ECLI:NL:RBROT:2004:AT9849

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/031203-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. de Pauw Gerlings - Döhrn
  • A. van de Water
  • B. de Winkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Groepsverkrachting en straatroven door meerderjarige verdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij ernstige strafbare feiten, waaronder groepsverkrachting en straatroven. De verdachte, geboren in Rotterdam en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd beschuldigd van het verkrachten van een 14-jarig meisje en het plegen van meerdere straatroven waarbij geweld werd gebruikt tegen willekeurige voorbijgangers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van één feit dat niet bewezen kon worden. De officier van justitie had een jeugddetentie van 12 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals het volgen van therapie en begeleiding door de jeugdreclassering.

De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde een jeugddetentie op van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De rechtbank nam in haar overwegingen de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee. De rechtbank concludeerde dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn gedragsproblemen en de aanbevelingen van deskundigen. De rechtbank benadrukte de noodzaak van behandeling en begeleiding om recidive te voorkomen. Dit vonnis is een duidelijke boodschap dat dergelijke ernstige delicten krachtig bestreden moeten worden en dat de veiligheid van slachtoffers voorop staat.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/031203-04
Parketnummer van de ter informatie bijgevoegde zaak: 10/051120-04
Datum uitspraak BIJ VERVROEGING: 14 december 2004
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [datum] te Rotterdam,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres]
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd
in de Rijksinrichting “[naam inrichting]” te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren op de terechtzitting van 3 december 2004.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/031203-04. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd I-VII).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. Vreugdenhil, heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven -:
- de -vrijspraak van het onder 6 ten laste gelegde;
- de bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 7 primair ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien dit inhoudt het volgen van therapie/cursus bij het “Dok” en/of het volgen van de “Training Seksuele Delictplegers”.
NIET BEWEZEN
Het onder 6 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 7 primair ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze dat:
1.
hij in de periode van 01 maart 2003 tot en met 30 september 2003 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld en bedreiging met andere feitelijkheden [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- door verdachte en zijn mededaders betasten van/knijpen in de billen en/of borsten en/of vagina van die[slachtoffer 1], en
- door zijn mededader(s) brengen en/of houden van hun penis in de mond en/of de vagina van die[slachtoffer 1], en
- door zijn mededaders brengen en/of houden van hun vinger(s) in de vagina van die[slachtoffer 1],
het geweld en andere feitelijkheden en de bedreiging met geweld en de bedreiging met andere feitelijkheden hebben bestaan uit het
- zich opdringen aan die[slachtoffer 1], en
- houden van een brandende aansteker bij de kleding en de haren en het gezicht van die[slachtoffer 1] en
- met kracht beetpakken/beethouden van die[slachtoffer 1], en
- die[slachtoffer 1] een keldergang, gelegen aan of nabij de Passarelstraat, intrekken en
- met kracht meermalen slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht/hoofd en de benen en het lichaam van die[slachtoffer 1] en
- tegen die[slachtoffer 1] zeggen: zakelijk weergegeven dat
- zij hen moest pijpen, en
- zij mee naar beneden moest om te "Ipsen" en
- zij een pijpslet is die pijpen leuk vindt, en
- zij alles hadden opgenomen en foto's van die[slachtoffer 1] op internet zouden zetten en
- die[slachtoffer 1] optillen en dragen naar genoemde kelderbox en
- in voornoemde kelderbox die [slachtoffer 1] gebieden en/of dwingen om een of meer kledingstukken uit te trekken en
- omhoog trekken en/of uittrekken van een of meer kledingstukken van die[slachtoffer 1] en
- in voornoemde kelderbox op de grond gooien/duwen van die[slachtoffer 1] en
- die[slachtoffer 1] insluiten en/of omsingelen en
- die[slachtoffer 1] aan haar armen en/of benen vasthouden en
- die[slachtoffer 1] tegenhouden terwijl zij tracht voornoemde kelderbox te verlaten.
2.
hij op 17 maart 2004 te Rotterdam, op de openbare weg, het Stadhoudersplein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een videocamera, toebehorende aan het [naam school], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden met zijn mededaders, meermalen,
- om voornoemde [slachtoffer 2] heen is gaan staan en vervolgens
- tegen de knie van voornoemde [slachtoffer 2] heeft getrapt en vervolgens
- tegen het oog van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestompt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 17 maart 2004 te Rotterdam, op de openbare weg, de Diergaardetunnel, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3 en slachtoffer 4], welk geweld bestond uit meermalen
- met kracht vastpakken en vasthouden van de keel van die [slachtoffer 4] en vervolgens
- met kracht die [slachtoffer 4] tegen de muur van voornoemde tunnel aandrukken en vervolgens
- dreigend een gebalde vuist tonen aan die [slachtoffer 4] en
- schoppen en trappen tegen de fiets waar voornoemde [slachtoffer 4] op zit en
- stompen en slaan in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 3].
4.
hij omstreeks 21 april 2004 te Rotterdam, op de openbare weg, de Aelbrechtskade, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een BMX fiets, toebehorende aan [slachtoffer 5].
5.
hij op 22 april 2004 te Rotterdam op de openbare weg, te weten de Diergaardetunnel, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan [slachtoffer 6], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld bestond uit het
- vastpakken van die [slachtoffer 6] en
- dwingen tot stoppen van die [slachtoffer 6] en
- met kracht die [slachtoffer 6] van zijn fiets aftrekken en
- meermalen slaan en schoppen van die [slachtoffer 6].
