Parketnummers van de berechte zaken: 10/691019-05 en 10/692542-05
Datum uitspraak: 5 september 2005
Tegenspraak
van de RECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 22 augustus 2005.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen onder de parketnummers 10/691019-05 en 10/692542-05, zoals deze laatste tenlastelegging ter terechtzitting overeenkomstig de eis van de Officier van Justitie is gewijzigd. Van deze dagvaardingen en van de wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 tot en met A7).
EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Reinders heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven - tot:
- bewezenverklaring van het in de dagvaardig met parketnummer 10/691019-05 onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde;
- bewezenverklaring van het in de dagvaarding met parketnummer 10/692542-05 onder 1 en 2
subsidiair tenlastegelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 15 (vijftien) maanden,
met aftrek van voorarrest, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren met als bijzondere voorwaarden:
*dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Rotterdam/Zuid-Holland, afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen mede kunnen inhouden deelname aan groepsbehandeling in het kader van het “Project jeugdige seksuele delinquenten” van Het Dok;
*dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact zal hebben met of zich zal ophouden in de omgeving van [slachtoffer 1].
Het in de dagvaarding met parketnummer 10/692542-05 onder 2 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de dagvaarding met parketnummer 10/691019-05 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, alsmede het in de dagvaarding met parketnummer 10/692542-05 onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze:
(10/691019-05)
1. primair.
(zaak mei)
hij in mei 2004 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen, telkens door geweld en andere feitelijkheden iemand, te weten [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk
het (telkens)
- door verdachte en/of diens mededader(s) brengen en/of steken en/of houden van zijn/hun vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- door verdachte en/of diens mededader(s) (laten) brengen en houden van zijn/hun penis in de mond van die [slachtoffer 1] en
- door verdachte en/of diens mededader(s) brengen en houden van zijn/hun penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 1] en/of
- voelen en/ betasten van de borst(en) en vagina van die [slachtoffer 1],
het geweld en andere feitelijkheden hebben bestaan uit het
- tegenhouden van die [slachtoffer 1], althans voor die [slachtoffer 1] gaan staan en/of
- vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 1] en
- die [slachtoffer 1] in een woning duwen en trekken en/of meenemen en
- die [slachtoffer 1] op een bed duwen en
- vastpakken en vasthouden van de arm(en) van die [slachtoffer 1] en
- uitdoen van de onderbroek van die [slachtoffer 1] en
- op die [slachtoffer 1] gaan liggen en
- tezamen met een of meer van zijn, verdachtes, mededader(s) door hun
gezamenlijke aanwezigheid een dusdanig overwicht op die [slachtoffer 1] uitoefenen, dat zij werd belemmerd in haar mogelijkheden tot verzet.
2.
(zaak mei)
hij in mei 2004 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij verdachte en zijn mededaders met dat opzet die [slachtoffer 1]
- in een woning en (vervolgens) in een slaapkamer geduwd en/of getrokken en/of meegenomen en
- in een woning enige tijd vastgehouden.
(10/692542-05)
1.
hij op 3 januari 2005 te Spijkenisse, op of aan de openbare weg, te weten het Schepenpad, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een MP3-speler en een ketting toebehorende aan [slachtoffer 2], en met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en portemonnee (met inhoud) en een geldbedrag en een pakje sigaretten en een aanstekers en een sleutelbos, toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld
en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] achterna rennen/gaan en - vanachter (trachten) in/op de rug [te] springen van die [slachtoffer 3] en
- die [slachtoffer 3] (hardhandig) vastpakken en
- die [slachtoffer 3] een mes op de keel zetten en
- doorzoeken van de (jas- en/of broek)zak(ken) van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2]
en
- die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] toevoegen van de woorden: "Telefoon, telefoon" en/of "Heb je een telefoon of portemonnee" of "Geef me je MP3-speler en je ketting", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] insluiten;
2. subsidiair
[mededader 1] en [mededader 2] op 17 februari 2005 te Lelystad tezamen en in vereniging ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 4], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal (met kracht) heeft/hebben
- geduwd op/tegen het lichaam, (waardoor die [slachtoffer 4] ten val kwam en met het hoofd op/tegen een kast en/of wasmachine, in elk geval een voorwerp terecht kwam) en/of
- geslagen en/of gestompt en getrapt en/of geschopt in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of rug, althans op/tegen het lichaam, (terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
het plegen van welk feit verdachte op 17 februari 2005 te Lelystad opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en aldaar met zijn mededader(s) voor althans in de directe nabijheid van die [slachtoffer 4] te gaan staan en (aldus) die [slachtoffer 4] de weg te versperren;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Met betrekking tot feit 1, parketnummer 10/691019-05.
