ECLI:NL:RBROT:2004:AS9177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/273
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van golfprofessionals tegen erkenningsregeling van de Nederlandse Golf Federatie

In deze zaak hebben eisers, golfprofessionals X en Y, een klacht ingediend tegen de Nederlandse Golf Federatie (NGF) wegens schending van de Mededingingswet. De klacht richtte zich tegen een erkenningsregeling die de NGF hanteert, waarbij alleen door de Professional Golfers Associatie Holland (PGAH) erkende golfprofessionals bevoegd zijn om examens voor het Golfvaardigheidsbewijs (GVB) aan te vragen. Eisers, die hun opleiding hebben genoten bij de European Golf Teachers Federation (EGTF), stellen dat deze regeling hen in hun beroepsuitoefening belemmert en dat zij hierdoor onterecht worden gediscrimineerd.

De procedure begon met een klacht van eisers bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit, die de klacht in eerste instantie afwees. Na een bezwaarschrift van eisers, dat ook ongegrond werd verklaard, hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de erkenningsregeling van de NGF moet worden aangemerkt als een economische activiteit die onder de Mededingingswet valt. De rechtbank oordeelde dat de eisen die de NGF stelt aan de erkenning van golfprofessionals niet in strijd zijn met de Mededingingswet, mits deze objectief, transparant en niet-discriminatoir zijn.

De rechtbank concludeerde dat de regeling van de NGF voldoet aan deze criteria en dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat de regeling hen onterecht benadeelt. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, waarmee de beslissing van de Nederlandse Mededingingsautoriteit werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van erkenningsregelingen in de sport en de noodzaak om kwaliteit te waarborgen, terwijl tegelijkertijd de mededinging niet onterecht wordt beperkt.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: MEDED 03/273 - LAME
Uitspraak
in het geding tussen
X en Y, beiden wonende te Amsterdam, eisers,
gemachtigde mr. drs. J.M.H. Lebouille, advocaat te Amsterdam,
en
de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, verweerder,
met als derde-belanghebbende
de Nederlandse Golf Federatie, gevestigd te De Meern,
gemachtigde mr. T.O. van Houten, advocaat te ‘s-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 26 november 2001 hebben eisers bij verweerder een klacht ingediend tegen de Nederlandse Golf Federatie (hierna: NGF) wegens schending van de Mededingingswet (hierna: Mw).
Bij besluit van 12 april 2002 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder de klacht afgewezen.
Op 22 mei 2002 heeft verweerder van eisers een bezwaarschrift tegen dit besluit ontvangen.
Bij besluit van 20 december 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben eisers bij brief van 24 januari 2003 (ingekomen bij de rechtbank op dezelfde dag) beroep ingesteld. Op 25 februari 2003 is een aanvullend beroepschrift gevolgd.
Bij brief van 15 april 2003 heeft de NGF verzocht om in de gelegenheid gesteld te worden haar zienswijze naar voren te brengen.
De rechtbank heeft bij brief van 27 mei 2003 de NGF aangemerkt als derde-belanghebbende.
Verweerder heeft bij brief van 15 juli 2003 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 25 november 2003 heeft de NGF een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2004. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.S.M.L Prompers. De NGF heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en nadere informatie aan partijen gevraagd.
Na ontvangst van deze informatie en nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eisers zijn golfprofessionals en als zodanig verbonden aan de golfclub Z waar zij lesgeven als zelfstandig ondernemer op free lance basis aan beoefenaars van de golfsport. Z omvat, voorzover de rechtbank bekend en voorzover hier relevant, een vereniging van golfspelers en een maatschappij die een golfbaan exploiteert.
Eisers ontvingen hun opleiding tot golfdocent van de European Golf Teachers Federation (hierna: EGTF). De EGTF, opgericht in 1992, verenigt professionele golfdocenten. Zij verzorgt een opleiding tot golfdocent die zeven dagen duurt. De EGTF is mede-oprichter en lid van de World Golf Teachers Federation.
