ECLI:NL:RBROT:2005:AT8219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/349
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning geweigerd voor schuur op perceel te Rozenburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozenburg. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 juni 2004, waarin hem geen bouwvergunning werd verleend voor het plaatsen van een schuur op zijn perceel. De bezwaar- en beroepscommissie van de gemeente had het bezwaar ongegrond verklaard, maar eiser was het daar niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat de bezwaar- en beroepscommissie niet bevoegd was om een welstandstoets uit te voeren, omdat niet was aangetoond dat deze commissie daartoe deskundig was. De rechtbank stelde vast dat de welstandscommissie eerder had geconcludeerd dat het bouwplan niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een beoordeling door de welstandscommissie niet als een vormvoorschrift kon worden aangemerkt, en dat artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing was.

Uiteindelijk leidde het beroep van eiser tot een gegrondverklaring. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente, omdat dit in strijd was met artikel 12, eerste lid, van de Woningwet. De rechtbank bepaalde dat de gemeente Rozenburg een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de uitspraak, en veroordeelde de gemeente in de proceskosten van eiser, die op € 644,-- werden vastgesteld. Tevens moest de gemeente het door eiser betaalde griffierecht van € 136,-- aan hem vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: WW44 05/349 VER
Uitspraak
in het geding tussen
[a] wonende te Rozenburg, eiser,
gemachtigde mr. E. Schaap Enterman,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozenburg, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 29 juni 2004 (verzonden op 7 juli 2004) heeft verweerder geweigerd eiser een bouwvergunning te verlenen voor een schuur op het perceel [b] te Rozenburg.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser bij brief van 19 juli 2004 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 december 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit, onder aanvulling van de gronden overeenkomstig het advies van de commissie voor de bezwaar en beroepschriften van de gemeente Rozenburg, gehandhaafd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 25 januari 2005 beroep ingesteld, waarna de gronden zijn ingediend bij brief van 3 maart 2005.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2005. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder is - met kennisgeving - niet verschenen.
2. Overwegingen
Begin juli 2003 hebben ambtenaren van de gemeente Rozenburg geconstateerd dat eiser bij zijn woning aan de [b] te Rozenburg, zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning, een tuinhuis en terras heeft geplaatst. Bij brief van 3 juli 2003 heeft verweerder eiser verzocht de situatie in de oude toestand te herstellen.
Op 16 september 2003 heeft de Stichting Dorp Stad Land (hierna: de welstandscommissie) haar opvatting kenbaar gemaakt inzake de onderhavige, zonder vergunning geplaatste schuur. Hierbij heeft de welstandscommissie aangegeven dat de schuur te grofschalig is voor plaatsing in deze specifieke situatie en een te grote aantasting vormt van het totaalbeeld. Ten behoeve van de samenhang dan wel eenheid wordt voorgesteld slechts een kleinschalige berging zoals reeds aanwezig bij belendende woningen toe te passen.
Na gesprekken tussen eiser en gemeenteambtenaren is afgesproken dat eiser het tuinhuis zal verkleinen en vervolgens een bouwvergunning zal aanvragen. Deze afspraken zijn neergelegd in een brief aan eiser d.d. 1 oktober 2003.
Door het uitblijven van een bouwaanvraag van eiser heeft verweerder bij brief van 3 maart 2004 zijn voornemen bekend gemaakt om eiser een last onder dwangsom op te leggen als hij niet binnen 14 dagen een bouwaanvraag indient dan wel de situatie in de oorspronkelijke toestand herstelt.
Op 15 maart 2004 heeft verweerder een bouwaanvraag van eiser ontvangen voor het geheel vernieuwen en vergroten van een houten schuur, met een oppervlakte van 10 m² op het perceel [b] te Rozenburg.
Bij brief van 17 maart 2004 heeft verweerder eiser verzocht om aanvulling van zijn bouwaanvraag.
Op 14 april 2004 heeft eiser de tekeningen van de schuur laten wijzigen, waarbij het oppervlak van de schuur is verkleind tot 7,88 m².
Per bericht van 11 mei 2004 is namens de welstandscommissie aan een ambtenaar van de gemeente medegedeeld dat het bouwplan niet in voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De bezwaren van de commissie hebben betrekking op de hoofdvorm, welke niet is gewijzigd ten opzichte van het eerder uitgebrachte negatieve advies, de situering direct tegen de loopstrook/galerij voor de woningen, de architectonische uitwerking met luifel/overkraging, etc. De welstandscommissie geeft in overweging de situering aan te passen en te kiezen voor een eenvoudig volume van kleinere afmeting, zoals op het belendende perceel.