Ad onvrijwilligheid en kenbaarheid daarvan.
De verdachte heeft terechtgestaan voor een zaak waarbij meerdere groepsverkrachtingen aan de orde waren. Aan de verdachte is een van die verkrachtingen tenlastegelegd. In al de zaken wordt voor het bewijs van de onvrijwilligheid van de slachtoffers en de kenbaarheid daarvan aan de daders wordt het volgende als algemeen uitgangspunt in aanmerking genomen.
De slachtoffers in deze zaak waren destijds 13 of 14 jaar oud. Wanneer een meisje van deze leeftijd door een groep jongens, van wie zij het merendeel niet of nauwelijks persoonlijk kent, van straat wordt meegenomen naar een kelderbox of een woning met de bedoeling dat aldaar door die jongens vergaande seksuele handelingen met haar worden verricht, zoals vaginale, anale en/of orale penetratie, dient er van te worden uitgegaan dat die jongens weten of begrijpen dat het (op zijn minst) ongewoon en niet gebruikelijk is dat een meisje daarmee instemt en daarbij vrijwillig handelt.
Weliswaar zou niettemin van die instemming sprake kunnen zijn of zou bij de jongens die indruk kunnen zijn gewekt, doch een enkel stilzwijgen van het meisje of een “ja, ik wil wel doen wat van mij wordt verlangd” als het meisje zich eenmaal in de woning of kelderbox bevindt is daarvoor in de gegeven omstandigheden onvoldoende. Verdachten moeten dit ook hebben geweten of begrepen. Zij moeten zich hebben gerealiseerd dat zij die vrijwilligheid eerst konden aannemen nadat zij zich daarvan hadden vergewist en daarvan op ondubbelzinnige wijze was gebleken.
Met betrekking tot de aan verdachte tenlastegelegde zaak mei 2004 ([voornaam slachtoffer 1]) geldt voorts het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer niet met de groep jongens mee wilde lopen naar de woning waar zij uiteindelijk is gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, dat zij heeft tegengestribbeld toen zij naar boven moest lopen, dat zij daarom een of meerdere trappen is opgedragen en voorts dat zij, eenmaal in de woning, herhaalde malen en op verschillende wijzen heeft aangegeven dat zij niet wilde dat er seksuele handelingen met haar werden verricht. Tevens blijkt dat de toegangsdeur van de slaapkamer waarin het slachtoffer zich bevond op een gegeven moment is geblokkeerd met een bed. Voorts is nog van belang dat het slachtoffer alleen was, terwijl de verdachten met een betrekkelijk grote groep jongens waren, die zich bij haar in de slaapkamer bevonden dan wel op de gang bij die slaapkamer of elders in de woning verbleven
Verdachte was er bij toen het slachtoffer tegen haar zin de woning werd binnengebracht en de trap werd opgedragen Hij is steeds in de woning aanwezig geweest toen de verkrachtingen en andere seksuele handelingen plaatsvonden. Hij heeft ook gezien of wist dat er door anderen seksuele handelingen met het slachtoffer plaatsvonden en heeft zich daaraan zelf ook schuldig gemaakt. Hij was ook in de slaapkamer aanwezig toen de deur met het bed was afgesloten. Verdachte moet dus hebben gemerkt dat het slachtoffer aangaf niet te willen.