Eisers hebben bij verweerder een klacht ingediend tegen de NGF. De NGF, oorspronkelijk opgericht in 1914, stelt zich ten doel de golfsport te bevorderen, onder andere door de gelegenheid tot het beoefenen van deze sport te bevorderen en door de kwaliteit van opleidingen te bewaken. Lid van de NGF kunnen zijn verenigingen van golfspelers die direct de volledige beschikking of indirect krachtens een schriftelijke gebruiksoveenkomst of huurovereenkomst in voldoende mate de beschikking hebben over een golfbaan met kleedgelegenheid en bijkomende outillage. De statuten van de NGF maken onderscheid tussen A-, B- en C-leden. Voorts wordt onderscheid gemaakt tussen een golfbaan, een golfcomplex (een zelfstandige exploitatie-eenheid bestaande uit één of meer golfbanen), en een golfaccomodatie (een terrein waar de golfsport kan worden beoefend zonder dat het in aanmerking komt voor erkenning als golfbaan). Volgens opgave van de NGF is 90% van de golfverenigingen in Nederland lid van de NGF, terwijl de eigendom van de banen en accomodaties voor 50% in handen is van commerciële partijen. De NGF is aangesloten bij de European Golf Association (hierna: EGA).
De NGF stelt zich, zoals hiervoor weergegeven, ten doel de golfsport te bevorderen en de gemeenschappelijke belangen van de leden van de aangesloten golfverenigingen daarbij te behartigen. In dat kader verzorgt de NGF de uitgifte van het zogenoemde Golfvaardigheidsbewijs (hierna: GVB). Volgens het Reglement Golfvaardigheidsbewijs (hierna: Reglement), door de NGF vastgesteld in mei 2001, heeft de houder van een GVB bewezen te beschikken over voldoende kennis van de gedrags- en spelregels, terwijl hij daarnaast heeft aangetoond een bepaalde spelvaardigheid te hebben bereikt. Het GVB heeft, naar de NGF tijdens de procedure heeft gesteld, belang voor de blijvende kwaliteit van de golfbaan en voor de vlotte en veilige doorstroom van spelers daarop. Voorts vallen houders van het GVB onder een door de NGF collectief afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid. Het Nederlandse GVB is erkend door de EGA en derhalve voorzien van het logo van de EGA.
Om een GVB te ontvangen legt de golfspeler een examen af. Dit examen wordt afgenomen door de golfvereniging (ook: club) waarvan de speler lid is, indien de club bij de NGF is aangesloten en een door de NGF goedgekeurde GVB-commissie heeft, en door de GVB-commissie van de NGF indien de speler geen lid van een dergelijke club is. De speler die voor het examen slaagt bij zijn club krijgt een oranje GVB, de speler die slaagt bij de NGF een wit. Er zijn in Nederland ongeveer 120.000 oranje en ongeveer 90.000 witte golfspelers.
Golfverenigingen en golfbaanexploitanten, aldus de preambule van het Reglement, kunnen van een speler verlangen dat een geldig GVB wordt getoond. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat het GVB aan de drager geen recht geeft tot een golfterrein te worden toegelaten of er te spelen. De beoordeling hiervan is voorbehouden aan de golfvereniging, eigenaar of beheerder.
In hoofdstuk III, artikel 1, van het Reglement is bepaald dat aanmelding voor het examen bij de NGF, dat dus zou leiden tot een wit GVB, uitsluitend kan geschieden door een “door de NPGA erkende golfprofessional”.