7.
hij op 14 februari 2004 te Rotterdam, op de openbare weg, te weten de Schiedamseweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 7], welk geweld bestond uit het schoppen tegen de benen van die [slachtoffer 7].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
Medeplegen van verkrachting.
2.
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
3.
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
4.
Diefstal, gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
5.
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
7.
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan verkrachting van een meisje van destijds 14 jaar. Het meisje is tegen haar wil meegelokt naar een kelder, waarna verdachte en zijn medeverdachten op de trap van deze kelder het meisje begonnen lastig te vallen en een brandende aansteker bij haar kleding hielden. Vervolgens werd ze op deze trap betast aan haar borsten, billen en vagina en heeft verdachte zijn vinger in haar vagina gebracht. Toen het slachtoffer de keldergang wilde verlaten is zij omringd door de groep jongens en daarbij uitgescholden, geschopt en geslagen. Dit maakte de situatie voor haar dusdanig bedreigend, dat zij niet in staat was om weg te gaan. Het slachtoffer heeft daarna in een kelderbox tegen haar wil gemeenschap gehad met medeverdachten, doch naar het oordeel van de rechtbank is niet met voldoende overtuiging vast te stellen dat verdachte hierbij een zodanige rol heeft gespeeld dat er sprake is van medeplegen van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Groepsverkrachting is een zeer ernstig feit. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, door aldus te handelen, een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke bewegingsvrijheid van het nog jonge slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke delicten ondervinden, naar de ervaring leert, vaak langdurige en ernstige psychische schade van dergelijke gebeurtenissen.
Voorts heeft verdachte zich – in samenwerking met anderen – meermalen schuldig gemaakt aan straatroven op de openbare weg van willekeurige voorbijgangers, waarbij jegens de slachtoffers, veelal fysiek geweld is gebruikt.
Ook heeft verdachte samen met zijn medeverdachten op de openbare weg fysiek geweld gebruikt tegen personen.
Verdachte heeft het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en dat van de slachtoffers in het bijzonder aangetast. Het zijn ergerlijke feiten, die schade veroorzaken en in het algemeen bij de benadeelde gevoelens van onrust en onveiligheid en dienen dan ook krachtig te worden bestreden.
Behalve aan de bewezen feiten heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het op de dagvaarding kort vermelde ad informandum gevoegde feit. De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat dit feit niet afzonderlijk (verder) zal worden vervolgd. De verdachte heeft dit feit ter terechtzitting erkend. Met het vermelde strafbare feit wordt rekening gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op dergelijke feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie van enige duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 30 juni 2004 niet eerder is veroordeeld.
Naar de persoon van verdachte is een persoonlijkheidsonderzoek ingesteld. Op 12 oktober 2004 is door drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog, rapport uitgebracht en op 15 oktober 2004 door M.J.M. Reusens, kinder- en jeugdpsychiater.
De psycholoog stelt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Bij verdachte kan gesproken worden van gedragsproblemen met als belangrijkste kenmerk impuls- en agressieregulatieproblemen, de beïnvloedbaarheid en een onrijpe gewetensontwikkeling. Hieraan ten grondslag ligt een ADHD-problematiek, alsmede het gegeven dat hij jarenlang door leeftijdgenoten is gepest. Verdachte is weliswaar in staat het ontoelaatbare van zijn handelswijze in te zien, maar is onvoldoende in staat om zijn wil conform dat besef te bepalen. Verdachte kan hierdoor als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd, aldus de deskundige. Zij acht de kans op herhaling aanwezig. Om dit recidivegevaar te verminderen is het noodzakelijk dat een verplicht contact met de jeugdreclassering wordt opgelegd voor een periode van twee jaar, waarbij het wenselijk is dat het eerste half jaar deze begeleiding op intensieve wijze wordt vormgegeven in het ITB-traject. Daarnaast wordt ambulante behandeling bij het Dok noodzakelijk geacht.
De psychiater komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van ADHD en van gedragsproblematiek. Verdachte is een zeer beïnvloedbare jongen, die onder invloed van anderen gemakkelijk kan komen tot agressief gedrag. De deskundige acht kans op recidive van gelijksoortige delicten niet uitgesloten. Verdachte is echter wel geschrokken van de consequenties van zijn daden, voorts is sprake van een redelijke empathie en van een pedagogisch milieu dat in affectieve en pedagogische zin voldoende te bieden heeft. Verdachte heeft behandeling en begeleiding nodig, waarbij de behandeling zich zal dienen te richten op de verbetering van de agressieregulatie en de sociale vaardigheden. De deskundige adviseert een behandeling bij het Dok. Daarnaast zal verdachte intensief begeleid dienen te worden in de zin van een ITB-traject.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de over verdachte uitgebrachte briefrapporten, alsmede het plan van aanpak van Bureau Jeugdzorg, regio Rotterdam.
De rechtbank kan zich verenigen met de bevindingen en conclusies van genoemde deskundigen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. Zij acht verdachte, gelet op de door de psycholoog geschetste gedragsproblematiek, licht verminderd toerekeningsvatbaar voor de bewezen verklaarde feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 242 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 6 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 7 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte ter zake van de feiten strafbaar;
- veroordeelt de verdachte ter zake van de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 7 primair bewezen verklaarde feiten tot een jeugddetentie voor de tijd van 10 (tien) maanden;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast en bepaalt dat deze 2 (twee) jaren bedraagt; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Rotterdam/Zuid- Holland afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, ook indien dit inhoudt volgen van behandeling bij het Dok, alsmede het volgen van het programma “Training Seksuele Delictplegers”.
- verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. De Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Van de Water en De Winkel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Elbers - van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2004.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.