Tijdens een van de verhoren door de politie heeft hij ook met zo veel woorden gezegd dat hij dat begreep.
Op grond van een en ander staat, anders dan de raadsman heeft betoogd, met voldoende mate van zekerheid vast dat het slachtoffer niet met de bewezenverklaarde handelingen instemde en daartoe werd gedwongen.
Verdachtes aanwezigheid in de groep die het slachtoffer heeft meegenomen naar een ruimte met het vooropgezette plan daar seksuele handelingen met dat slachtoffer te plegen en verdachtes aanwezigheid in of direct bij de ruimte waar die seksuele handelingen plaatsvonden is in beginsel reeds voldoende om tot medeplegen te komen. Immers, verdachte heeft er door zijn feitelijke aanwezigheid gedurende een bepaalde tijd toe bijgedragen dat het slachtoffer niet de mogelijkheid had om zich te verzetten of zich aan die seksuele handelingen, gepleegd door hetzij verdachte zelf, hetzij door één of meer van zijn mededaders, te onttrekken.
Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen.
Met betrekking tot feit 1, parketnummer 10/692542-05
Ondanks de ontkenning door verdachte en de door de raadsman bepleite vrijspraak wordt bewezen geacht dat verdachte als mededader betrokken is geweest bij de tenlastegelegde straatroof.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dienaangaande het volgende.
De straatroof vond plaats in Spijkenisse. Verdachte is daar naar toe gereisd samen met een aantal mededaders. Voordat zij naar Spijkenisse vertrokken heeft verdachte een van de mededaders horen zeggen dat hij iemand wilde gaan beroven. Verdachte is niettemin meegegaan naar Spijkenisse en in het gezelschap gebleven van zijn mededaders. Volgens zijn eigen verklaring heeft verdachte op het pad gestaan waar de straatroof plaatsvond. Twee mededaders, althans jongens die de avond van de overval samen waren met de verdachte ([mededader 3] en [mededader 4]) hebben verklaard te hebben gezien dat verdachte tijdens de overval de zakken van (een van) de slachtoffers doorzocht. Na de straatroof is verdachte samen met de andere daders weggerend en met hen teruggereisd naar Rotterdam.
Op grond van een en ander staat met voldoende mate van zekerheid vast dat verdachte de onderhavige straatroof tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
(parketnummer 10/691019-05)
1. Primair:
medeplegen van verkrachting, meermalen gepleegd;
2.
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden;
(parketnummer 10/692542-05)
1.
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen
en
diefstal voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
2. subsidiair:
medeplichtigheid aan poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
(Verkrachting en vrijheidsberoving)
Verdachte maakte deel uit van een groep jongens die zich, in verschillende samenstellingen, schuldig heeft gemaakt aan een reeks van verkrachtingen en aan vrijheidsberoving van drie meisjes van 13 of 14 jaar oud. Deze feiten hebben plaatsgevonden in een woning en kelderboxen in de wijk Katendrecht in Rotterdam.
Verdachte was betrokken bij de gebeurtenis in mei 2004 waarbij een slachtoffer door een aantal jongens gedwongen is mee te gaan naar een woning van een van hen. Toen ze binnen waren werd zij door meerdere jongens tegelijk betast aan haar borsten en vagina. Ook is zij vaginaal en anaal verkracht, terwijl er andere jongens bij stonden te kijken. Omdat er veel jongens in de kamer aanwezig waren, het bed voor de deur was geschoven en er ook veel jongens in het gangetje stonden, kon het slachtoffer niet wegkomen.
Verdachte heeft met betrekking tot de seksuele handelingen jegens het slachtoffer en de vrijheidsbeneming een niet onaanzienlijke rol gehad.
Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke bewegingsvrijheid van het nog zeer jeugdige (13 jaar oude) slachtoffer. Verdachte maakte deel uit van een groep jongens die op niet anders uit was dan op het hebben van seks met het meisje. Daarbij maakte het niet uit of het meisje dat wel wilde; daarop werd niet gelet, laat staan dat het uitdrukkelijk aan het meisje werd gevraagd.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben hun eigen lustgevoelens laten prevaleren boven de gevoelens van het meisje en daarmee het slachtoffer vernederd en pijn gedaan. Slachtoffers van dergelijke delicten ondervinden, naar de ervaring leert, veelal langdurig de psychisch nadelige gevolgen van het gebeurde. Zo ook bij het onderhavige slachtoffer. Zij ondervindt blijkens het FPD-rapport ernstige psychische gevolgen, heeft angstaanvallen, schuldgevoelens, slapeloosheid en nachtmerries. Een langdurige psychologische begeleiding en hulp is noodzakelijk.
Daarnaast veroorzaken dit soort feiten gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving. Dit geldt temeer nu de afgelopen tijd in Rotterdam meerdere malen groepsverkrachtingen door jongeren hebben plaatsgevonden en de oorzaak hiervan nog niet is vastgesteld.
(Schepenpad)
Verdachte heeft zich samen met anderen tevens schuldig gemaakt aan een gewelddadige straatroof. Hierbij zijn de slachtoffers achterna gerend en vastgepakt, werd één van hen op de rug gesprongen en een mes op de keel gezet, en werd hun kleding doorzocht. Hierbij hebben de daders onder meer een portemonnee met inhoud, een MP3-speler en een ketting buitgemaakt.
(Lelystad/[slachtoffer 4])
Verdachte is ook betrokken geweest bij de poging tot zware mishandeling van een medegedetineerde. Door het slachtoffer de weg te versperren heeft verdachte het mogelijk gemaakt dat anderen het slachtoffer konden mishandelen door hem ten val te brengen, waarbij deze met het hoofd tegen een kast en wasmachine terecht is gekomen. Ook is het slachtoffer geslagen en geschopt tegen het lichaam en het hoofd.
Deze gebeurtenissen moeten voor de slachtoffers en erg pijnlijke en/of ergerlijke ervaring zijn geweest. Daarnaast ondervinden slachtoffers van dergelijke delicten, naar de ervaring leert, vaak langdurig de psychisch nadelige gevolgen van wat hen is overkomen. Bovendien versterken ook deze feiten de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Op al deze ernstige feiten kan niet anders gereageerd worden dan door het opleggen van een jeugddetentie van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 juni 2005 reeds twee keer eerder terzake van geweldsdelicten tot betrekkelijk lange jeugddetenties is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van een rapport d.d. 13 januari 2005 van L.M. Huizer en A.M.C. van Eyken van de Raad voor de Kinderbescherming, van een psychologisch rapport van drs. Roelofs-van Bon, gz-psycholoog, d.d. 23 maart 2005, alsmede van een strafadviesbrief d.d. 20 april 2005 van J. Spoor en W. Nederlof van de Raad voor de Kinderbescherming.
De psycholoog concludeert dat uit de screening verdachte naar voren komt als een jongen met waarschijnlijk beperkte verstandelijke capaciteiten. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor een beperkte sociale vaardigheid, een lacunair functionerend geweten en een beperkt vermogen zich in anderen in te leven. Anderzijds lijkt hij gevoelsmatig wel aanspreekbaar te kunnen zijn, al is het hem op dit moment onmogelijk hiermee adequaat om te gaan. Er dreigt een scheefgroei van de persoonlijkheidsontwikkeling. De combinatie van genoemde factoren leidt ertoe dat verdachte in een groep gemakkelijk te beïnvloeden is. Dit onderzoek geeft geen aanwijzingen dat aan het tenlastegelegde een seksuele anomalie of disfunctie ten grondslag ligt.
Om het risico van recidive te verkleinen, kan gedacht worden aan een groepsbehandeling waarbij niet alleen de technisch-seksuele aspecten, maar vooral meer de relationeel-emotionele aspecten een rol spelen. Hierbij denkt de psycholoog aan het “Project jeugdige seksuele delinquenten” van het Dok.