De Professional Golfers Associatie Holland (hierna: PGAH), opgericht in 1924 en tot 2002 geheten Nederlandse Professional Golfers Associatie, afgekort als NPGA, heeft ten doel het behartigen van de in Nederland gevestigde en/of werkzame professional golf-spelers. De PGAH heeft als gewone leden A-professionals en B-professionals. A-professional kan zijn een natuurlijke persoon met de Nederlandse nationaliteit die in het bezit is van een diploma voor professional, afgegeven door een door de PGAH erkende examencommissie, en een natuurlijke persoon zonder de Nederlandse nationaliteit die in het bezit is van een diploma voor professional dat naar het oordeel van de PGAH gelijkwaardig is aan het diploma dat is afgegeven door een door de PGAH erkende examencommissie, en die voorts gedurende tenminste achttien maanden voor tenminste twintig uur per week op contractuele basis als professional werkzaam is bij een in Nederland gevestigde en bij de NGF aangesloten club, of bij een geassocieerde dan wel door de PGAH goedgekeurde faciliteit. B-professional kan zijn een natuurlijke persoon met de Nederlandse nationaliteit of zonder die nationaliteit maar tenminste vijf jaar in Nederland woonachtig of woonachtig geweest, die zich voorbereidt op het verkrijgen van een diploma bij een door de PGAH erkende examencommissie en reeds in het bezit is van een assistent-diploma dat is afgegeven door een door de PGAH erkende examencommissie. De PGAH is aangesloten bij de The Professional Golfers’ Associations of Europe Limited (hierna: PGAE).
De NGF en de PGAH zijn nauw betrokken bij een opleiding tot golfprofessional, welke opleiding (in elk geval) sedert 1988 in Nederland bestaat. Het initiatief tot opzet van de opleiding werd genomen door de NGF, die naar eigen zeggen een miljoen gulden (ongeveer € 450.000) heeft geïnvesteerd. Over de opzet en inrichting van de opleiding is overleg gevoerd met het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Sport (hierna: WVS). De opleiding is wat de werkelijke uitvoering betreft ondergebracht bij de Fontys Hogescholen Brabant, en wat het beheer betreft bij de Stichting Van Swinderen Golf College (hierna: SGC). In het bestuur van de SGC beschikt de NGF over twee zetels, terwijl de PGAH, een rijksgecommiteerde en een vertegenwoordiger van de Fontys Hogescholen elk één zetel bezetten. De opleiding valt uiteen in twee onderscheiden programma’s, voor B-professional en voor A-professional, die elk twee jaar duren. Het eerste programma is door het Ministerie van VWS op 8 november 1994, het tweede op 3 januari 2002 erkend. De beide opleidingen zijn voorts in december 1998 erkend door de PGAE, die golfopleidingen in diverse landen toetst aan een door haar opgestelde European Training Standard.
Eisers hebben bij verweerder een klacht ingediend inhoudende dat de NGF middels een erkenningsregeling mededingingsbeperkende effecten teweegbrengt die hen treffen in de uitoefening van hun beroep. Met name is de klacht gericht tegen artikel 1 van hoofdstuk III van het Reglement waarin is bepaald dat aanmelding voor het examen c.q. herexamen ter verkrijging van het GVB uitsluitend kan geschieden door een door de NPGA erkende golfprofessional. Eisers hebben hun opleiding genoten bij de EGTF, welke opleiding noch door de NGF noch door de PGAE en bijgevolg evenmin door de PGAH wordt erkend, zoals deze organisaties voor het indienen van de klacht door eisers schriftelijk hebben bevestigd. De NGF en de PGAH hebben er in hun brieven van respectievelijk 7 juni en 17 oktober 2001 op gewezen dat een opleiding van zeven dagen in geen verhouding staat tot een van twee jaar, dat de regels juist recentelijk zijn versoepeld omdat voorheen golfdocenten zelfs lid moesten zijn van de PGAH om leerlingen te kunnen opgeven voor het GVB-examen, en voorts dat de erkenning door de PGAH afhangt van en voortvloeit uit de erkenning door de PGAE. Eisers hebben gesteld dat zij door de eisen van de NGF niet volwaardig als golfdocent kunnen functioneren. Hoewel zij voor PGAH-erkende docenten niet onderdoen zien zij zich gedwongen bij het aanmelden voor het witte GVB-examen collega’s met PGAH-erkenning in te schakelen; zij ervaren dit als vernederend en stellen dat het hun status in de ogen van leerlingen aantast. Zij menen dat zij door de eisen van de NGF onrechtmatig in hun mededinging worden beperkt.
