Parketnummer van de berechte zaak: 10/031170-04
Parketnummer van de ter informatie bijgevoegde zaak: 10/031170-04
Datum uitspraak: 14 december 2004
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [datum] te Rotterdam,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in [inrichting]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren op de terechtzitting van 30 november 2004.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/031170-04. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (blad-zijden genummerd I-IV).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. Vreugdenhil, heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven -:
- de bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze dat:
hij op 30 april 2003 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vlindermes, die [slachtoffer 1] in zijn rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
hij in de periode van 01 juni 2003 tot en met 31 augustus 2003 te Rotterdam meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld en bedreiging met andere feitelijkheden [slachtoffer 2], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- betasten van/knijpen in de (met kleding bedekte) billen en borsten en vagina van die [slachtoffer 2], en
- duwen/trekken van het hoofd van die [slachtoffer 2] naar/tegen de (met kleding bedekte) penis van verdachte en
- door verdachte en zijn mededader(s) brengen en houden van hun penis in de mond van die [slachtoffer 2], en
- door verdachte en zijn mededaders brengen en houden van hun penis in de vagina van die [slachtoffer 2], en
- door zijn mededaders brengen en houden van een vinger in de vagina van die [slachtoffer 2],
het geweld en andere feitelijkheden en de bedreiging met geweld en de bedreiging met andere feitelijkheden hebben bestaan uit het meermalen, althans eenmaal,
- zich opdringen aan die [slachtoffer 2] en
- houden van een brandende aansteker bij de kleding en het haar en het gezicht van die [slachtoffer 2] en
- met kracht bij de nek/hals beetpakken/beethouden van die [slachtoffer 2] en
- met kracht meermalen slaan en/of stompen en/of schoppen in/op/tegen het gezicht/hoofd en de benen en het lichaam van die [slachtoffer 2] en
- dwingen van die [slachtoffer 2] om een trap af te gaan en daarbij die [slachtoffer 2] in haar rug te duwen en bij haar benen beetpakken en/of vastpakken en
- daarbij aan/tegen die [slachtoffer 2] toevoegen/zeggen dat zij hen, verdachte en zijn mededader, moest pijpen en dat zij mee naar beneden moest om te “Ipsen” en dat zij een pijpslet is die pijpen leuk vindt en dat zij, verdachte en zijn mededaders alles hadden opgenomen en de foto's van die [slachtoffer 2] op internet zouden zetten en
- op de grond duwen van die [slachtoffer 2] en
- tegenhouden en/of vasthouden van die [slachtoffer 2], terwijl zij tracht de kelderbox te verlaten.
hij op 21 april 2004 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, op een openbare weg, te weten [straat 1 en/of straat 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee inhoudende een Europese identiteitskaart en een rijbewijs en een RET-jaarabonnement en een bankpas en 60 euro toebehorende aan [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het
- zich opdringen aan en insluiten van die [slachtoffer 3] en
- duwen tegen de rug van die [slachtoffer 3] en
- vervolgens beetpakken en beethouden van de armen van die [slachtoffer 3] en
- vervolgens die [slachtoffer 3] aan zijn armen meetrekken en
- vervolgens tegen een muur aanduwen van die [slachtoffer 3] en
- vervolgens kapot trekken van jaszakken van die [slachtoffer 3] en
- daarbij doorzoeken van jaszakken van die [slachtoffer 3] en
- schoppen tegen een knie van die [slachtoffer 3].
hij op 01 mei 2004 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto Merk Opel Corsa, [kenteken] weg te nemen een of meer goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4 en/of slachtoffer 5], en zich daarbij de toegang tot voornoemde personenauto te verschaffen door middel van braak met een of meer van zijn mededaders, een ruit van het rechterportier van voornoemde personenauto heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit blijkt uit het dossier dat verdachte met een vlindermes in de rug van het slachtoffer heeft gestoken, waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen.
Door zo te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor dodelijk getroffen zou worden. Verdachte heeft dan ook met het voor het bewijs van het ten laste gelegde misdrijf vereiste opzet – in de zin van voorwaardelijk opzet – gehandeld.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
2.
Medeplegen van verkrachting, meermalen gepleegd
3.
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
4.
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE MAATREGEL
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging het slachtoffer [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem met een vlindermes in de rug te steken.