Blijkens het rapport en de brief van de Raad voor de Kinderbescherming is de Raad met de gezinsvoogd van mening dat het Project Jeugdige Seksuele Delinquenten van Het Dok aan te bevelen is. Geadviseerd wordt deze behandeling uit te voeren in het kader van een verplicht jeugdreclasseringscontact als bijzondere voorwaarde.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten over.
De rechtbank ziet in deze omstandigheden, alsmede om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan een strafbaar feit, aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarde verplicht jeugdreclasseringscontact, ook als dit inhoudt deelname aan het “Project jeugdige seksuele delinquenten” bij het Dok. Tevens zal, zoals gevorderd door de officier van justitie, als bijzondere voorwaarde worden opgelegd een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1].
De omstandigheid dat verdachte nog betrekkelijk jong is, vormt voor de rechtbank aanleiding om de duur van de gevangenisstraf enigszins te matigen en in zoverre af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Het betoog van de raadsman dat aan verdachte strafkorting dient te worden toegekend omdat hij tijdens de verhoren bij de politie onder druk is gezet, wordt verworpen. Het is op zichzelf niet ontoelaatbaar dat tijdens de verhoren door de politie een zekere druk wordt uitgeoefend. Slechts indien de druk de grenzen van het toelaatbare zou overschrijden, kan dit onder omstandigheden reden zijn voor strafkorting. In dit geval is echter niet aannemelijk geworden dat van ongeoorloofde druk sprake is geweest.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat de na te noemen straf passend en geboden is.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 48, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 242, 282, 302, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij beslissing van 15 april 2005 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 22 augustus 2005 de opheffing van de schorsing gevorderd, onder mededeling dat wanneer die vordering wordt toegewezen de (verdere) tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis, anders dan daarvoor, zal plaatsvinden in de Rijksinrichting voor Jongens De Hartelborgt, dependance Kralingen te Rotterdam.
De belangrijkste reden van de schorsing op 15 april 2005 was om de verdachte in de gelegenheid te stellen weer naar school te gaan en/of zijn stage te vervolgen. Door de thans aanwezige mogelijkheid om verdachte in de Rijksinrichting voor Jongens De Hartelborgt, dependance Kralingen te Rotterdam, te plaatsen, staat de voorlopige hechtenis niet langer aan het volgen van die schoolopleiding/ stage in de weg.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is gelast ter zake van de in de dagvaarding met parketnummer 10-691019/05 onder 1 en 2 tenlastegelegde delicten. Zoals hierboven is weergegeven worden deze delicten bewezen geacht. De verdachte heeft daarin een niet onaanzienlijk aandeel gehad. Ten laste van de verdachte is tevens bewezen verklaard dat hij als mededader betrokken is geweest bij een straatroof en voorts dat hij medeplichtig is geweest aan een poging tot zware mishandeling. Dit betreffen wederom delicten waarbij, evenals bij de verkrachting waarvoor het bevel tot voorlopige hechtenis is verleend, geweld is gebruikt. Daar komt bij dat de verdachte reeds twee keer ter zake van geweldsdelicten (art. 312-317 Sr) tot jeugddetentie is veroordeeld, laatstelijk op 27 maart 2002 tot een jeugddetentie voor de tijd van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk. De aan die straf verbonden proeftijd liep toen de verdachte de onderhavige delicten pleegde.
Gelet op al deze omstandigheden wordt het persoonlijk belang van de verdachte om op vrije voeten te zijn zodanig ondergeschikt geacht aan het algemeen belang om te worden beschermd tegen personen bij wie recidivegevaar bestaat met betrekking tot ernstige geweldsdelicten (zijnde de grond waarop het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is gebaseerd) dat termen aanwezig worden geacht de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte niet langer te laten voortduren. De vordering van de officier van justitie om de opheffing van de schorsing te bevelen zal dan ook worden toegewezen, zoals in het dictum staat vermeld. De omstandigheid dat de verdachte zich heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden staat hieraan niet in de weg. De wetgever heeft dit niet afhankelijk gesteld van de niet/naleving van de schorsingsvoorwaarden.