In het primaire besluit heeft verweerder geoordeeld dat de kwaliteitseisen die de NGF stelt, vallen binnen haar bevoegdheid tot zelfregulering, welke dermate nauw samenhangt met de organisatie van de golfsport in Nederland, dat zij niet als economische activiteit in de zin van de Mw kan worden gezien. Verweerder heeft hierbij verwezen naar twee uitspraken van het Europese Hof van Justitie, namelijk van 12 december 1974 met nummer 36/74 (Walrave-Koch) en van 11 april 2000 met de nummers C-51/96 en C-191/97 (Deliege). De door de NGF gestelde eisen vallen naar het toenmalige oordeel van verweerder dan ook niet onder het bereik van de Mw, zodat hij heeft besloten tot afwijzing van de klacht van eisers.
In bezwaar (verkort weergegeven) hebben eisers gesteld dat zij in hun belangen zijn geschaad doordat verweerder hen geen gelegenheid heeft gegeven te reageren op de zienswijze die voor het nemen van het primaire besluit door de NGF is ingediend. Eisers hebben erkend dat in de sport een mate van zelfregulering bestaat maar hebben tevens gesteld dat die niet verder mag gaan dan noodzakelijk; de weigering van de NGF om eisers toestemming te geven aanvragen voor het GVB-examen te ondertekenen gaat verder dan nodig is voor waarborging van de kwaliteit van het golfspel op de Nederlandse banen, omdat eisers zich kunnen meten met iedere PGAH-erkende golfleraar. Eisers hebben ook gesteld dat verweerder ten onrechte eraan is voorbijgegaan dat zij professionele docenten zijn en dus voor hun inkomen afhankelijk van lesgeven.
In het bestreden besluit heeft verweerder (verkort weergegeven) overwogen dat de leden van de NGF ondernemingen zijn in de zin van de Mw en dat de NGF derhalve moet worden aangemerkt als een ondernemersvereniging. Het Reglement is daarom aan te merken als een besluit van een ondernemersvereniging, zodat het valt binnen het bereik van de Mw. Ook heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het Reglement gevolgen heeft voor de concurrentiepositie van niet-erkende professionals zoals eisers. Volgens verweerder valt het Reglement in beginsel binnen de bevoegdheid van de NGF tot zelfregulering en levert het, mits objectief, transparant en niet-discriminatoir, geen strijd op met de Mw. Verweerder, overwegende dat het Reglement teruggrijpt op de regels voor erkenning van de PGAE, heeft geoordeeld dat die regels voldoen aan de criteria van objectiviteit, transparantie en non-discriminatie en ook niet verder gaan dan noodzakelijk is. Ook in de toepassing van de regels is naar het oordeel van verweerder geen disproportionaliteit, discriminatie of partijdigheid gebleken. Verweerder acht bovendien van belang dat de opleiding die eisers bij de EGTF hebben gevolgd nimmer voor erkenning bij PGAH, PGAE dan wel NGF is voorgedragen. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
2.2 Standpunten van partijen
Eisers hebben in beroep hun stelling gehandhaafd dat artikel 1 van hoofdstuk III van het Reglement wel discriminerend, disproportioneel en niet noodzakelijk is. Het GVB is een noodzakelijk document voor ieder die op Nederlandse golfbanen wil spelen. De betreffende regel belemmert eisers daarom in hun beroepsuitoefening en zij merken met instemming op dat verweerder dit bij het bestreden besluit erkent. Zij vinden evenwel het bestreden besluit onduidelijk en daarom onzorgvuldig. Zij achten voorts discriminatoir dat golfleraren bij clubs die lid van de NGF zijn niet hoeven te voldoen aan het vereiste van erkenning. Eisers weerspreken dat zij noch bij de NGF noch bij de PGAH om erkenning zouden hebben gevraagd; bij brieven van 28 mei en 27 augustus 2001 hebben eisers dat juist wel gedaan. Voorts wijzen eisers er op dat de met de PGAE verwante verenigingen en de met de EGTF verwante verenigingen elkaar wereldwijd beconcurreren, zodat het onaanvaardbaar is dat de maatstaven van de een aan de ander zouden worden opgelegd. Bovendien worden nergens behalve in Nederland leraren van de EGTF als van mindere kwaliteit dan die van de PGAE beschouwd. In de weigering van de NGF moet daarom wel een element van partijdigheid zitten. De weigering gaat bovendien verder dan nodig omdat altijd nog, na de aanmelding, de beoordeling van examen-kandidaten onder controle van de NGF ligt. Naar het oordeel van eisers is de bestreden regel dan ook disproportioneel, discriminatoir, niet noodzakelijk en niet objectief.
