ECLI:NL:RBROT:2004:AR3835

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
557054 VV EXPL 04-276
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Van der Grinten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding leer-arbeidsovereenkomst door uitsluiting van opleiding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever, de stichting Medisch Centrum Rotterdam-Zuid, over de beëindiging van een leer-arbeidsovereenkomst. De werkneemster, die sinds 1986 in dienst was bij de werkgever, had in augustus 2002 een leer-arbeidsovereenkomst gesloten om zich verder te ontwikkelen in de zorg. Deze overeenkomst bevatte een ontbindende voorwaarde die in werking trad als de werkneemster niet voldeed aan de opleidingsvereisten. Na het niet behalen van een toets door de werkneemster, heeft het Albeda College haar van de opleiding uitgesloten, wat de werkgever ertoe bracht de arbeidsovereenkomst te beëindigen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ontbindende voorwaarde rechtsgeldig was en dat de beëindiging van de opleiding niet afhankelijk was van de subjectieve beoordeling van de werkgever. De rechter concludeerde dat de werkneemster niet over de vereiste kwalificaties beschikte om de functie van verzorgende te vervullen, waardoor de leer-arbeidsovereenkomst zonder object was geraakt. De werkneemster had eerder al een andere functie vervuld, maar de rechter oordeelde dat de nieuwe leer-arbeidsovereenkomst als een nieuwe arbeidsovereenkomst moest worden beschouwd, die de oude overeenkomst beëindigde.

De rechter wees de vorderingen van de werkneemster af, omdat er geen bewijs was dat zij niet begreep wat de gevolgen van de uitsluiting uit de opleiding waren. De werkgever had voldoende informatie verstrekt over de voorwaarden van de opleiding en de gevolgen van een eventuele uitsluiting. De kantonrechter concludeerde dat de werkneemster niet in haar recht kon worden gesteld en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtmatig was.

Uitspraak

Partijen: [eiseres]l te [woonplaats], eiseres, gemachtigde: mr. D. Vermaat te [woonplaats], tegen de stichting Medisch Centrum Rotterdam-Zuid te Rotterdam, gedaagde, gemachtigde: mr. J.J. Willemsen te Rotterdam.
Rechters: Mr. Van der Grinten
Uitspraak
1. De processtukken/-gang
(... ; red.)
2. Enkele vaststaande feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op in het geding gebrachte producties, het navolgende vast:
2.1. Eiseres is sedert 1986 als oproepkracht en sedert 1988 in vaste dienst werkzaam bij gedaagde. Zij heeft tot het onder 2.2 te noemen moment gewerkt in de huishoudelijke dienst.
2.2. Op verzoek van eiseres, die zich verder wilde ontwikkelen, hebben partijen in augustus 2000 een zogenaamde “leer-arbeidsovereenkomst” gesloten. Daarbij werd overeengekomen dat eiseres met ingang van 1 september 2000 aan het Albeda College een opleiding tot helpende zou gaan volgen, een en ander met inachtneming van de bepalingen van het Opleidingsreglement of de opleidingsovereenkomst. In artikel 3 van de overeenkomst is bepaald dat indien werknemer niet voldoet aan de verplichtingen en eisen zoals deze zijn vastgelegd in bedoeld reglement of bedoelde overeenkomst en werknemer als gevolg daarvan van verdere opleiding wordt uitgesloten, de onderhavige overeenkomst geacht wordt te zijn ontbonden met ingang van de datum van uitsluiting. “Deze bepaling geldt voor zover nodig als een ontbindende voorwaarde”.
In verband met deze leer-arbeidsovereenkomst heeft eiseres tegelijkertijd een “beroepspraktijkvormingsovereenkomst” voor de duur van 2 jaar gesloten met het Albeda College. Eiseres is gedurende de duur van deze opleiding tewerkgesteld op een opleidingsplaats voor helpende.
Eiseres heeft deze opleiding met succes afgerond.
2.3. Aansluitend aan de onder 2.2 genoemde leer-arbeidsovereenkomst heeft eiseres met ingang van 1 september 2002 een nieuwe leer-arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten met gedaagde, thans ter opleiding tot verzorgende, waarbij eiseres is geplaatst op een opleidingsplaats voor verzorgende. Tevens is een opleidingsovereenkomst gesloten met het Albeda College.
Overeengekomen is dat eiseres verplicht was de in het kader van de opleiding gegeven opdrachten uit te voeren overeenkomstig de bepalingen van het praktijkreglement voor de opleiding verzorgende. Opnieuw is bepaald dat indien eiseres van de verdere opleiding wordt uitgesloten, de overeenkomst geacht wordt te zijn ontbonden met ingang van de datum van uitsluiting van het vervolgen van de opleiding en dat deze bepaling voor zover nodig geldt als een ontbindende voorwaarde.