Verweerder heeft op 26 juni 2004 besloten de bouwaanvraag te weigeren wegens strijd met de redelijke eisen van welstand.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser een bouwvergunning geweigerd voor het plaatsen van een bergruimte en terrasafdekking, omdat het bouwplan op zichzelf en in verband met de bestaande omgeving in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Eiser is omtrent zijn bezwaar tegen het primaire besluit gehoord door de commissie bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Rozenburg. In haar advies aan verweerder d.d. 27 oktober 2004 heeft de commissie onder meer overwogen dat aanvraag alsnog in bezwaar moet worden getoetst aan de op 28 mei 2004 gepubliceerde en in werking getreden welstandsnota. De commissie heeft vastgesteld welke criteria uit de welstandsnota moeten worden toegepast en dat toepassing van deze criteria geen materieel verschil oplevert met hetgeen door de welstandscommissie op 11 mei 2004 is geconcludeerd. De commissie acht dit gebrek onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) herstelt, nu eiser hierdoor niet is benadeeld. De commissie heeft voorts overwogen dat van rechtens te honoreren toezeggingen geen sprake is en geconcludeerd dat eiser bezwaren ongegrond dienen te worden verklaard, onder aanvulling van de gronden van het weigeringsbesluit.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie d.d. 27 oktober 2004 besloten.
In beroep voert eiser aan dat niet duidelijk is of verweerder en de welstandscommissie rekening hebben gehouden met de aanpassing van zijn bouwwerk, waarbij de oppervlakte is verkleind tot 7,80 m². Eiser gaat er vanuit dat het bouwplan in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Met betrekking tot de door de bezwaar- en beroepschriftencommissie uitgevoerde toetsing aan de welstandsnota stelt eiser dat de bouwaanvraag daarvoor terugverwezen had moeten worden naar de welstandscommissie. Eiser betwist de deskundigheid van de bezwaar- en beroepschriftencommissie in dezen. Eiser meent dat de welstandsbeoordeling op onjuiste wijze tot stand is gekomen. Eiser wijst er voorts op dat het tuinhuisje niet zichtbaar is vanaf de openbare weg en dat hij het tuinhuisje nodig heeft in verband met opslag van spullen (tuinmeubelen en dergelijke).
Met betrekking tot de welstandstoetsing overweegt de rechtbank dat gelet op de overwegingen van de bezwaar- en beroepschriftencommissie van de gemeente Rozenburg inzake het ontbreken van - een nadere - overgangsregeling en gezien het bepaalde in artikel VII, tweede lid, van het overgangsrecht in dezen (Stb. 2001, 518) moet worden geconcludeerd dat deze commissie terecht heeft vastgesteld dat het bouwplan had moeten worden beoordeeld aan de op 28 mei 2004 bekendgemaakte welstandsnota.
De rechtbank is voorts van oordeel dat een dergelijke toetsing niet kan worden uitgevoerd door de bezwaar- en beroepschriftencommissie. Niet gebleken of aannemelijk is dat deze commissie daartoe deskundig kan worden geacht, waarbij twijfelachtig is of een dergelijke toetsing tot de bevoegdheden van deze commissie behoort. Evenmin kan vervolgens hierbij artikel 6:22 van de Awb worden toegepast. Dit artikel ziet op de mogelijkheid van het in stand laten van een besluit, ondanks schending van een vormvoorschrift, indien de belanghebbende(n) daardoor niet is (zijn) benadeeld. Afgezien van het laatste, kan het ontbreken van een beoordeling van de welstandscommissie van het bouwplan aan de hand van de welstandsnota niet als een vormvoorschrift als bedoeld in artikel 6:22 van de Awb worden aangemerkt. Het is geen voorschrift dat uitsluitend ziet op de procedure van totstandkoming van het besluit of de wijze waarop het besluit moet worden genomen of vastgelegd. De toetsing aan de welstandsnota is een inhoudelijke beoordeling van het bouwplan aan een van de gronden tot weigering als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van eiser leidt tot een gegrondverklaring. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 12, eerste lid, van de Woningwet.
Onder deze omstandigheden is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs in verband met de behandeling van zijn beroep heeft moeten maken. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn deze kosten begroot op € 644,-- als proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiser ten bedrage van € 644,--, te betalen door de gemeente Rozenburg,
bepaalt dat de gemeente Rozenburg het door eiser betaalde griffierecht ad € 136,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Verweij.
Deze beslissing is in tegenwoordigheid van C.W. Steenkist als griffier uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2005.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.