In zijn verweerschrift heeft verweerder benadrukt dat de gewraakte regel enkel geldt voor leerlingen die rechtstreeks bij de NGF worden aangemeld. Leerlingen die lid zijn van een bij de NGF aangesloten golfvereniging geven zich daar op en de verenigingen hebben geheel eigen procedures voor het examen, waarin de NGF zich niet mengt. Zo kan de club Z, waar eisers hun lessen geven, als lid van de NGF zonder enig bezwaar examens aanvragen. Verweerder heeft nogmaals bezien of artikel 1 van hoofdstuk III van het Reglement strijdig is met de Mw. Verweerder stelt dat het bestreden besluit duidelijk genoeg aangeeft dat de bevoegdheid tot het aanvragen van examens voor het GVB is getoetst. Verweerder stelt voorts dat de vrijheid van clubs in het bepalen wie aanvragen voor het GVB-examen mag doen geen afbreuk doet aan het principiële gegeven dat uitsluitend professionals daartoe bevoegd kunnen zijn, zodat hier geen discriminatie plaatsvindt. Ook is verweerder de mening toegedaan dat de bepaling in het Reglement niet verder gaat dan noodzakelijk, omdat een toeloop van onvoldoende opgeleide kandidaten voor het GVB-examen de NGF te zwaar zou belasten; er is dus goede reden al in een eerder stadium de bevoegdheid tot het aanvragen te beperken. Verweerder erkent dat, anders dan in het bestreden besluit gesteld, er wel aanvragen om erkenning zijn gericht tot de NGF en de PGAH, maar wijst er op dat de PGAE niet is benaderd en dat het slechts gaat om een overweging ten overvloede. Tenslotte kan verweerder de keuze van de NGF voor het erkenningssysteem van de PGAH niet partijdig vinden, aangezien aan erkenning door de PGAH onderzoek en duidelijke regels ten grondslag liggen, terwijl daarbij de groep van PGA-verenigingen de grootste is in de wereld en toonaangevend; de NGF kon redelijkerwijze daar aansluiting zoeken voor haar toetsing van golfleraren.
In haar schriftelijke uiteenzetting heeft de NGF gesteld dat de erkenning door de PGAE objectief, transparant en non-discriminatoir gebeurt, zonder disproportionaliteit of partijdigheid. Omdat dit geldt voor de erkenning door de PGAE, geldt het vanzelf ook voor de gewraakte regel in het Reglement van de NGF, nu die op de regeling van de PGAE steunt.
Ter zitting heeft verweerder zich nog beroepen op het arrest van het Gerecht in Eerste Aanleg van 30 september 2004 in zaak T-313/02. Verweerder heeft de vraag opgeworpen of de erkenning van een golfopleiding verband houdt met economische activiteiten dan wel zuiver sportieve regels betreft.