VORDERINGEN VAN DE BENADEELDE PARTIJEN
Op de wijze voorzien in artikel 51 b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij [benadeelde partij 1], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1], wonende te Rotterdam, gemachtigde mr. R. Besemer, advocaat te Rotterdam. De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van immateriële schade tot een bedrag van Euro 9.100,-- en vergoeding van materiële schade tot een bedrag van Euro 2.500,--, beide bij wijze van voorschot.
Namens de verdachte is bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde schadevergoeding ter zake van immateriële schade tot een bedrag van Euro 5.000,- bij wijze van voorschot en voor het overige tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
De vordering van de benadeelde partij strekt tot toekenning van een voorschot op de vergoeding van de schade die zij zou hebben geleden als gevolg van -kort gezegd- een drietal verkrachtingen. Er is in voldoende mate komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van elk van die verkrachtingen immateriële schade heeft geleden. De verdachte is echter niet bij al die verkrachtingen betrokken geweest. Bovendien verschillen de verkrachtingen qua ernst. Of de verdachte aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die is ontstaan door de verkrachtingen waaraan hij niet heeft deelgenomen, zoals door de benadeelde partij gevorderd, is niet eenvoudig vaststelbaar. Daarover zal thans geen beslissing worden genomen.
Bij de beoordeling van de vraag in hoeverre de vordering van de benadeelde partij jegens de verdachte toewijsbaar is, is als uitgangspunt genomen de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de verkrachting waaraan de verdachte heeft deelgenomen.
Bewezen is verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan de onder 1 bedoelde verkrachting. Aannemelijk wordt geacht dat de immateriële schade als gevolg van dit delict -de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in aanmerking genomen- in ieder geval respectievelijk Euro 2000 bedraagt. In zoverre is de vordering ter zake van immateriële schade toewijsbaar.
Evengenoemd bedrag zal worden toegewezen als vergoeding van een gedeelte van de geleden immateriële schade, niet als voorschot op die vergoeding, zoals is gevorderd.
Ten aanzien van de overigens ter zake van immateriële schade gevorderde vergoeding is de toewijsbaarheid van de vordering niet eenvoudige vast te stellen. Daarin zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De omstandigheid dat er meerdere daders zijn is geen reden slechts een gedeelte van het schadebedrag toe te wijzen. Ieder van de daders is hoofdelijk aansprakelijk voor het volle bedrag van de schadevergoeding, met dien verstande dat bij betaling door de een de ander zal zijn bevrijd en onverlet de mogelijkheid dat de daders het betaalde schadebedrag op elkaar kunnen verhalen.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor materiële schade is door de verdachte betwist en niet onderbouwd met bescheiden. De toewijsbaarheid van dit deel van de vordering is daarom niet eenvoudig vast te stellen. Daarin zal de benadeelde partij derhalve eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate wordt toegewezen, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Behalve de veroordeling tot betaling van schadevergoeding, rechtstreeks aan de benadeelde, wordt tot het toewijsbare bedrag tevens de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Op de wijze voorzien in artikel 51 b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te Spijkenisse. De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van immateriële schade tot een bedrag van Euro 200,-- en vergoeding van materiële schade tot een bedrag van Euro 485,11.
Namens de verdachte is de vordering, voor zover betreffende schadevergoeding voor de mobiele telefoon, betwist.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de gevorderde schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij strekt tot toekenning van een vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden als gevolg van de bewezenverklaarde straatroof van 3 januari 2005.
