ECLI:NL:RBROT:2005:AT6228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/030132-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Buchner
  • M. van der Ven
  • A. van der Kaaij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor verduistering, diefstal en drugshandel na overlijden van slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verduistering, diefstal en drugshandel. De verdachte had het bankpasje van het inmiddels overleden slachtoffer, dat hem was gegeven om een drugsschuld af te lossen, gebruikt om geld op te nemen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich het pasje wederrechtelijk had toegeëigend, omdat de volmacht van het slachtoffer eindigde met haar overlijden. De verdachte had in de periode van 14 oktober 2004 tot en met 16 november 2004 meerdere keren geld opgenomen van de rekening van het slachtoffer, wat leidde tot de beschuldiging van diefstal met een valse sleutel.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij gedurende vier jaar heroïne en cocaïne had verhandeld en op de dag van zijn aanhouding in het bezit was van aanzienlijke hoeveelheden van deze verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de handel in en het bezit van harddrugs een ernstig gevaar voor de volksgezondheid met zich meebracht en dat het gebruik ervan gepaard gaat met criminaliteit, wat gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van drie jaar op, waarvan één jaar voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak om dergelijke criminaliteit krachtig te bestrijden.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/030132-04
Datum uitspraak: 4 maart 2005
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1941 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Noordsingel”, 3035 EM Rotterdam, Noordsingel 115.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/030132-04. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A tot en met 1C).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van der Heem heeft gerekwireerd:
- de bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze:
1.
hij in de periode 14 oktober 2004 tot en met 16 november 2004
te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
opzettelijk een bankpasje,
toebehorende aan [slachtoffer],
welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten
als beheerder en/of bewaarder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend.
2.
hij in de periode 14 oktober 2004 tot en met 16 november 2004
in de gemeente Rotterdam en/of te Schiedam en/of te Rhoon,
meermalen, (telkens)met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in/uit een of meer geldautoma(a)t(en) heeft
weggenomen geld (totaal ongeveer 160 euro),
toebehorende aan de Gemeentelijke
Sociale Dienst,
waarbij verdachte (telkens) het weg te nemen goed onder
zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door
met behulp van een bankpas en de daarbij behorende pincode, welke uit
verduistering verkregen waren, geld uit
die automa(a)t(en) te halen.
3.
hij omstreeks de periode november 2000 tot en met 16 november 2004
te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
een of meer handels- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en), heroïne (diacetylmorfine) en/of
een of meer handels- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en), cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4.
hij op of omstreeks 16 november 2004 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 40,46 gram en 4,08 gram, heroïne (diacetylmorfine) en 3,2 gram en 8,19 gram cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.
5.
hij op 16 november 2004 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 6
van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen
van personen met Chlorbenzylidenmalonsauredinitril, zijnde een giftige en/of
verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, namelijk een
traangasspuitbus, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
BEWIJSOVERWEGINGEN
De raadsman van verdachte, mr. Heemskerk, heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat er geen sprake is van een wederrechtelijke toeeigening door verdachte van het bankpasje van [slachtoffer]. Verdachte had het pasje gekregen van [slachtoffer] en had haar toestemming om het pasje te gebruiken om zodoende haar openstaande schuld bij verdachte af te lossen. Er is geen sprake geweest van een verandering in wilsbesluit van verdachte om het pasje te gebruiken door het overlijden van [slachtoffer].
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 14 oktober 2004 wist dat [slachtoffer] die dag overleden is. Door het overlijden van [slachtoffer] konden haar schulden niet meer op haar verhaald worden. De door [slachtoffer] gegeven volmacht eindigde immers door de dood van de volmachtgever.
Het verweer van de raadsman dat het wilsbesluit van verdachte niet veranderd was en er daarom geen sprake is van wederrechtelijkheid wordt verworpen. Door het overlijden van de volmachtgever had verdachte immers de status van beheerder/bewaarder verloren en verviel de onderliggende afspraak. Verdachte mocht de pas niet meer gebruiken en heeft zich derhalve de pas wederrechtelijk toegeëigend.
