Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: BC 03/445 ZWI
BC 03/446 ZWI
BC 03/447 ZWI
BC 03/448 ZWI
BC 03/449 ZWI
BC 03/450 ZWI
BC 03/445 ZWI
BC 03/1691 ZWI
BC 03/1692 ZWI
1. Ernst & Van den Broek Vermogensbeheer B.V., gevestigd te Amsterdam;
2. Saen Options B.V., gevestigd te Amsterdam;
3. Saened B.V., gevestigd te Amsterdam;
4. Double Ed Trading v.o.f., gevestigd te Amsterdam;
5. Newtrade v.o.f., gevestigd te Amsterdam;
6. Newtrade Derivatives v.o.f., gevestigd te Amsterdam;
hierna te noemen eiseressen,
gemachtigde mr. A.V. Paardekooper,
de Stichting Autoriteit Financiële Markten, voorheen genaamd de Stichting Toezicht Effectenverkeer, beide hierna te noemen: verweerster,
gemachtigde: mr. drs. M.J. Blotwijk, advocaat te Amsterdam.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij afzonderlijke besluiten van 18 april 2001 heeft verweerster ten laste van eiseressen 2 en 3 ingevolge de Regeling toezichtskosten Wet toezicht effectenverkeer 1995 voorheffingen over het jaar 2001 opgelegd.
Bij afzonderlijke besluiten van 12 juni 2002 heeft verweerster ten laste van eiseressen 1 tot en met 6 ingevolge de Regeling toezichtskosten Wet toezicht effectenverkeer 1995 voorheffingen over het jaar 2002 opgelegd.
Bij afzonderlijke besluiten van 31 december 2002 heeft verweerster de bezwaren van eiseressen 2 en 3 tegen de ten laste van hen opgelegde voorheffingen over het jaar 2001 ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijke besluiten van 8 januari 2003 heeft verweerster de bezwaren van eiseressen 1 tot en met 4 tegen de ten laste van hen opgelegde voorheffingen over het jaar 2002 ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 april 2003 heeft verweerster de bezwaren van eiseressen 5 en 6 tegen de ten laste van hen opgelegde voorheffingen over het jaar 2002 ongegrond verklaard.
Tegen de besluiten van 31 december 2002 en 8 januari 2003 heeft de gemachtigde van eiseressen bij schrijven van 10 februari 2003, aangevuld bij brief van 10 maart 2003, en tegen het besluit van 22 april 2003 (verder tezamen: de bestreden besluiten) bij brief van 2 juni 2003 beroep ingesteld.
Verweerster heeft bij de brieven van 30 september 2005 en 28 oktober 2005 verweerschriften ingediend inzake de beroepen tegen de bestreden besluiten.
De beroepen zijn op de zitting van 9 november 2005 voor gevoegde behandeling aan de orde gesteld. Partijen zijn met kennisgeving niet verschenen.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 december 2001 heeft verweerster ten laste van eiseressen 2 en 3 ingevolge de Regeling toezichtskosten Wet toezicht effectenverkeer 1995 definitieve heffingen over het jaar 2001 opgelegd.
Bij afzonderlijke besluiten van 14 oktober 2002 heeft verweerster ten laste van eiseressen 1 tot en met 6 ingevolge de Regeling toezichtskosten Wet toezicht effectenverkeer 1995 definitieve heffingen over het jaar 2002 opgelegd.
Gesteld noch gebleken is dat eiseressen tegen de besluiten van 6 december 2001 of 14 oktober 2002 rechtsmiddelen hebben aangewend.
Uit de besluiten van 18 april 2001 en 12 juni 2002 vloeide voor eiseressen de verplichting voort met ingang van die dag de opgelegde heffingen te voldoen.
Bij de besluiten van 6 december 2001 en 14 oktober 2002 zijn de bij de voorheffing geheven bedragen geheel met de bedragen van de definitieve heffing verrekend. De betalingsverplichtingen van eiseressen vloeien derhalve met ingang van 6 december 2001 onderscheidenlijk 14 oktober 2002 voort uit de besluiten van 6 december 2001 en 14 oktober 2002.
Uit het voorgaande volgt dat eiseressen geen belang meer hebben bij beoordeling van het bezwaar gericht tegen de voorheffingen. De termijn voor het maken van bezwaar tegen de besluiten van 6 december 2001 en 14 oktober 2002 was ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten reeds verstreken. Verweerder heeft bij het nemen van de bestreden besluiten het ontbreken van het procesbelang miskend. De bezwaren zijn derhalve ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard. De bestreden besluiten komen wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De beroepen worden gegrond verklaard.
De rechtbank zal, doende hetgeen verweerder behoorde te doen, de bezwaren niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs hebben moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 483,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zijnde € 322,- voor het indienen van het beroepschrift, vermenigvuldigd met anderhalf in verband met het indienen van - meer dan vier - beroepschriften in samenhangende zaken. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart de beroepen gegrond,
vernietigt de bestreden besluiten,
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten, hetgeen in dit geval inhoudt dat de bezwaren niet-ontvankelijk worden verklaard,
bepaalt dat Stichting Autoriteit Financiële Markten aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht van € 1.856,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 483,- en wijst Stichting Autoriteit Financiële Markten aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseressen moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van Zwieten.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2005.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.