ECLI:NL:RBROT:2005:AT7390

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/162624-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. van Klaveren
  • M. de Vreede
  • A. Trotman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen inzake de uitleg van de EG-verordening nr. 259/93 betreffende toezicht op de overbrenging van afvalstoffen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2005 een tussenvonnis gewezen naar aanleiding van een strafzaak tegen een verdachte rechtspersoon, die betrokken was bij de overbrenging van afvalstoffen. De rechtbank heeft drie prejudiciële vragen geformuleerd aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de uitleg van de EG-verordening nr. 259/93, die betrekking heeft op de controle van de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap. De vragen zijn gericht op de classificatie van kabelrestanten als elektronische restanten onder de groene lijst van afvalstoffen, de mogelijkheid van het vervoer van een combinatie van stoffen die niet expliciet op de groene lijst staan, en de noodzaak van gescheiden aanbieding of vervoer van deze afvalstoffen.

De zaak betreft een transport van restanten elektrokabel, dat vanuit Spanje via Nederland naar China werd verzonden. Het Openbaar Ministerie (OM) stelde dat de kabelrestanten niet onder de groene lijst vielen, omdat het geen huishoudelijke draden betrof, maar kabels met een grote diameter. De verdediging betoogde dat de samenstelling van de kabels bepalend zou moeten zijn voor de classificatie en dat in andere EU-landen een andere interpretatie wordt gehanteerd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid is over de interpretatie van de relevante regelgeving en dat het noodzakelijk is om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak aangehouden, in afwachting van de antwoorden op de gestelde vragen. Dit vonnis is gewezen na het onderzoek op de terechtzitting van 25 mei 2005, waarbij de rechtbank de verschillende standpunten van het OM en de verdediging heeft overwogen.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/162624-04
Datum uitspraak: 8 juni 2005
Tegenspraak
Raadsman mr. R. Sinke te Rotterdam
TUSSENVONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte rechtspersoon],
gevestigd [adres] te [plaats] (Frankrijk).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 mei 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/162624-04. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A en 1B).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Rijck heeft gerequireerd - zakelijk weergegeven -
a. de bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
b. de veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 150.000,--.
OVERWEGINGEN
Tijdens de beraadslaging is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat zij vragen over de interpretatie van de toepasselijke wet- en/of regelgeving heeft, waar zij nader over geïnformeerd wenst te worden. De rechtbank acht het derhalve noodzakelijk dat het onderzoek ter terechtzitting wordt heropend en dat de zaak wordt aangehouden teneinde het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen hieromtrent prejudiciële vragen voor te leggen.
Het onderhavige geschil betreft de uitleg van de Verordening EEG nr. 259/93 van 1 februari 1993 betreffende Toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese gemeenschap (verder te noemen de EVOA) en heeft betrekking op het al dan niet bestaan van verplichtingen bij export voor een nuttige toepassing van samengestelde afvalstoffen, welke combinatie als zodanig niet wordt genoemd op de zogeheten groene lijst van afvalstoffen behorende bij de EVOA, maar waarvan de afzonderlijke stoffen elk wèl voorkomen op de groene lijst.
In casu gaat het om een transport van restanten elektrokabel (een koperen kern, omgeven door een pvc-omhulsel), dat via Nederland (Rotterdam) werd verzonden vanuit Spanje met als bestemming China. De verschillende stoffen van die partij kabels zouden in China worden bewerkt voor hergebruik.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie (OM)
Mede op grond van de visie in deze van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, heeft het Openbaar Ministerie (OM) te Rotterdam het volgende standpunt ingenomen.
Allereerst valt het kabelafval niet onder de categorie met code GC 020 van de groene lijst, omdat het geen huishoudelijke snoeren en/of draden betreft, maar het om (grond)kabels met grote diameter gaat.
Voorts beroept het OM zich, na vastgesteld te hebben dat de niet gescheiden combinatie van koper en pvc als zodanig niet wordt genoemd op de groene lijst van de EVOA, op het bepaalde in art. 17, 8e lid, EVOA, inhoudende dat indien voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die (nog) niet in een van de bijlagen II, III en IV zijn opgenomen worden uitgevoerd naar landen waarop het OESO-besluit van 30 maart 1992 betreffende het Toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing (hierna: het OESO-besluit) niet van toepassing is, de kennisgevingsprocedure van art. 15 EVOA moet worden gevolgd.
In het onderhavige geval, nu het een overbrenging van afvalstoffen naar het niet-OESO land China betrof, had aan onder meer de bevoegde Nederlandse autoriteit (Nederland als land van doorvoer) kennisgeving van de verzending van de afvalstoffen moeten worden gedaan.
Het OM beroept zich ter onderbouwing van zijn standpunt op de doelstellingen van de EVOA en op het Verdrag van Bazel, waaruit veeleer een restrictief standpunt met betrekking tot niet geregelde afvalstromen kan worden afgeleid dan een extensieve interpretatie van de relevante regelgeving. Daarnaast beroept het OM zich op het zogeheten Beside-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 1998 (zaak C-192/96), waarin het hof heeft overwogen (r.o 34) dat stedelijk/huishoudelijk afval genoemd onder AD 160 van de oranje lijst van bijlage III van de verordening (t.w. de EVOA) mede omvat afval dat hoofdzakelijk bestaat uit afvalstoffen van de groene lijst van bijlage II bij de verordening, vermengd met andere in deze lijst genoemde categorieën afvalstoffen. Ook wijst het OM op r.o. 32 van genoemd arrest van het Hof van Justitie waarin is overwogen dat stedelijk/huishoudelijk afval slechts onder de groene lijst kan vallen indien het gescheiden is ingezameld of behoorlijk is gesorteerd. Kennelijk, aldus het OM, is het gescheiden zijn essentieel, wil een stof onder het groene regime vallen, tenzij de combinatie als zodanig op de groene lijst voorkomt, zoals bijvoorbeeld autowrakken (GC 040).
Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte heeft mr. R. Sinke, advocaat te Rotterdam, zich op het volgende standpunt gesteld.
Allereerst valt niet in te zien waarom de kabelrestanten niet zouden vallen onder de categorie met de code GC 020 op de groene lijst: “elektronische restanten (bijvoorbeeld printplaten, elektronische onderdelen, draad enz.) en voor terugwinning van basismetaal geschikte teruggewonnen elektronische onderdelen”. Niet de diameter of de herkomst, maar de samenstelling van de kabels zou beslissend moeten zijn of deze onder voornoemde code kunnen worden gerangschikt.
Voorts geldt in andere landen binnen de Europese Unie dat bij een combinatie van twee groene afvalstoffen, de procedure van de groene lijst moet worden gevolgd, ook als die combinatie als zodanig niet in de groene lijst staat vermeld. Dat is in ieder geval het beleid in Spanje, het land van verzending van de partij kabelrestanten.
Volgens het Spaanse ministerie van milieu voert de Chinese overheid hetzelfde beleid, met als voorwaarde dat er vooraf in het land van verzending een inspectie wordt gedaan door de China National Import and Export Commodities Inspection Corporation (CCIC). Het standpunt van de Spaans autoriteiten is als bijlage 14 (Spaanse tekst) en 15 (Nederlandse vertaling) in het proces-verbaal dat in de onderhavige strafzaak is opgemaakt, gevoegd.
Het is, volgens de verdediging, op zijn minst opmerkelijk dat er binnen de Europese Unie op dit punt een duidelijk verschil van opvatting bestaat tussen de verschillende lidstaten, terwijl het doel van de EU en de EVOA juist is om eenheid en gelijkheid te creëren.
De rechtbank overweegt als volgt
De rechtbank overweegt allereerst dat met de (internationale) regelingen op het terrein van afvalverwerking en afvaltransport niet alleen gestreefd wordt naar zoveel mogelijk harmonisatie van de verschillende (nationale) regelingen, maar dat daarmee ook wordt beoogd te voorkomen dat op onjuiste wijze (vooral wat de milieu-aspecten betreft) afvalstoffen worden vervoerd en verwerkt.
Naar het aanvankelijk oordeel van de rechtbank zou met name laatstgenoemde doelstelling er toe moeten leiden dat bij de beantwoording van de vraag volgens welk regiem een niet in enige bij de EVOA behorende lijst genoemde combinatie van afvalstoffen moet worden behandeld, de grootst mogelijke terughoudendheid past.
De tot nu toe gevormde jurisprudentie levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijkheid met betrekking tot de beantwoording van de na te noemen vragen. Het eerder genoemde arrest van het Hof van Justitie in de Beside-zaak handelt niet rechtstreeks over een combinatie van uitsluitend groene lijststoffen. Voorts heeft in Nederland de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State in een uitspraak van 11 mei 2005 (zaaknummer 200406570/1) overwogen dat de omstandigheid dat op de groene lijst geen zelfstandige categorie voorkomt ten behoeve van aluminium buisafval met kunststof ommanteling geen grond vormt voor de stelling dat voor de overbrenging van een dergelijke combinatie van stoffen (respectievelijk vallen onder de codes GA 140 en GH 010 van de groene lijst) de kennisgevingsprocedure moet worden gevolgd. De rechtbank heeft echter wat laatstgenoemde uitspraak betreft, niet kunnen vaststellen op grond van welke overwegingen de Afdeling bestuursrechtspraak tot haar oordeel is gekomen.
Alvorens tot een oordeel te komen of door de verdachte in de onderhavige strafzaak ten onrechte is nagelaten de in art. 15 van de EVOA geregelde kennisgevingsprocedure te volgen, zou de rechtbank op de volgende vragen een antwoord willen hebben.
a. Kunnen kabelrestanten als de onderhavige (deels met een diameter van 15 cm) aangemerkt worden als “elektronische restanten, bijvoorbeeld draad enz.” als genoemd onder code GC 020 van de groene lijst.
b. Indien vraag 1. door het Hof van Justitie ontkennend wordt beantwoord, kan of moet een combinatie van groene lijsstoffen, welke combinatie als zodanig niet in die lijst wordt genoemd, aangemerkt worden als een groene lijststof en kan het vervoer voor nuttige toepassing van die combinatie van stoffen plaatsvinden zonder dat de kennisgevingsprocedure van toepassing is;
c. Is het in dat verband noodzakelijk dat die afvalstoffen gescheiden worden aangeboden of vervoerd.
Op grond van het bepaalde in artikel 234 van het Verdrag tot oprichting van de Europese gemeenschap, zal de rechtbank het Hof van Justitie verzoeken op die vragen een prejudiciële beslissing te nemen.
BESLISSING
De rechtbank:
- heropent het onderzoek ter terechtzitting;
- schorst het onderzoek, in het belang daarvan, voor onbepaalde tijd, met bevel tot oproeping van verdachte tegen een nader te bepalen datum en tijdstip en met verstrekking van een afschrift van de oproeping van verdachte aan de raadsman;
- verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen ten aanzien van de vragen als hiervoor onder 1, 2 en 3 geformuleerd;
- houdt iedere verdere beslissing aan;
- verzoekt de officier van justitie deze zaak, zo mogelijk, bij deze kamer van de rechtbank opnieuw aan te brengen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Klaveren, voorzitter,
en mrs. De Vreede en Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Daams, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juni 2005.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.