voor een ambulance.
Dit gesprek naar het alarmnummer om 12:25"45, blijkens meergenoemde telefoonhistorie, volgde derhalve in een tijdsbestek van 2,5 minuten op dat met [vr[naam] welk laatste gesprek volgens de verklaring van verdachte op de parkeerplaats werd beëindigd. Het komt de rechtbank twijfelachtig voor dat alle door verdachte beschreven handelingen die hij intussen zou hebben verricht, kunnen hebben plaatsgevonden in die korte tijdsspanne.
Toen de ambulance vervolgens was gearriveerd, trof het personeel ervan het slachtoffer liggend op haar rug aan. Noch op dat moment, noch op een later moment gedurende de tijd die de verpleegkundigen bezig waren met de hulpverlening aan zijn echtgenote, heeft verdachte de verpleegkundigen verteld dat deze liggende positie niet die was waarin hij het slachtoffer had aangetroffen, laat staan dat zij door hem hangend aan de verwarmingsbuizen was gevonden, informatie die in verband met de reanimeerpogingen die door de verpleegkundigen in het werk werden gesteld, alleszins van belang lijkt te zijn geweest. Verdachte kan worden nagegeven dat het aantreffen van een zo nabij persoon als een echtgenote in een toestand als door hem beschreven een grote schok teweeg moet brengen, tengevolge waarvan het handelen daarna niet te allen tijde rationeel zal zijn, maar onwaarschijnlijk lijkt het dat dergelijke belangrijke details gedurende de gehele tijd zoals de reanimatiepogingen die besloegen niet terug zouden zijn gekomen in de herinnering, zeker nu naar zeggen alles in hem er op dat moment op gericht was om zijn vrouw te redden. Uit de verklaringen van het ter plekke gekomen ambulancepersoneel valt geenszins af te leiden dat verdachte zodanig overstuur was dat met hem geen zinnig gesprek was te voeren of dat hij bijvoorbeeld in een toestand van verdwazing zou hebben verkeerd.
Daarbij komt de verklaring van verdachte die enerzijds zegt zijn echtgenote 'hangend als een zakje' op de hiervoor reeds weergegeven wijze te hebben aangetroffen en anderzijds zegt te hebben gedacht dat er sprake was geweest van een ongeluk, onwaarschijnlijk voor. Zulks temeer gezien de toestand waarin hij de slaapkamer aantrof (de ambulancemedewerkers die ter plaatse waren spreken van 'een rommeltje'- zo waren lampjes omgevallen, lag het bed overhoop en bevatte dit op meerdere plaatsen bloedvlekken, zowel op het matras, het kussen als het dekbed). Er lijkt nauwelijks een ongeluk denkbaar waarbij een slachtoffer opgevouwen en gebonden aan handen en voeten op ooghoogte aan een verwarmingsbuis komt te hangen, terwijl zich op geruime afstand elders in de kamer bloedsporen en omgevallen meubels bevinden. Moeilijk denkbaar is dan ook dat verdachte niet direct of in elk geval op een later moment de politie heeft gealarmeerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij na 112 te hebben gealarmeerd, nog diverse mensen, waaronder zijn vriend [naam] heeft gebeld om hen het trieste nieuws te melden. Blijkens de telefoonhistorie heeft laatstbedoeld gesprek met [vriend] plaatsgevonden om 13.17 uur. Opmerkelijk is in dit verband de verklaring van [naam], die stelt op 7 september 2001 omstreeks 12.00 uur van [vriend] te hebben gehoord dat deze naar verdachte toe zou gaan, omdat diens vrouw ernstig ziek was (kort hierna vertelde [vriend] hem nog dat zij zelfs overleden was), een tijdstip gelegen ruim vòòr het gesprek waarin verdachte [vriend] op de hoogte zou hebben gesteld van de situatie.
Vragen roepen ook de verklaringen op die verdachte heeft afgelegd met betrekking tot de snoeren waarmee zijn echtgenote gebonden zou zijn geweest. Hoewel van de zijde van de verdediging ter terechtzitting met klem is benadrukt dat verdachte ten overstaan van de later ter plekke gearriveerde politie zou hebben gesproken van snoeren (meervoud) is hij daarna, bij de politie, rechter-commissaris en ter zitting van 12 juni 2002 consistent andersluidend gaan verklaren dat het handelde om één, wit, elektriciteitssnoer, hetgeen vervolgens ook uitgangspunt is geweest bij het gedeelte van de reconstructie van 19 augustus 2002 dat betrekking had op de beschrijving door verdachte van de plaats delict, en ter gelegenheid van welke reconstructie verdachte zeer nadrukkelijk herhaalde dat het ging om één snoer.