Door aldus te handelen heeft verdachte het leven het slachtoffer in gevaar gebracht. Feiten als deze veroorzaken behalve lichamelijk letsel doorgaans ook psychische problemen voor de slachtoffers. Daarnaast roepen dergelijke gebeurtenissen gevoelens van onrust en onveiligheid op bij anderen.
Voorts heeft verdachte zich samen met zijn medeverdachten meermalen schuldig gemaakt aan verkrachting van een meisje van destijds 14 jaar. Het meisje is tegen haar wil meegelokt naar een kelderbox, waarna de verdachten seks met het slachtoffer hebben gehad. Het slachtoffer is daarbij vastgehouden, omringd door een groep jongens, uitgescholden, geschopt en geslagen. Dit maakte de situatie voor het slachtoffer zeer dreigend. Het slachtoffer kon niet wegvluchten. Het slachtoffer was volledig overgeleverd aan de grillen van verdachte en zijn medeverdachten en zij hebben de belangen van het slachtoffer volledig ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van hun lustgevoelens.
Groepsverkrachting is een zeer ernstig feit. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, door aldus te handelen, een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke bewegingsvrijheid van het nog jonge slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke delicten ondervinden, naar de ervaring leert, vaak langdurige en ernstige psychische schade van dergelijke gebeurtenissen.
Daarnaast heeft verdachte, samen met anderen, op de openbare weg een man van zijn portemonnee beroofd. Zij zijn dreigend rondom het slachtoffer gaan staan, hebben hem tegen een muur geduwd, geschopt en zijn zakken doorzocht. Verdachte heeft het gevoel van veiligheid in het algemeen en van het slachtoffer in het bijzonder aangetast. Berovingen op straat zijn verwerpelijke feiten en dienen dan ook krachtig te worden bestreden.
De ervaring leert dat slachtoffers nog lange tijd de nadelige gevolgen ervan kunnen ondervinden.
Tenslotte heeft verdachte, wederom samen met anderen, getracht in een personenauto in te breken. Dit zijn ergerlijke feiten, dat naast schade vaak veel hinder veroorzaakt voor de gedupeerde personen.
Behalve aan de bewezen feiten heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de op de dagvaarding kort vermelde ad informandum gevoegde feiten. De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat deze feiten niet afzonderlijk (verder) zullen worden vervolgd. De verdachte heeft deze feiten ter terechtzitting erkend. Met de vermelde strafbare feiten wordt rekening gehouden.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 26 mei 2004 reeds eerder is veroordeeld.
Naar de persoon van de verdachte is een persoonlijkheidsonderzoek ingesteld. Op 30 augustus 2004 heeft dr. C. Vreugdenhil, kinder- en jeugdpsychiater, rapport uitgebracht en op 16 september 2004 heeft drs. K.S. Toet, orthopedagoge, rapport uitgebracht.
De psychiater concludeert dat bij verdachte sprake is van een ernstige antisociale gedragsstoornis, die in de kindertijd is ontstaan. Voorts is verdachte lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een forse achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling, zodanig dat dit heeft geleid tot langdurig schooluitval en het ontbreken van enige vorm van zinvolle dagbesteding. Hiervan was sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De gedragsstoornis lijkt voort te komen uit ongunstige opvoedings- en sociale omstandigheden. Verdachte is weliswaar beïnvloedbaar door de omgeving, maar hij is niet volstrekt impulsief, echter veeleer berekenend. Naar het oordeel van de deskundige is er bij verdachte sprake van licht verminderde toerekeningsvatbaarheid, met uitzondering van het onder 4 bewezen verklaarde feit, waarvoor hij als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Door de gebrekkige sociaal-emotionele ontwikkeling stelt verdachte zijn eigen lustbevrediging centraal, kan hij zich niet of nauwelijks in anderen verplaatsen, heeft hij een gebrekkig normbesef en voelt hij zich niet of nauwelijks schuldig over wat hij zijn slachtoffers aandoet. De pedagogische en affectieve verwaarlozing heeft ertoe geleid dat verdachte geen enkel gezag meer aan zijn ouders ontleent en zich herhaaldelijk ernstig heeft misdragen op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs. De ouders houden geen consequent toezicht op verdachte en hij volgt al sinds maart 2003 geen onderwijs meer en ontbeert mede daardoor een zinvolle dagbesteding. Gezien de ernst van de problematiek, de ernst van de delicten, de grote kans op ernstige criminele recidive, het vooralsnog ontbreken van enige interne motivatie voor verandering c.q. behandeling bij verdachte zelf en de inconsistente houding van zijn ouders, is een intensieve gedragstherapeutische behandeling in combinatie met aangepast praktijkonderwijs in een kleine groep in aanvang binnen een gesloten instelling, zodat betrokkene zich niet in lijfelijke zin aan de behandeling kan ontrekken, nodig. De benodigde behandeling kan plaatsvinden binnen het kader van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, waarbij te denken valt aan een instelling als “Rentray” te Lelystad.
