Parketnummer van de berechte zaak: 10/031202-04
Datum uitspraak BIJ VERVROEGING: 14 december 2004
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [datum] te [land],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd
in de Rijksinrichting [naam] te [plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren op de terechtzitting van 3 december 2004.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/031202-04. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd I-III).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. Vreugdenhil, heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven -:
- de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde, dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Er is sprake van een tweetal incidenten. Bij het ene incident is de rol van verdachte beperkt gebleven tot het betasten van het slachtoffer. Ten aanzien van verdachte is er onvoldoende bewijs aanwezig dat hij wist dat andere aanwezige jongens het slachtoffer wilden verkrachten, terwijl niet buiten redelijke twijfel vast staat dat verdachte nog in of bij de kelderbox aanwezig was op het moment dat de aanranding is gevolgd door de verkrachting.
Ten aanzien van het andere incident is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte in onvoldoende mate kan worden vastgesteld.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze dat:
hij in de periode van 01 maart 2003 tot en met 30 september 2003 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, namelijk het
- betasten en/of voelen en/of knijpen van/aan/in de (met kleding bedekte) billen en borsten en vagina van die[slachtoffer 1], en
- duwen/trekken van het hoofd van die[slachtoffer 1] naar/tegen het/de (met kleding bedekte) penis van zijn mededaders,
het geweld en een andere feitelijkheid en de bedreiging met geweld hebben bestaan uit het
- zich opdringen aan die[slachtoffer 1], en
- houden van een (brandende) aansteker bij de kleding van die[slachtoffer 1], en
- met kracht beetpakken/beethouden van die[slachtoffer 1], en
- met kracht slaan en/of stompen en/of schoppen in/op/tegen het gezicht/hoofd en de benen en het lichaam van die[slachtoffer 1].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het subsidiair bewezen feit levert op:
Medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het aanranden van een meisje van destijds 14 jaar in een keldergang. Het slachtoffer bevond zich met haar vriendinnen in de keldergang, toen op enig moment verdachte en zijn medeverdachten het meisje begonnen lastig te vallen en een brandende aansteker bij haar kleding hielden. Vervolgens werd ze betast aan haar borsten, billen en vagina. Het slachtoffer is onder meer vastgehouden en toen zij de keldergang wilde verlaten is zij omringd door de groep jongens en daarbij uitgescholden, geschopt en geslagen. Dit maakte de situatie voor haar dusdanig bedreigend, dat zij niet in staat was om weg te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op een dergelijk feit niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie van beperkte duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 30 juni 2004 niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de over verdachte opgestelde rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming. Uit het raadsonderzoek d.d. 9 september 2004, opgemaakt door
G. Sterrenburg - Poetiray blijkt het volgende.
Verdachte functioneert naar behoren en er zijn geen signalen waar te nemen die duiden op zorgen in de thuissituatie, op school of in zijn vrije tijd. Verdachte is gevoelig voor correcties en staat open voor gedragsverandering. Verdachte heeft geen seksuele voorlichting gehad, hem is niet geleerd hoe om te gaan met de grenzen die door een meisje worden aangegeven en op welke manier deze gerespecteerd dienen te worden. Om te voorkomen dat verdachte zich weer laat beïnvloeden en verkeerde keuzes maakt, adviseert de Raad voor de Kinderbescherming het opleggen van de maatregel toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, aangevuld met de leerstraf seksuele vorming.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte ter zake van het feit strafbaar;
- veroordeelt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde feit tot een jeugddetentie voor de tijd van 5 (vijf) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrij-heidstelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. De Pauw Gerlings - Döhrn , voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Van de Water en De Winkel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Elbers - Van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.