ECLI:NL:RBROT:2005:AU5087

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
VEROR 05/992-GIMB
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M.A. Gimbrère
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingen parkeerbelasting en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2005 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd door de gemeente Schiedam. Eiser had op 29 september 2004 zijn auto geparkeerd aan de Lange Haven te Schiedam zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. Hij ontving zes naheffingsaanslagen van elk € 46,30. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanslagen, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de gemeente. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 3 oktober 2005 was eiser aanwezig, maar de gemeente verscheen niet. Eiser voerde aan dat hij door de parkeercontroleur, genaamd Linda, was geadviseerd om een bezwaarschrift in te dienen en dat de naheffingsaanslagen zouden worden ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser consistent was in zijn verklaring en dat er geen bewijs was dat de gemeente de uitlatingen van de parkeercontroleur had weerlegd.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd moest worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en herstelde de situatie door de naheffingsaanslagen te vernietigen. Tevens werd de gemeente veroordeeld om het griffierecht van € 37,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer een burger op een toezegging van een ambtenaar vertrouwt.

De uitspraak is gedaan door mr. L.M.A. Gimbrère en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. W.B. Vos. Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: VEROR 05/992-GIMB
Uitspraak
in het geding tussen
[Belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Teamleider Heffingen en Invordering van de gemeente Schiedam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij een zestal besluiten zijn op 29 september 2004 en op 2, 4, 6, 8 en 11 oktober 2004 aan eiser naheffingsaanslagen parkeerbelastingen opgelegd, elk ad € 46,30.
Tegen deze besluiten (hierna: de naheffingsaanslagen) heeft eiser bij brief van 15 oktober 2004 die door verweerder op 21 oktober 2004 ontvangen is, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 februari 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 18 februari 2005 die bij de rechtbank op 3 maart 2005 ingekomen is, beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2005. Eiser was aanwezig. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
Als onbetwist staat vast dat eiser in de periode van 29 september 2005 tot en met 11 oktober 2005 zijn auto (een Opel Corsa met kenteken [AA-AA-00}) heeft geparkeerd aan de Lange Haven te Schiedam zonder de daarvoor verschuldigde parkeerbelasting te betalen. Gelet op de “Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2004” van de gemeente Schiedam, impliceert dit dat verweerder in beginsel gevolgd moet worden in zijn stelling dat eiser terecht de zes naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Dat is alleen anders indien het beroep dat eiser op het vertrouwensbeginsel gedaan heeft, gehonoreerd moet worden.
Eiser heeft ter zitting onder meer en voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“Op 29 september 2004 heb ik tegen de avond mijn auto, die ik toen net één dag had, aan de Lange Haven te Schiedam geparkeerd. Bij het dichtslaan van het portier viel het contactsleuteltje uit het portier en in het water. Omdat ik niet over een reservesleutel beschikte (die was mij bij de aflevering van de auto nog niet ter hand gesteld), kon ik derhalve mijn auto niet meer in, zodat ik een betaalbewijs van parkeergeld niet achter mijn voorruit kon leggen. Toen ik dit meteen bij de post van het parkeerbedrijf wilde melden, bleek deze post gesloten te zijn.
Ik ben de volgende dag naar de politie en naar een takelbedrijf gegaan. Zij beiden zeiden dat, gelet op de plaats waar de auto geparkeerd stond, de auto niet weggetakeld kon worden; de kans op schade was te groot. Zij adviseerden mij om met de parkeerwachter contact op te nemen. Ook ben ik die dag naar de garage gegaan waar mij werd verteld dat een nieuwe sleutel uit Duitsland moest komen waar de Opel-fabrieken gevestigd zijn; dit zou zeker een week duren.
Ik heb nog die dag het hele verhaal verteld aan de ter plaatse dienst doende parkeerwachter, ene Linda. Zij begreep mijn probleem en zei me dat zij haar collega’s zou informeren. Indien mij onverhoopt toch een of meer boetes (u zegt mij dat ik bedoel: “naheffingen”) opgelegd zouden worden, diende ik me tot de dienst die over de parkeerbelasting gaat, te wenden; de naheffingen zouden dan weggehaald worden, zo verklaarde Linda.
Toen de naheffingen opgelegd waren, heb ik daarom die dienst gebeld. Daar werd mij gezegd dat zij er niets meer aan konden doen, omdat de naheffingen al aan de gemeente waren doorgezonden. Mij werd geadviseerd om een bezwaarschrift in te dienen.
Later is mij door mw. Dillen van de gemeente gezegd dat ik dagkaarten had kunnen lopen. Dit is mij niet gezegd door Linda en daarenboven had dit geen verschil gemaakt, aangezien ik ook die dagkaarten niet in mijn auto kon leggen.
Toen de reservesleutel uit Duitsland gearriveerd was, heb ik de auto meteen weggehaald.”
Deze verklaring van eiser is, zo stelt de rechtbank allereerst vast, consistent met hetgeen hij eerder in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht.
Verweerder stelt in dit verband dat hij een onderzoek heeft verricht waaruit gebleken is dat in een situatie als de onderhavige een betrokkene door de parkeercontroleur geadviseerd wordt een bezwaarschrift in te dienen, over de afhandeling waarvan deze controleur zich echter niet uitlaat.
De rechtbank stelt hieromtrent vast dat zich in het dossier geen rapport met bevindingen van enig door verweerder ingesteld onderzoek bevindt, zodat zij niet kan vaststellen òf een onderzoek heeft plaatsgevonden en zo ja, op welke wijze dit heeft plaatsgevonden en welke daarvan de resultaten waren. Aldus is de rechtbank de mogelijkheid onthouden om het eventuele onderzoek te toetsen.
Gelet op het door eiser in bezwaar gestelde, had het voorts voor de hand gelegen dat verweerder had onderzocht of er ter plaatse een parkeercontroleur met de naam Linda werkzaam is en zo ja, of zij de door eiser gestelde uitlatingen heeft gedaan. Verweerder is niet ter zitting verschenen, zodat hij eisers aldaar afgelegde verklaring niet heeft weersproken.
Gelet op deze omstandigheden, in hun onderling verband bezien, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd eisers (reeds in bezwaar afgelegde en in beroep herhaalde) verklaring bestreden, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan.
In deze verklaring is een als een toezegging op te vatten uitlating van de parkeercontroleur Linda vervat, die (gelet op hetgeen zojuist overwogen is) gebaseerd is op relevante en juiste gegevens die door eiser verstrekt zijn. Niet gezegd kan worden dat die toezegging zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat eiser niet in redelijkheid op nakoming daarvan mocht rekenen.
Derhalve dient eisers beroep op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd te worden en kunnen de zes naheffingsaanslagen niet in stand blijven. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit dient dan ook gegrond te worden verklaard, zodat dit besluit vernietigd dient te worden. Aangezien na deze vernietiging rechtens slechts één beslissing mogelijk is, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien op de in het dictum verwoorde wijze.
De rechtbank is tenslotte niet gebleken van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat elk van de zes naheffingsaanslagen alsnog wordt herroepen en wel in die zin dat deze aanslagen alsnog worden vernietigd,
bepaalt dat de gemeente Schiedam aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M.A. Gimbrère.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2005.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Postbus 20302, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.