Parketnummer van de berechte zaak: 10/000130-02
Datum uitspraak: 15 december 2004
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [plaatsnaam] op [geboortedatum] 1958,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres […].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 december 2004.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/000130-02. Van deze dagvaarding is een kopie aan dit vonnis gehecht (bladzijden genummerd 1A en 1B).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Zwaneveld heeft gerekwireerd:
- de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 2.000,00 en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 2A en 2B), die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
De rechtbank merkt het laten betalen van een voorwerp, in casu een buitenboordmotor, door een ander als een gift aan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de navolgende feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat verdachte moet hebben begrepen en ook heeft begrepen dat deze gift aan hem werd gedaan, teneinde een tegenprestatie te verkrijgen zoals in de bewezenverklaring is omschreven.
1. Verdachte was werkzaam bij de provincie Zuid-Holland, sedert 1988 in de functie van opzichter van de afdeling beheer en onderhoud, district Zuid. In zijn functie was hij belast met het begeleiden van de dagelijkse werkzaamheden, het bijhouden van het wit- en groenbestek en de contacten met de werknemers van de aannemers. Zo controleerde verdachte de dagelijkse vorderingen en de kwaliteit van het werk van die aannemers. Voor de bestekadministratie maakte hij weekrapporten aan de hand van zijn controle aantekeningen, op basis waarvan weekstaten werden ingevuld, die weer de basis vormden voor computertermijnstaten, aan de hand waarvan aannemers werden betaald.
2. De gift is gedaan door Geva Neerijnen b.v. te Tiel, welk bedrijf ten tijde van de gift werkzaamheden uitvoerde voor de provincie Zuid-Holland in het kader van het groenbestek 5-1999 en er alle belang bij had goodwill te kweken bij verdachte, die uit hoofde van zijn functie van opzichter functioneel voor haar was in het kader van de uitvoering van de werkzaamheden van het bestek;
3. Gelet op zijn functie had verdachte onder meer de mogelijkheid kleine opdrachten aan aannemers te verstrekken binnen het lopende bestek. In zoverre had ook Geva Neerijnen b.v. belang bij een goede relatie met verdachte en zou zij gemakkelijk geneigd kunnen zijn verdachte met giften te vriend te houden. Zo heeft verdachte in het verleden al eens via Geva Neerijnen b.v. - die toen ook werkzaamheden verrichtte voor de provincie Zuid-Holland - een tweede hands auto kunnen kopen, welke auto verdachte vrijwel direct na de aanschaf met aanzienlijke winst heeft kunnen verkopen.
Onder deze omstandigheden moet verdachte hebben begrepen dat hij de buitenboordmotor als gift kreeg, opdat hij, in strijd met zijn ambtsplicht, anders dan om zakelijke redenen Geva Neerijnen b.v. zou bevoordelen bij de uitvoering van het genoemde bestek.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen feit levert op:
primair
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als ambtenaar een gift, te weten een buitenboordmotor, aangenomen van een bedrijf dat regelmatig werken uitvoerde voor de provincie Zuid-Holland waar verdachte als ambtenaar werkzaam was.
Verdachte heeft door het aannemen van een gift in ruil voor een tegenprestatie het in hem gestelde vertrouwen beschaamd en zijn positie misbruikt voor persoonlijk voordeel. Het vertrouwen dat de burger in het overheidsapparaat moet kunnen stellen, is geschaad en de waardigheid van de overheid is aangetast. De burger moet er immers op kunnen vertrouwen dat beslissingen van de overheid op objectieve gronden worden genomen. Daarnaast moet het centrale gezag kunnen vertrouwen op de loyaliteit en betrouwbaarheid van de eigen ambtenaren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op dergelijk strafbaar handelen in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het gegeven dat verdachte zijn ambtenarenstatus heeft moeten opgeven, ziet de rechtbank aanleiding af te zien van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en zal zij aan verdachte een werkstraf opleggen.
Daarnaast heeft de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf tevens in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 17 november 2004 niet eerder is veroordeeld.
De door de officier van justitie geëiste geldboete is naar zijn aard lichter dan de door de rechtbank op te leggen werkstraf. De rechtbank acht een geldboete echter onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde feit. Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding om naast een werkstraf een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op te leggen. Daartoe acht de rechtbank noch uit generaal, noch uit speciaal preventief oogpunt, termen voor aanwezig.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1, 9, 22c, 22d, 363 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het primair bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte terzake van het feit strafbaar;
- legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van TACHTIG (80) UREN; de te verrichten werkzaamheden dienen te bestaan uit: werkzaamheden voorkomend bij instellingen aangesloten bij de Stichting Reclassering Nederland Arrondissement Rotterdam;
- met bevel tot aftrek van de door de verdachte in verzekering doorgebrachte tijd volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek TWEEENZEVENTIG (72) UREN te verrichten werkstraf resteert;
- met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 36 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Kalk, voorzitter,
en mrs. Bezuijen en De Ruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Groenhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 december 2004.
De griffier is bij afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.