Er is in voldoende mate komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van die beroving materiële en immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank wijst de vordering ten dele toe tot een bedrag van Euro 285,11. Dit bedrag omvat voor wat betreft het materiële deel de zilveren ketting, de MP3-speler, sloten en de reiskosten. De immateriële schade zal in het geheel worden toegewezen. Het gevorderde bedrag van Euro 200 ter zake van immateriële schade wordt -de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in aanmerking genomen- redelijk geacht.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor de mobiele telefoon is de hoogte van deze vordering betwist door verdachte. Daarnaast is door de raadsman aangevoerd dat deze telefoon thans nog in handen van Justitie is en derhalve teruggave nog mogelijk is. Nu de officier van justitie hieromtrent geen uitsluitsel heeft kunnen geven, acht de rechtbank deze vordering niet van eenvoudige aard en zal de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde schade ten aanzien van de mobiele telefoon niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate wordt toegewezen, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Behalve de veroordeling tot betaling van schadevergoeding, rechtstreeks aan de benadeelde, wordt tot het toewijsbare bedrag tevens de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Op de wijze voorzien in artikel 51 b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te Spijkenisse. De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van materiële schade tot een bedrag van Euro 241,25.
De vordering is van de zijde van verdachte niet betwist.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de gevorderde schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij strekt tot toekenning van een vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden als gevolg van de bewezenverklaarde straatroof van 3 januari 2005. .
Er is in voldoende mate komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van die beroving de door hem gestelde schade heeft geleden.
De rechtbank wijst de vordering ten dele toe tot een bedrag van Euro 122,25. Dit bedrag omvat de Sim-kaart, de heractivering van de Sim-kaart, het rijbewijs en de seizoenkaart.
Nu op het voegingsformulier een tweetal posten zijn doorgestreept en het derhalve niet duidelijk is of de benadeelde partij de vordering op deze punten handhaaft, zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate wordt toegewezen, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Behalve de veroordeling tot betaling van schadevergoeding, rechtstreeks aan de benadeelde, wordt tot het toewijsbare bedrag tevens de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het in de dagvaarding met parketnummer 10/692542-05 onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het in de dagvaarding met parketnummer 10/691019-05 onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde, alsmede het in de dagvaarding met parketnummer 10/692542-05 onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan ook vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van de bewezen verklaarde feiten tot een jeugddetentie voor de tijd van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast en bepaalt dat deze twee jaren bedraagt; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
* de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
* de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen
worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Rotter-dam/Zuid-Holland afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen kunnen inhouden deelname aan de groepstraining “Project Jeugdige Seksuele Delinquenten” bij Het Dok;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact zal hebben met of zich zal
ophouden in de omgeving van [slachtoffer 1].
- verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en
steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde
jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere
vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op het moment dat de verdachte zich, ingevolge een oproeping van de officier van justitie, bij de Rijksinrichting voor Jongens “De Hartelborgt” dependance Kralingen te Rotterdam, zal dienen te melden;
- veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1], wonende te Rotterdam, te betalen € 2000,- (zegge tweeduizend Euro);
- veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te Spijkenisse, te betalen € 285,11 (zegge tweehonderdvijfentachtig Euro en elf Eurocent);
- veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te Spijkenisse, te betalen € 122,25 (zegge honderdtweeentwintig Euro en vijfentwintig Eurocent);
- bepaalt dat deze bedragen telkens worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van de algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in de vorderingen en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], wonende te Rotterdam, te betalen € 2000,- (zegge tweeduizend Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 (één)dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor
opgelegde verplichting niet opheft;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], wonende te Spijkenisse, te betalen € 285,11 (zegge tweehonderdvijfentachtig Euro en elf Eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 9 (negen) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], wonende te Spijkenisse, te betalen € 122,25 (zegge honderdtweeentwintig Euro en vijfentwintig Eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van de bedragen van respectievelijk € 2000,-, € 285,11 en € 122,25 ten behoeve van voormelde slachtoffers, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partijen bedragen van respectievelijk € 2000,-, € 285,11 en € 122,25 te betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte aan de benadeelde partijen bedragen van respectievelijk € 2000,-, € 285,11 en € 122,25 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van bedragen van respectievelijk € 2000,-, € 285,11 en € 122,25 ten behoeve van voormelde slachtoffers komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Lamers-Wilbers en Veenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Paapen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 september 2005.