De orthopedagoge komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis. De gebrekkige ontwikkeling heeft ten tijde van het plegen van de strafbare feiten een rol gespeeld, in die zin dat verdachte grensoverschrijdend gedrag laat zien als gevolg van een onvoldoende ontwikkeld normenstelsel, onvoldoende ontwikkeld empathie- en inlevingsvermogen en een tekortschietende gewetensvorming. Derhalve kan verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte waarde lijkt te hechten aan het groepsgevoel en hij wil voorkomen dat hij buiten de groep valt. Hij lijkt ten opzichte van leeftijdsgenoten te willen imponeren. Verdachte komt over als een jongen, die snel over te halen is tot negatief gedrag en die onvoldoende kennis heeft van grenzen in het sociale contact. De kans op recidive wordt, bij gelijkblijvende omstandigheden, groot geacht.
Daarnaast spelen de pedagogische onmacht van moeder, de gebrekkige gewetensontwikkeling van verdachte, zwakbegaafdheid, onvoldoende ontwikkeld normbesef, onvoldoende mogelijkheden om zich in een ander te verplaatsen, het ontbreken van een zinvolle dagbesteding, financieel gewin en druk vanuit de vriendengroep een rol. Gezien de ernst van de problematiek en de delicten, de zorgelijke ontwikkeling van verdachte, het feit dat de moeder van verdachte geen gestructureerde thuissituatie kan bieden, ontbreken van een dagbesteding bij verdachte, het recidiverende aspect en het feit dat de tot nu toe ingezette hulpverlening niet tot de gewenste verandering heeft geleid, is behandeling in een gesloten orthopedagogische setting geïndiceerd om een verdere scheefgroei naar een antisociale persoonlijkheidsontwikkeling te voorkomen. Het advies is om deze behandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, te laten plaatsvinden in een instelling, die past bij de cognitieve mogelijkheden van verdachte. Plaatsing in “Den Engh” of “Rentray” lijkt geschikt.
De rechtbank heeft tenslotte ook nog acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte vroeghulpverslag van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 4 mei 2004 opgemaakt door R.J. Hendriks, raadsonderzoeker en W. Nederlof, teamleider, alsmede op de rapporten van Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam d.d. 4 mei 2004 en 27 mei 2004, opgemaakt door V. Bultena, jeugdbeschermingwerker en gezinsvoogd van verdachte, mede ondertekend door E. Homburg, teamleider jeugdbescherming.
De rechtbank kan zich verenigen met de bevindingen en conclusies van genoemde deskundigen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. Zij acht verdachte, gelet op de door de deskundigen geschetste gedragsproblematiek, in navolging van de conclusie van de psychiater op dit punt, licht verminderd toerekeningsvatbaar voor de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten.
Gelet op de ernst van de feiten en de gebleken gedragskundige problematiek is naar het oordeel van de rechtbank een gedwongen behandeling van verdachte in een residentiële setting noodzakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is aangewezen gelet op de gedragsproblematiek bij verdachte, de behandelingsnoodzaak en de grote kans op recidive. Aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan, nu:
- het bewezenverklaarde misdrijven betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan;
- het bewezenverklaarde misdrijven betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist en
- de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen maatregel passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 45, 47, 63, 77a, 77g, 77h, 77s, 77gg, 242, 287, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte ter zake van de feiten strafbaar;
- legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen en adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen in “Rentray”.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. De Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Van de Water en De Winkel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Elbers - van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2004.