Parketnummer van de berechte zaak: 10/150160-03
Datum uitspraak: 16 november 2004
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in de PI “De IJssel” te Krimpen aan den IJssel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 november 2004.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/150160-03. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1 t/m 4).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Mol heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven -:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) jaren, met aftrek van voorarrest.
Het onder 1 en 6 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Alhoewel met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde niet kan worden ontkend dat verdachte, zoals blijkt uit een tapgesprek, zich op 9 mei 2003 in de vroege ochtend bevond in een auto tezamen met [naam medeverdachte], toch staat hiermee niet vast dat de koerier [naam koerier 1] op dat moment eveneens in die auto was en, mocht dat wel het geval zijn, dat verdachte toen wist dat deze [naam koerier 1] MDMA tabletten in een (geprepareerde) koffer bij zich had. Nu verdachte dit feit ontkent en steunbewijs voor het tegendeel ontbreekt, moet verdachte van hetgeen hem hier ten laste wordt gelegd worden vrijgesproken.
Het onder 6 ten laste gelegde ziet op de – kort gezegd – aflevering dan wel verstrekking dan wel vervoer, in ieder geval het aanwezig hebben van grote hoeveelheden tabletten bevattende MDMA, te weten 10.000, 40.000, 15.000 onderscheidenlijk 100.000 tabletten in genoemde periode.
De rechtbank constateert dat er in het strafdossier tapgesprekken zijn opgenomen, waar in versluierde taal – bijvoorbeeld “2 handen” en “15 paracetamol” – wordt gesproken, hetgeen hier zou kunnen duiden op de aankoop en aanlevering van 10 duizend en 15 duizend MDMA tabletten.
Uit het dossier blijkt echter niet – zo bedoelde gesprekken telkens op de aankoop en aanlevering van de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden MDMA tabletten duiden – dat deze hoeveelheden ook daadwerkelijk zijn aangeleverd en, zo er al is aangeleverd, deze tabletten ook de werkzame stof MDMA bevatten. Uit het dossier blijkt immers niet van enige verklaring ter zake of van enig deskundig onderzoek naar de werkzame bestanddelen van uit deze partijen aangetroffen tabletten.
Nu een veroordeling ter zake strafbare feiten slechts kan volgen, indien de rechtbank op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en in het dossier ieder bewijs dan wel steunbewijs ontbreekt, dient de verdachte ter zake het onder 6 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verd-achte het onder 2, 3, 4, 5 en 7 ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze:
2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 25 juni 2003 tot en met 30 juni 2003 te Rotterdam en Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet (middels koeriers genaamd [naam koerier 2] en [naam koerier 3] ongeveer 12.931,6 gram en ongeveer 12.899,2 gram cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
3.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 30 juni 2003 tot en met 9 juli 2003 te Rotterdam en Amsterdam en Utrecht en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet (middels koeriers genaamd [naam koerier 4] en [naam koerier 5] ongeveer 3969 gram en 3905,8 gram tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
4.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 8 mei 2003 tot en met 17 juli 2003 te Rotterdam en te Amsterdam en te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en te Badhoevedorp en te Venlo en elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet middels een koerier genaamd [naam koerier 6] 4643,7 gram tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I;
5.
hij op 19 augustus 2003 te Rotterdam op het adres [adres verdachte] opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 286 tabletten bevattende MDMA en
- 1770 gram cocaine
zijnde MDMA en cocaine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7.
hij in de periode van 7 mei 2003 tot en met 19 augustus 2003 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s), toen daar
(telkens) opzettelijk
- een blokpers en
- 2 krikken en
- een pershouder en
- een doos met gereedschap (een rubberen hamer en 32 metalen massieve cilindervormige staafjes) en
- (delen van) verpakkingsmateriaal en
- mondkapjes en
- 3 blenders en
- een sealapparaat en
- 2 electronische weegschaaltjes en
- versnijdingsmiddelen (ongeveer 3 kilo fenacetine),
voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten, dat voornoemde goederen bestemd waren tot het plegen van voornoemd delict.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaar-de heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
4. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
5. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
7. medeplegen van een feit bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden en/of bevorderen door voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de straf-baarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opge-legd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstan-digheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van ruim 25 kilogram cocaïne.
Ook heeft verdachte zich samen met anderen beziggehouden met omvangrijke transporten van XTC tabletten van Nederland, via Duitsland naar de Verenigde Staten. Het ging hierbij om de uitvoer van bijna 8 kilogram XTC tabletten (ongeveer 50.000 stuks) en ruim 4,5 kilogram XTC tabletten (ongeveer 30.000 stuks). Verdachte had bij deze XTC transporten een organiserende rol, hetgeen onder meer bestond uit het ophalen van de koeriers, hun opvang en onderdak regelen en de koeriers voorzien van geprepareerde koffers met daarin verdovende middelen, alsmede het regelen van het vervoer naar het buitenland.
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte is 1770 gram cocaïne en zijn 286 XTC tabletten aangetroffen. Tevens werden in het woongedeelte en op de zolder van de woning van verdachte diverse goederen aangetroffen, waaruit volgt dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor het bewerken, verwerken, afleveren of verstrekken van cocaïne.
Cocaïne en MDMA, het bestanddeel van deze XTC tabletten, strafbaar gesteld in de Opiumwet, zijn schadelijk voor de volksgezondheid.
Uit medisch onderzoek naar de klinische en toxicologische aspecten van XTC-gebruik is gebleken dat inname van de in XTC-tabletten voorkomende stof MDMA tot afbraak van serotine leidt, welke juist een belangrijke rol in het centrale zenuwstelsel speelt voor de regulering van diverse lichaamsfuncties. Deze schade is grotendeels blijvend. Voorts is op grond van onderzoek geconcludeerd dat gebruik van XTC een bijzonder groot risico op psychiatrische stoornissen met zich meebrengt.
Nederland staat internationaal bekend als één van de landen die verantwoordelijk is voor het overgrote deel van de XTC productie. Uit het dossier volgt dat verdachte in staat is gebleken in een vrij korte periode aan zeer grote hoeveelheden XTC te kunnen komen en meerdere transporten te kunnen organiseren, hetgeen duidt op een vergaande professionalisering van verdachtes handel.
Verdachte heeft zich met de transporten van grote partijen verdovende middelen en de voormelde voorbereidingshandelingen schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. De handel en productie in/van verdovende middelen vormen een ernstige inbreuk op de Nederlandse en internationale rechtsorde en bedreigen de volksgezondheid. Verdachte heeft zich bij het plegen van deze strafbare feiten uitsluitend laten leiden door eigen winstbejag, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen ervan.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gezien de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passend en geboden reactie vormt.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op
- artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
- artikelen 10 lid 2, 10 lid 4 en artikel 10a lid 1 onder 3 van de Opiumwet.
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3, 4, 5 en 7 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het onder 2, 3, 4, 5 en 7 bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte ter zake van de onder 2, 3, 4, 5 en 7 bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Foy, voorzitter,
en mrs. De Winkel en Gimbrère, rechters,
in tegenwoordigheid van Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 november 2004.