ECLI:NL:RBROT:2004:AR7707

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/000013-02
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kalk
  • A. Bezuijen
  • J. de Ruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van ambtsplicht door ambtenaar door aannemen van giften

In deze zaak, die op 16 december 2004 door de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, stond een verdachte terecht die als ambtenaar bij Rijkswaterstaat (RWS) werkzaam was. De verdachte had in zijn functie als uitvoeringsleider meerdere giften aangenomen van aannemers en aanverwante bedrijven. De rechtbank oordeelde dat deze giften, waaronder geldbedragen en betalingen voor zijn huwelijksreceptie en ambtsjubileum, als schending van de ambtsplicht moesten worden beschouwd. De officier van justitie had gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de tenlastelegging en een werkstraf van 240 uren, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, gezien zijn functie, had moeten begrijpen dat de giften bedoeld waren om hem te bewegen tot het bevoordelen van de aannemers in strijd met zijn ambtsplicht. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van strijd met de ambtsplicht. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank achtte de feiten onder 2 primair, 3 primair en 4 primair wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uren, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de ernst van de feiten en de schending van het vertrouwen in de overheid een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet rechtvaardigden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere onbestraftheid. De uitspraak benadrukte het belang van integriteit binnen de overheid en de noodzaak om het vertrouwen van de burger in het overheidsapparaat te waarborgen.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/000013-02
Datum uitspraak: 16 december 2004
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1942 te [plaatsnaam],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres […].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 december 2004.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/000013-02. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (blad-zijden genummerd 1A tot en met 1F).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Zwaneveld heeft gerekwireerd:
- de bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
NIET BEWEZEN
Het onder 1 primair en subsidiair en onder 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewe-zen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 2A tot en met 2D), die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
BEWIJSOVERWEGINGEN
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de navolgende feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat verdachte moet hebben begrepen en ook heeft begrepen dat de in de bewezenverklaring bedoelde giften aan hem werden gedaan, teneinde een tegenprestatie te verkrijgen zoals in de bewezenverklaring is omschreven.
1. Verdachte bekleedde als uitvoeringsleider, voorheen geheten projectleider, binnen Rijkswaterstaat (RWS) een belangrijke positie. In zijn functie was hij belast met de controle op de uitvoering van de bestekken, de kwaliteit van de werkzaamheden en de kwaliteit en het verbruik van materialen. Verdachte was bevoegd tot het maken van afspraken met de aannemers omtrent meer en minderwerk en over de voortgang van de werkzaamheden;
2. Bovenbedoelde giften zijn gedaan door aannemers dan wel aan aannemers gelieerde en/of gerelateerde bedrijven die er, ook volgens hun eigen verklaringen, alle belang bij hadden goodwill te kweken bij verdachte, die uit hoofde van zijn functie van uitvoeringsleider functioneel voor hen was in het kader van de uitvoering van de werkzaamheden van het bestek;
3. De omstandigheden waaronder de giften werden gedaan, wijzen op pogingen tot verhulling van gever en/of het karakter van de giften. Gelet op zijn functie had verdachte de mogelijkheid kleine opdrachten aan aannemers te verstrekken binnen het lopende bestek. In zoverre hadden de aannemers belang bij een goede relatie met verdachte en zouden zij gemakkelijk geneigd kunnen zijn verdachte met giften te vriend te houden.
Onder deze omstandigheden moet verdachte hebben begrepen dat hij de giften kreeg, opdat hij, in strijd met zijn ambtsplicht, anders dan om zakelijke redenen de aannemers zou bevoordelen bij de uitvoering van bestekken.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat geen sprake is van strijd met de ambtsplicht.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
2. primair
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd,
3. primair
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten,
4. primair
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstan-digheden zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als ambtenaar giften aangenomen van bedrijven die werken uitvoerden voor RWS. Zo heeft verdachte meermalen geldbedragen ontvangen en zijn de huwelijksreceptie en de receptie voor zijn ambtsjubileum betaald.
Verdachte heeft door het aannemen van giften in ruil voor tegenprestaties het in hem gestelde vertrouwen beschaamd en zijn positie misbruikt voor persoonlijk voordeel. Het vertrouwen dat de burger in het overheidsapparaat moet kunnen stellen, is geschaad en de waardigheid van de overheid is aangetast. De burger moet er immers op kunnen vertrouwen dat beslissingen van de overheid op objectieve gronden worden genomen. Daarnaast moet het centrale gezag kunnen vertrouwen op de loyaliteit en betrouwbaarheid van de eigen ambtenaren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op dergelijk strafbaar handelen in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de vergaande ambtenaarrechtelijke sancties die aan verdachte zijn opgelegd en de gevolgen die deze sancties voor hem met zich meebrengen, ziet de rechtbank aanleiding af te zien van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en zal zij aan verdachte een werkstraf voor de maximale duur opleggen. Hierbij heeft de rechtbank eveneens betrokken de overige specifieke persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze tijdens het onderzoek ter terechtzitting, aan de hand van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport, naar voren zijn gekomen.
Daarnaast heeft de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 17 november 2004 niet eerder is veroordeeld.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om naast een werkstraf een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op te leggen. Daar acht de rechtbank noch uit generaal, noch uit speciaal preventief oogpunt, termen voor aanwezig.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1, 9, 22c, 22d, 57, 363 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreek de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair, 3 primair en 4 primair meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte terzake van de feiten strafbaar;
- legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van TWEEHONDERDVEERTIG (240) UREN; de te verrichten werkzaamheden dienen te bestaan uit: werkzaamheden voorkomend bij instellingen aangesloten bij de Stichting Reclassering Nederland Arrondissement Rotterdam;
- met bevel tot aftrek van de door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek TWEEHONDERDENACHTTIEN (218) UREN te verrichten werkstraf resteert;
- met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 109 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Kalk, voorzitter,
en mrs. Bezuijen en De Ruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Jonker-den Besten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 december 2004.