Artikel 16 van deze overeenkomst bepaalt dat de arbeidsovereenkomst wordt aangegaan in aansluiting op en in de plaats van de eerder met eiseres afgesloten arbeidsovereenkomst.
2.4. Op 11 maart 2003 berichtte de praktijkopleider van gedaagde aan eiseres dat het Albeda College had geadviseerd te stoppen met de opleiding omdat eiseres 3 maal een onvoldoende voor de deelkwalificatie 303 had behaald; voorts dat besloten was om eiseres nog één kans te geven de opleiding af te maken, en tenslotte dat indien eiseres in de toekomst toch onvoldoende studieresultaten zou behalen de opleiding zou eindigen en de ontslagprocedure in gang gezet zal worden.
2.5. In november 2003 blijkt dat eiseres bedoelde toets opnieuw niet heeft gehaald. Het Albeda College heeft eiseres toen uitgesloten van verdere opleiding en ook gedaagde geadviseerd de opleiding te staken.
Bij brief d.d. 24 november 2003 bevestigt gedaagde aan eiseres het gesprek dat zij met elkaar op 23 november 2003 hebben gehad en waarbij gedaagde aan eiseres heeft meegedeeld dat de opleiding van gedaagde formeel per 21 november 2003 wordt beëindigd. In de brief staat voorts: “en hiermee eindigt uw leerarbeidsovereenkomst van rechtswege”. Eiseres is sedertdien niet meer tot het werk bij gedaagde toegelaten.
2.6. Door en namens eiseres is de vernietigbaarheid van het volgens eiseres aan haar op staande voet gegeven ontslag ingeroepen. Eiseres heeft zich beschikbaar gehouden tot het verrichten van haar werk voor gedaagde.
3. De vorderingen van eiseres en de grondslag daarvan
3.1. Eiseres vordert, verkort en zakelijk weergegeven, dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde wordt veroordeeld:
a. om eiseres binnen 2 dagen na betekening van het vonnis in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden, althans passende werkzaamheden te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 1.500,= per (gedeelte van een) dag;
b. tot betaling van loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, en emolumenten, tot het tijdstip waarop het dienstverband zal zijn beëindigd, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
c. in de kosten van het geding.
3.2. Eiseres legt daaraan tegen de achtergrond van de vaststaande feiten het volgende ten grondslag:
a. Het aan eiseres op staande voet gegeven ontslag is nietig, nu dat ontslag niet is gegeven overeenkomstig de wettelijke bepalingen. In het bijzonder was niet sprake van een dringende reden en ontbreekt de toestemming van het CWI.
b. Voor het geval niet sprake is geweest van een ontslag op staande voet, doch gedaagde het einde van de overeenkomst baseert op de in de arbeidsovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde, is deze voorwaarde in strijd met de wet en in ieder geval met de wijze waarop een goed werkgever zich dient te gedragen. Daarbij is van belang dat eiseres toen zij de leer-arbeidsovereenkomsten tekende niet heeft begrepen dat tussentijdse beëindiging van de opleiding zou leiden tot beëindiging van het dienstverband. Ten onrechte is dat niet duidelijk en ondubbelzinnig aan eiseres meegedeeld.
4. Het verweer
4.1. Het verweer van gedaagde strekt tot afwijzing van de vorderingen van eiseres, met veroordeling van eiseres in de kosten van het geding.
4.2. Gedaagde heeft het volgende aangevoerd:
a. Eiseres heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft al weer 9 maanden geleden plaatsgevonden, en eiseres is niet verstoken van inkomen.
b. Eiseres is niet op staande voet ontslagen.
c. Gedaagde heeft bij het beëindigen van de opleiding een beroep gedaan op de in de arbeidsovereenkomst opgenomen ontbindende bepaling. Die bepaling is geldig en heeft rechtseffect.
Het feit dat beëindiging van de opleiding leidt tot het einde van het dienstverband is wel degelijk op duidelijk en ondubbelzinnige wijze aan eiseres meegedeeld, en dat staat overigens ook in de aan eiseres bekende leer-arbeidsovereenkomsten.
d. Voor een wedertewerkstelling is in ieder geval geen plaats. Nu de opleiding tot verzorgende is gestaakt kwalificeert zij niet voor die functie. De functie van helpende is niet (langer) beschikbaar. De huishoudelijke dienst is inmiddels overgedragen aan een derde.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. Alhoewel niet is gebleken dat er aan de zijde van eiseres sprake is van inkomensproblemen als gevolg van de aan de orde zijnde kwestie, moet toch worden aangenomen dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij een beslissing. Eiseres heeft er tenslotte belang bij dat zij arbeid kan verrichten overeenkomstig haar kwaliteiten.
5.2. Gedaagde heeft ontkend dat zij eiseres op staande voet heeft ontslagen. Gelet op deze betwisting, die overigens steun vindt in de hiervoor bedoelde brief d.d. 24 november 2003, staat niet vast dat van een dergelijk ontslag sprake is geweest.
