Parketnummer van de berechte zaak: 10/031248-04
Datum uitspraak BIJ VERVROEGING: 3 december 2004
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op 1986 te Rotterdam,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres]
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in [naam penitentiaire inrichting].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren op de terechtzitting van 30 november 2004.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/031248-04. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd I-III).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. Vreugdenhil, heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven -:
- de bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 210 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 77 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de bijzonder voorwaarde van verplicht contact met de jeugdreclassering, ook indien dit inhoudt het volgen van het project “Opboxen”.
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze dat:
hij op 21 april 2004 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, op een openbare weg, te weten de [straat] en/of [straat], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee inhoudende een Europese identiteitskaart en een rijbewijs en een RET-jaarabonnement en een bankpas en 60 euro toebehorende aan [slachtoffer1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het
- zich opdringen aan en insluiten van die [slachtoffer1] en
- duwen tegen de rug van die [slachtoffer1] en
- vervolgens beetpakken en beethouden van de armen van die [slachtoffer1] en
- vervolgens die [slachtoffer1] aan zijn armen meetrekken en
- vervolgens tegen een muur aanduwen van die [slachtoffer1] en
- vervolgens kapot trekken van jaszakken van die [slachtoffer1] en
- daarbij doorzoeken van jaszakken van die [slachtoffer1] en
- schoppen tegen een knie van die [slachtoffer1].
hij in de periode van 05 december 2003 tot en met 07 december 2003 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een schoolgebouw, gelegen aan de [straat], heeft weggenomen 9 cadeaubonnen en 7 computers en 4 toetsenborden en 4 monitors en een radio/cd/cassetterecorder en een telefoon en een fax en printers en een server, toebehorende aan [naam school], waarbij verdachte en / of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en verbreking
- met een breekijzer een deur van voornoemde school heeft geforceerd en
- een ruit van voornoemde school heeft ingeslagen, en
- een slot van een binnendeur van voornoemde school heeft verbroken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
2.
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
3.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, samen met anderen, op de openbare weg een man van zijn portemonnee beroofd. Zij zijn dreigend rondom het slachtoffer gaan staan, hebben hem tegen een muur geduwd, geschopt en zijn zakken doorzocht. Verdachte heeft het gevoel van veiligheid in het algemeen en van het slachtoffer in het bijzonder aangetast. Berovingen op straat zijn verwerpelijke feiten en dienen dan ook krachtig te worden bestreden. De ervaring leert dat slachtoffers nog lange tijd de nadelige gevolgen ervan kunnen ondervinden.
Voorts heeft verdachte zich, wederom samen met anderen, schuldig gemaakt aan een inbraak in een school. Dit is een ergerlijk feit, dat naast schade vaak veel hinder veroorzaakt voor de gedupeerde personen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op dergelijke feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie van enige duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 4 augustus 2004 niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte briefrapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 4 augustus 2004 opgemaakt door J.P. den Ouden, raadsonderzoeker en mede ondertekend door R. Luykx.
Uit dit briefrapport blijkt dat verdachte sinds 2002 vanuit de William Schrikker Stichting wordt begeleid in het kader van een ondertoezichtstelling. De thuissituatie is als zorgelijk te beschouwen. De kans op recidive wordt groot geacht. Een persoonlijkheidsonderzoek wordt zeer wenselijk geacht.
Uit het dossier blijkt dat de officier van justitie hierop opdracht heeft gegeven persoonlijkheidsonderzoek betreffende verdachte te laten verrichten. Op 30 september 2004 heeft drs. M.D. van Eekeren, psychiater, een brief opgesteld waaruit blijkt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek. Op 8 oktober 2004 heeft drs. E. Koster, psycholoog, een brief opgesteld waaruit ook blijkt dat verdachte zijn medewerking heeft geweigerd.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 25 november 2004 een strafadvies uitgebracht. Dit advies luidt om verdachte deels een onvoorwaardelijke en deels een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzonder voorwaarde van verplicht contact met de jeugdreclassering, uit te voeren door de William Schrikker Stichting. Tevens adviseert de Raad voor de Kinderbescherming een taakstraf in de vorm van de leerstraf “Opboxen” op te leggen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het hulpverleningsplan dat op 4 augustus 2004 door D. van Rooyen van de William Schrikker Stichting is opgesteld, alsmede het preadvies van 4 november 2004.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte ter zake van de feiten strafbaar;
- veroordeelt de verdachte ter zake van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten tot een jeugddetentie voor de tijd van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast en bepaalt dat deze 2 (twee) jaren bedraagt; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
* de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
* de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Rotterdam/Zuid- Holland afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, ook indien dit inhoudt dat de veroordeelde zal deelnemen aan het project “Opboxen”;
- verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. De PauwGerlings - Döhrn, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Van de Water en De Winkel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Elbers - van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2004.