ECLI:NL:RBROT:2005:AT7195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/150050-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Klein Wolterink
  • A. Poiesz
  • J. van Reekum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van grote hoeveelheden cocaïne vanuit de Antillen naar Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de invoer van grote hoeveelheden cocaïne. De verdachte vervulde een sleutelrol in de smokkeloperaties, waarbij in totaal meer dan 800 kilo cocaïne vanuit de Antillen naar Nederland is gebracht. De cocaïne werd in verschillende zendingen ingevoerd, waarbij de verdachte, werkzaam bij een expeditiebedrijf, de verzending coördineerde en wist dat de goederen als deklading voor de smokkel dienden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met name artikel 2, dat het invoeren van cocaïne verbiedt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 9 jaar geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 6 jaar opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel heeft meegewogen. De rechtbank heeft ook de straffen van medeverdachten in overweging genomen en heeft besloten dat de opgelegde straf passend en geboden is.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/150050-04
Datum uitspraak: 9 juni 2005
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
naar eigen opgave ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam, Huis van Bewaring ‘Havenstraat’ te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23, 24 en 26 mei 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/150050-04, zoals deze ter terechtzitting van 30 november 2004 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, en de op 17 november 2004 afzonderlijk uitgebrachte (parallel-) dagvaarding onder parketnummer 10/150050-04B. Van deze dagvaardingen en vordering zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 t/m A7).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Harmeijer heeft gerequireerd - zakelijk weergegeven -:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest.
NIET BEWEZEN
Het onder 4 ten laste gelegde (zaak Planeet) is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
TOELICHTING OP DE VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank zijn op grond van de voorhanden zijnde stukken en het onderzoek ter terechtzitting weliswaar aanwijzingen dat in of omstreeks de ten laste gelegde periode mogelijk een hoeveelheid cocaïne Nederland is ingevoerd, maar kan niet worden vastgesteld dat verdachte bemoeienis met deze cocaïnetransport heeft gehad.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde (zaken Maan, Ster, Zon en Venus) heeft begaan op de wijze als hieronder vermeld, namelijk dat:
1.
hij
in de periode van 3 maart 2004 tot en met 11 maart 2004
te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met ander(en),
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij
in de periode van 9 maart 2004 tot en met 11 maart 2004
te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met ander(en),
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer
332 kilogram cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
hij
in de periode van 4 december 2003 tot en met 9 december 2003
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met ander(en),
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
5.
hij
in de periode van 29 oktober 2000 tot en met 15 november 2000 te
Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 312
kilogram cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
5.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A , van de Opiumwet (oud) gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen vier keer schuldig gemaakt aan de invoer van grote hoeveelheden cocaïne. De eerste zending heeft in het jaar 2000 plaatsgevonden, waarbij ongeveer 312 kilo cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland is gesmokkeld. De cocaïne is in een luchtvrachtcontainer, met als deklading hulpgoederen voor India, via Schiphol, Nederland binnengebracht. Verdachte, toen werkzaam bij een expeditiebedrijf op Aruba, heeft samen met een ander de verzending van de hulpgoederen opgezet en verzorgd, terwijl hij wist dat deze goederen als deklading voor de smokkel van cocaïne zouden dienen.
Enkele jaren later, te weten in december 2003 en maart 2004 raakte verdachte wederom betrokken bij drugstransporten. De cocaïne werd telkens in een paar dozen tussen andere goederen in een container geladen, die per schip vanuit Aruba of Curaçao naar de Rotterdamse haven werd vervoerd. Bij deze drie drugstransporten was verdachte eveneens werkzaam bij een expeditiebedrijf, zij het deze keren te Rotterdam. Uit hoofde van zijn functie bij het expeditiebedrijf coördineerde verdachte de verzending van de containers, waarvan hij wist dat deze voor de invoer van cocaïne zouden worden gebruikt. Daartoe heeft verdachte intensieve contacten onderhouden met zowel medeverdachten op de Antillen, die verantwoordelijk waren voor het in containers laden van de cocaïne, als met medeverdachten in Nederland, die verantwoordelijk waren voor het lossen van de cocaïne uit de containers. Verdachte vervulde zodoende een sleutelrol bij de smokkel van de cocaïne vanuit de Antillen naar Rotterdam, waarbij naar schatting in totaal meer dan 800 kilo cocaïne Nederland is binnengebracht.
Verdachte heeft zich met voormelde handelingen schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten.
De handel in verdovende middelen, zoals cocaïne, vormt een ernstige inbreuk op de Nederlandse en internationale rechtsorde en bedreigt de volksgezondheid, nu het gebruik van verdovende middelen tot verslaving aan het gebruik daarvan kan leiden. Verdachte heeft zich bij het plegen van deze strafbare feiten uitsluitend laten leiden door eigen winstbejag, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen ervan.
Op deze feiten kan niet anders gereageerd worden dan door het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 31 maart 2004 is verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Opgemerkt wordt dat de rechtbank rekening heeft gehouden met de hoogte van de straffen die in deze zaak aan medeverdachten zijn opgelegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het omtrent verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland d.d. 22 november 2004.
Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 en 10 (oud) van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- veroordeelt de verdachte terzake van de onder 1, 2, 3 en 5 bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) jaar;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Klein Wolterink, voorzitter,
en mrs. Poiesz en Van Reekum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bernard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juni 2004.