ECLI:NL:RBROT:2005:AT9865

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/691132-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van de Water
  • A. Santema
  • J. de Ruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor diefstal met braak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2005 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging doodslag en diefstal. De verdachte had zich op 17 maart 2005 in Geldermalsen schuldig gemaakt aan diefstal van een personenauto, waarbij hij gebruik maakte van braak en een valse sleutel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging doodslag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich niet bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij agenten zou raken tijdens zijn vluchtpoging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging doodslag, maar achtte de diefstal wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/691132-05
Datum uitspraak: 7 juli 2005
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [datum] te Rotterdam,
zonder bekende vast woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in [inrichting].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/691132-05. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 en A2).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bos heeft gerequireerd tot -zakelijk weergegeven-
- de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
NIET BEWEZEN
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
TOELICHTING OP DE VRIJSPRAAK
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Nadat verdachte had besloten om zich aan zijn aanhouding te ontrekken door met de auto waarin hij zich bevond weg te rijden is in een zeer kort tijdsbestek een hectische en onoverzichtelijke (verkeers)situatie ontstaan. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verdachte zich bij deze vluchtpoging schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag, meermalen gepleegd, in de variant van voorwaardelijke opzet.
Ingevolge de (aangescherpte) eisen die de Hoge Raad stelt voor het aannemen van voorwaardelijke opzet, dient er bewijs voorhanden te zijn dat verdachte zich zowel bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij bij zijn vluchtpoging agenten dodelijk zou raken en dat hij deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard door te handelen zoals verdachte heeft gehandeld.
Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen, waaronder die van verdachte, verbalisanten en omwonenden volgt dat zich feitelijk een drietal momenten hebben voorgedaan waarbij gesproken zou kunnen worden van een potentiële poging doodslag dan wel zware mishandeling.
Het eerste moment deed zich voor op het moment dat verdachte heeft besloten zich aan zijn aanhouding te onttrekken door de auto te starten en over de stoep weg te rijden. Op dat moment bevonden zich twee agenten naast de auto. De verbalisant die zich bevond ter hoogte van de bestuurdersplaats heeft verklaard dat hij, toen de auto wegreed, genoodzaakt was weg te springen omdat hij anders tussen de wegrijdende auto en de daarnaast geparkeerde auto klem zou raken.
De rechtbank is echter niet tot de overtuiging kunnen komen dat, ware de betreffende verbalisant niet weggesprongen dit het geschetste gevolg had gehad. Op basis van de situatie ter plaatse zoals deze de rechtbank tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank aannemelijk, dat verdachte, om de bocht naar links te kunnen maken eerst enkele meters rechtuit moest rijden waardoor het (technisch) niet mogelijk voorkomt dat de verbalisant, die zich links van de bestuurdersplaats bevond, klem zou raken tussen de auto waarin verdachte wegreed en de daarnaast geparkeerde auto.
Het tweede moment deed zich voor toen verdachte, nadat hij tegen twee geparkeerde auto’s was aangereden, achteruit in de richting van het plantsoen is gereden. Verdachte zou daarbij bijna een agent hebben aangereden die zich achter de auto bevond. De zich in het dossier bevindende verklaringen over de exacte plek waar deze agent zich bevond zijn echter onvoldoende éénduidig om met de vereiste voldoende mate van overtuiging aan te nemen dat deze agent zich inderdaad op een zodanige positie ten opzichte van de auto bevond dat dit een situatie oplevert waarbij sprake is van een poging doodslag of zware mishandeling. Onder die omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat verdachte zich bewust is geweest van het risico dat hij de agent bij het achteruit rijden zou raken en dat hij dit risico bewust heeft aanvaard.
Het derde moment deed zich voor op het moment dat verdachte de auto op het plantsoen met hoge snelheid vooruit reed. Ook voor deze situatie geldt dat de zich in het dossier bevindende verklaringen onvoldoende éénduidig zijn om met voldoende mate van overtuiging aan te nemen dat er sprake was van een situatie die een poging doodslag in de zin van voorwaardelijke opzet oplevert. De betrokken agent zelf verklaart dat hij zich recht voor de auto, op een afstand van 5 meter, bevond en dat hij opzij moest springen om de auto te ontwijken. Een andere agent en een omwonende verklaren dat de agent zich rechts van de auto bevond en dat de auto naar rechts in de richting van agent reed. Op basis van deze niet overeenstemmende verklaringen kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de agent zich recht voor de auto bevond en dat de auto naar rechts is uitgeweken om de agent te ontwijken, terwijl de agent op dat moment zelf in de rijrichting van de auto is gesprongen.
Naast hetgeen hiervoor is overwogen geldt dat gezien de zeer korte tijdsperiode alsmede de onoverzichtelijke situatie (waarbij de achtervolgende agenten steeds van positie wisselden) waarin dit alles zich heeft afgespeeld er geen moment is aan te wijzen dat verdachte zich bewust is geweest van het risico de achtervolgende agenten aan te rijden en dat risico ook bewust heeft aanvaard.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze dat:
2.
hij op 17 maart 2005 te Geldermalsen
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een personenauto (Opel Corsa, kleur rood, [kenteken] (geparkeerd
staande aan [adres]), toebehorende aan [slachtoffer], zulks nadat hij, verdachte, die weg te nemen personenauto onder zijn bereik
had gebracht door braak en door middel van een
valse sleutel, te weten door
- het stuurslot van die personenauto te forceren en
- vervolgens een schroevendraaier in het contactslot van die personenauto
te steken en aldus die personenauto te starten;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen feit levert op:
2.
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en valse sleutels.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een auto gestolen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op een dergelijk feit niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van beperkte duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 24 maart 2005 vele malen eerder is veroordeeld en als veelpleger dient te worden aangemerkt. Verdachte was nog geen week vrij toen hij de auto stal.
Met betrekking tot de duur van de straf is voorts het volgende van belang. De raadsman heeft verzocht om strafvermindering toe te passen in verband met de wijze van aanhouding van verdachte en de gevolgen voor verdachte daarvan. Omdat dit verzoek met name is gegrond op het onder 1 ten laste gelegde feit en verdachte daarvoor zal worden vrijgesproken ziet de rechtbank geen aanleiding dit verzoek te honoreren.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 310 en 311 Van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het/de hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte terzake van het feit strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van het bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (drie) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden en gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van de Water, voorzitter,
en mrs. Santema en De Ruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Slabbekoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2005.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.