5.3. Vooralsnog moet er daarom in rechte van uitgegaan worden dat de beëindiging van de werkzaamheden door eiseres gebaseerd is op de opvatting van gedaagde dat het dienstverband met eiseres op grond van het inwerkingtreden van de in de arbeidsovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde van rechtswege is geëindigd.
5.4. Naar voorlopig oordeel houdt deze stelling van gedaagde stand.
5.5. Weliswaar kan gelet op het gesloten stelsel van het ontslagrecht een ontbindende voorwaarde slechts bij uitzondering worden aanvaard, maar een dergelijke uitzondering doet zich hier voor.
5.6. Voor dat oordeel is van belang dat de beëindiging van de opleiding van eiseres door het Albeda College niet afhankelijk is van een eigen subjectieve waardering door gedaagde, en voorts dat die beëindiging tot gevolg heeft dat eiseres niet beschikt noch de beschikking zal krijgen over de voor de vervulling van de functie van verzorgende vereiste kwalificaties. Het betoog van gedaagde dat zij eiseres na tussentijdse beëindiging van de opleiding niet langer kan tewerkstellen in de functie waarvoor zij werd opgeleid, komt juist voor. Daarmee is de laatste (leer-)arbeidsovereenkomst in feite zonder object geraakt.
5.7. Aan dat oordeel doet niet af dat eiseres voorafgaande aan het sluiten van de leer-arbeidsovereenkomsten, langdurig bij gedaagde in dienst is geweest, waarbij zij werkzaam was in de huishoudelijke dienst.
Naar voorlopig oordeel moet er van uitgegaan worden dat de door eiseres met gedaagde gesloten (leer-)arbeidsovereenkomst ten opzichte van de vorige arbeidsovereenkomst aangemerkt moeten worden als telkens nieuwe arbeidsovereenkomsten, en dat er dus niet, zoals eiseres mogelijk poneert, als het ware sprake is van leer-arbeidsovereenkomsten die de oorspronkelijk gesloten arbeidsovereenkomst in stand lieten (een overeenkomst binnen een overeenkomst).
Voor die laatste stelling van eiseres is in de stukken geen steun te vinden.
De leer-arbeidsovereenkomsten hebben bovendien telkens betrekking op een geheel andere functie en een geheel andere invulling van de arbeid dan van eiseres verwacht werd in de tijd dat zij werkzaam was in de huishoudelijke dienst. Ook dat wijst er op dat sprake was van nieuwe arbeidsovereenkomsten, en dat de oude overeenkomst, betrekking hebbende op het huishoudelijke werk, bij het aangaan van de leer-arbeidsovereenkomst(en) tot een einde is gekomen. De laatste leer-arbeidsovereenkomst bepaalt dat bovendien met zoveel woorden in artikel 16.
Tegen deze achtergrond zou een eventuele terugkeer naar de huishoudelijke dienst in het geval van mislukking van de opleiding door partijen moeten zijn overeengekomen. Daarvan is in rechte evenwel niet gebleken.
5.8. Er kan in rechte niet van uitgegaan worden dat eiseres niet heeft begrepen wat de gevolgen zouden zijn van een tussentijdse beëindiging van de opleiding.
In de eerste plaats heeft gedaagde betoogd dat voorafgaande aan de opleiding aan alle kandidaten voor de opleiding een uitgebreide, ook mondelinge informatie wordt gegeven over hetgeen de opleiding meebrengt, daaronder ook voorlichting over het feit dat de tewerkstelling eindigt bij niet succesvolle afronding van de opleiding.
Bovendien staat het feit van de beëindiging met zoveel woorden in de leer-arbeidsovereenkomsten welke eiseres met gedaagde is aangegaan.
Eiseres heeft redelijkerwijs niet kunnen menen dat zij bij een niet succesvolle beëindiging haar oude dienstverband weer zou kunnen hervatten.
Daarbij is overigens niet geheel duidelijk welke functie en welk dienstverband eiseres nu op het oog heeft. Die van verzorgende, alhoewel de opleiding voor die functie niet succesvol is afgesloten, of die van helpende, alhoewel eiseres die functie na haar opleiding niet heeft vervuld, of die van medewerkster van de huishoudelijke dienst, alhoewel die functie inmiddels alweer 4 jaar achter haar ligt en zij inmiddels “hoger”, namelijk als helpende is gekwalificeerd!
5.9. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat er in de onderhavige procedure niet van uitgegaan kan worden dat eiseres in een eventuele bodemprocedure in het gelijk gesteld zal worden.
Dat moet leiden tot afwijzing van de vorderingen van eiseres.
6. De beslissing
De kantonrechter,
rechtdoende als voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen van eiseres af;
veroordeelt eiseres in de tot op heden aan de zijde van gedaagde gevallen kosten van het geding, hierbij begroot op nihil aan verschotten en op € 360,= aan salaris voor de gemachtigde.