De raadsman heeft betoogd dat eveneens voor feit 2 geldt dat er geen sprake is van een wederrechtelijke toeeigening door verdachte van het bankpasje. De geldopnames gebeurden niet tegen de wil van [slachtoffer], zij had immers toestemming gegeven voor de opnames.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit hetgeen hierboven is overwogen, volgt dat verdachte zich het pasje wederrechtelijk heeft toegeëigend. Na het overlijden van [slachtoffer] was verdachte niet meer bevoegd tot het gebruik van de pincode behorende bij het bankpasje van [slachtoffer]. Hier vloeit uit voort dat de geldopnames middels de pincode het gebruik van een valse sleutel oplevert.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman betwist dat verdachte over een periode van acht jaren heeft gedeald en dat verdachte op grote schaal gedeald zou hebben. De getuigen verklaren divers en zijn, nu zij zelf druggebruikers zijn, niet accuraat.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het dossier bevinden zich diverse getuigenverklaringen. In grote lijnen verklaren zij gelijkluidend over de rol van verdachte en die van zijn inmiddels overleden vriendin [naam vriendin]. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid van deze getuigenverklaringen te twijfelen. Uit de verklaringen stelt de rechtbank vast dat verdachte over een periode van vier jaren gehandeld heeft in verdovende middelen. Sommige perioden in dit tijdsbestek heeft verdachte minder intensief gehandeld. De rechtbank maakt uit de verklaringen eveneens op dat verdachte alleen heeft gehandeld en niet samen met zijn toenmalige vriendin.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de onder 4 ten laste gelegde hoeveelheid 2,2 gram nu uit de rapportage van het NFI blijkt dat deze hoeveelheid geen cocaïne maar heroïne betrof.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
verduistering,
2. primair
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd,
3.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
4.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
5.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een bankpasje van een vrouw genaamd [slachtoffer] in zijn bezit gehouden nadat [slachtoffer] was overleden. Verdachte heeft viermaal met dit pasje na de dood van [slachtoffer] geld opgenomen van haar rekening. Verdachte heeft zich hierbij slechts laten leiden door zijn drang naar geldelijk gewin. De rechtbank acht een dergelijk feit verwerpelijk.
Daarnaast heeft verdachte over een periode van vier jaren gehandeld in verdovende middelen, te weten heroïne en cocaïne. Op de dag van zijn aanhouding had verdachte hoeveelheden heroïne en cocaïne aanwezig in de woning waar hij op dat moment verbleef. Genoemde handel in en bezit van harddrugs betekent een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en met het gebruik ervan gaan allerlei vormen van criminaliteit gepaard.
De met de handel in en verslaving aan die verdovende middelen gepaard gaande criminaliteit zorgt bovendien voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte is aan de nadelige gevolgen voor de maatschappij totaal voorbijgegaan.
Eveneens had verdachte in deze woning een traangasbusje aanwezig. Het ongecontroleerde bezit van wapens, zoals een traangasbusje brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee. Dit wapenbezit moet daarom krachtig worden bestreden.
Het gaat om ernstige feiten. Op deze feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van geruime duur.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, blijkens een op zijn naam gesteld uittreksel van het Algemeen Justitieel Documentatieregister d.d. 19 november 2004 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat de eerdere veroordelingen andersoortige lichtere misdrijven betroffen.
De rechtbank zal gezien hetgeen hier overwogen een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank zal eveneens, anders dan door de officier van justitie geëist, een deel van de overwogen straf voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijke deel dient om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan dergelijke strafbare feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 310, 311, 321 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat de onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte ter zake van de feiten strafbaar;
- veroordeelt de verdachte ter zake van de onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie (3) jaren;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot een (1) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast en bepaalt dat deze 2 (twee) jaren bedraagt; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
*de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Buchner, voorzitter,
en mrs. Van der Ven en Van der Kaaij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Jonker-den Besten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 maart 2005.
De voorzitter is bij afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.