2.3 Beoordeling van het geschil
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep als volgt.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat de door eisers gewraakte regelgeving op het gebied van het geven van golflessen moet worden aangemerkt als een economische activiteit, en dus onderworpen is aan de regeling van de Mw. Eisers hebben verklaard dat standpunt te delen.
De rechtbank stelt in dit opzicht vast dat volgens het recente arrest van het Gerecht in Eerste Aanleg van 30 september 2004 in zaak T-313/02, regelgeving op het gebied van sport moet worden onderscheiden in zuiver sportieve regels en in op het gebied van de sport vastgestelde regels betreffende het economische aspect. Naar het oordeel van de rechtbank moeten het geven van golflessen tegen vergoeding, - een activiteit die plaatsvindt in het kader van beroepsuitoefening - alsmede het uitbaten van een golfterrein worden gezien als een economische activiteit, die valt onder de bepalingen van het mededingingsrecht. Met deze activiteiten worden immers, anders dan het geval was in het arrest in zaak T-313/02 waarin het Gerecht oordeelde dat dopingbestrijding niet onder de mededingingsregels viel, economische doelstellingen nagestreefd.
De regelgeving betreffende het geven van golflessen kan derhalve worden getoetst aan de Mw.
Artikel 6, eerste lid, van de Mw verbiedt overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
Om de scheidslijn tussen geoorloofde en ongeoorloofde samenwerking aan te geven heeft verweerder, gebruik makend van zijn bevoegdheden, beleid vastgesteld, dat is neergelegd in de Richtsnoeren Samenwerking Bedrijven (Stcrt. 2001 nr. 108). In deze Richtsnoeren is een afzonderlijk hoofdstuk (rnr. 29-42) gewijd aan erkenningsregelingen.
Erkenningsregelingen zijn regelingen waarbij de activiteiten van ondernemingen worden getoetst aan een aantal (kwalitatieve) criteria. Ondernemingen die aan de criteria voldoen mogen zich ‘erkend’ noemen en maken dat doorgaans door uiterlijke kenteken zichtbaar. Erkenningsregelingen kunnen, door het zichtbaar en herkenbaar maken van kwaliteit, bijdragen aan een vergroting van de keuzemogelijkheden voor de consument en de kwaliteit van productie, dienstverlening en distributie. Erkenningsregelingen zullen in beginsel niet het doel hebben de mededinging te beperken, maar kunnen wel dat effect hebben. Dat effect kan bijvoorbeeld bestaan als het gezamenlijk marktaandeel van de betrokken ondernemingen meer dan 20% is, of als een opleidingseis wordt gekoppeld aan een specifieke opleiding bij een specifieke instelling.
Om te waarborgen dat een erkenningsregeling daadwerkelijk is gericht op het verhogen van de kwaliteit, waarbij iedereen die aan de eisen voldoet kan deelnemen, moet de erkenningsregeling aan een aantal voorwaarden voldoen zo is door verweerder uiteengezet in evenvermelde Richtsnoeren. In deze Richtsnoeren wordt, voorzover relevant voor deze zaak, gesteld dat de erkenningsregeling objectieve eisen moet stellen die vooraf duidelijk zijn en dat de erkenningsprocedure transparant dient te zijn.
De rechtbank acht dit beleid, voorzover hier aan de orde, noch in strijd met de wet noch in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Ook ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder het beleid onjuist heeft toegepast.
Eisers hebben in beroep gesteld dat artikel 1 van hoofdstuk III van het Reglement discriminerend, disproportioneel en niet noodzakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat eisers hun stelling niet voldoende hebben onderbouwd. Dat de eis van erkenning op zichzelf discriminerend, disproportioneel en niet noodzakelijk zou zijn is gesteld noch gebleken. Eisers menen slechts dat het aanwenden van de erkenningsregeling, zoals gehanteerd door de NGF en de PGAH, tegen docenten van de EGTF in strijd is met de Mw. De enkele stelling, nog daargelaten in hoeverre deze juist is, dat de erkenningsregeling niet altijd precies wordt gehandhaafd, wegens praktische moeilijkheden, is geen bewijs dat zij discriminerend of disproportioneel zou worden toegepast. Daarnaast stond voor eisers de weg open zich bij de PGAH ter erkenning aan te melden.
Eisers stellen dat zij dit ook hebben gedaan, bij brieven van 28 mei en 27 augustus 2001. De rechtbank is van oordeel dat genoemde brieven niet kunnen worden aangemerkt als een aanvraag om erkenning, althans niet is gebleken dat eisers hebben verzocht de geëigende procedure daartoe te mogen doorlopen. Eisers konden niet verwachten dat een aanvraag om per kerende post te worden erkend als gelijkwaardig golfprofessional door de PGAH of de NGF zou worden gehonoreerd. Voorts acht de rechtbank het van belang dat eisers er niet in geslaagd zijn om aan te tonen dat hun opleiding van zeven dagen gelijkwaardig is aan de opleiding van twee jaar, waarvan de NGF en de PGAH uitgaan bij de erkenning.
Het argument van eisers dat de NGF haar controle op het aanvragen van het GVB-examen kan laten vallen nu zij altijd nog de controle zal behouden op het afleggen van examens, is naar het oordeel van de rechtbank niet steekhoudend. Het vervallen verklaren van artikel 1 van hoofdstuk III van het Reglement zou juist, indien de voorstelling van eisers dat de NGF discrimineert correct zou zijn, in het geheel geen verschil maken. Bovendien heeft de NGF terecht aangevoerd dat zij de regeling in zoverre noodzakelijk acht, om de vrijwilligers die het GVB-examen afnemen te beschermen tegen prematuur aangevraagde examens.
Het standpunt van eisers dat nergens ter wereld concurrerende golfprofessionals elkaar meten aan een zelf opgestelde erkenningsregeling mag juist zijn, maar vastgesteld moet worden dat buiten de wereld van het golf-spel, in andere branches van economische activiteit, zulke verhoudingen juist vaak voorkomen, nu erkenningsregelingen, met name in het kader van branche-organisaties, doorgaans door ondernemingen en particulieren uit de branche worden opgesteld en uitgevoerd.
Het komt er voor het mededingingsrecht slechts op aan dat de toegepaste erkenningsregeling objectief, vooraf duidelijk en transparant is. Niet is vast komen te staan dat de erkenningscriteria, zoals die gehanteerd worden door NGF en PGAH, verder gaan dan noodzakelijk zou zijn en geen verband zouden houden met de golfsport of de golfopleiding als zodanig. In het bestreden besluit is met name in de randnummers 28 en 29 door verweerder aangegeven op welke wijze aan deze criteria door NGF en PGAH vorm is gegeven ten einde een zeker kwaliteitsniveau van de golfprofessional te realiseren. Eisers stellen daar slechts tegenover dat hun positie ten opzichte van door NGF en PGAH erkende golfleraren ongunstiger is, nu zij in tegenstelling tot deze erkende golfleraren geen opleidingen voor het GVB mogen verzorgen. Niet, of althans onvoldoende, is door eisers echter aangegeven waarom de door NGF en PGAH gehanteerde criteria niet zouden voldoen aan het noodzakelijkheidsvereiste. Door eisers is derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de mededinging door de erkenningsregeling van NGF en PGAH op merkbare wijze wordt beperkt.
De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden kunnen zijn om van zijn beleid af te wijken.
Aangaande de stelling van eisers dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft gemotiveerd overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel de motivering van verweerder in het primaire besluit en het bestreden besluit in samenhang bezien niet onvoldoende is, en dat verweerder hoe dan ook niet tot ander besluit had kunnen komen dan hij is gekomen.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Lamers-Wilbers als voorzitter en mr. R.F. de Knoop en mr. J.W. van den Gronden als leden.
De beslissing is in tegenwoordigheid van dr. Ch. B. Krol Dobrov als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.