Parketnummer van de berechte zaak: 10/060205-04
Datum uitspraak: 5 december 2005
Raadsman: mr. R.B. Schmidt
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, enkelvoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende: [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 juli en 21 november 2005.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/060205-04. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (genummerd A1 t/m A3).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Sleeswijk-Visser heeft gerequireerd - zakelijk weergegeven -
- de bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
- Een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact (ook indien dit inhoudt een behandeling bij reeds behandelend psychiater P.C. van den Berg of een andere psychiater).
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze dat:
hij
op 05 november 2004
te Hendrik-Ido-Ambacht en/of Rotterdam en/of 's-Gravenhage,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk
door bedreiging met geweld een lid van een van de kamers der
Staten-Generaal, te weten het lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
[slachtoffer], te verhinderen om in een vergadering van een van de kamers der
Staten-Generaal vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen,
opzettelijk dreigend een fax en/of e-mail, althans een geschrift mede
gericht aan die [slachtoffer] heeft gestuurd, met onder meer de volgende tekst:
" Stop de moslimhaters" en
" De extremisten waar [slachtoffer] en ook op de site van de vereniging [naam vereniging] het
over hebben is eigenlijk over zichzelf, zij moeten boeten en zij moeten
verantwoording afleggen aan Allah de Barmhartige en als het moet brengen wij
ze wel naar Hem toe" en
" Met het afhakken van de kop van de slang zal de slang levenloos en
ontredderd neervallen, [slachtoffer] is de kop van de slang en dient dan ook
losgemaakt te worden van het lichaam",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat delict niet is voltooid.
hij op 05 november 2004 te Rotterdam
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat
feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van
de politie Rotterdam-Rijnmond (brigadier van politie [verbalisant])
opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van bedreiging (van
ondermeer zichzelf) (per e-fax), zulks terwijl verdachte zelf verantwoordelijk
was voor het opstellen en verzenden van deze (e-)fax.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
Ten aanzien van feit 1 primair is namens verdachte aangevoerd dat de door hem geschreven brief er niet op was gericht om het Tweede Kamerlid [slachtoffer] te verhinderen om in een vergadering van een van de kamers der Staten-Generaal vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen. Het opzet zou niet gericht zijn geweest op dit bestanddeel van de delictomschrijving van artikel 121 Wetboek van Strafrecht. Het zou bij verdachte niet gegaan zijn om politiek geïnspireerd handelen. Dit zou mede worden ondersteund door de aangifte, waarin het kamerlid [slachtoffer] zou hebben aangegeven zich door de tekst bedreigd te hebben gevoeld, maar niet te hebben gesproken over de uitoefening van zijn functie als Tweede Kamerlid. Verdachte zou ook geen opzet hebben gehad op (bedreiging met) geweld.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende:
Verdachte heeft zelf in zijn verklaring bij de politie d.d. 10 november 2004 aangegeven de brief te hebben geschreven, omdat hij uit de LPF wilde stappen via de voordeur. Het via de voordeur beëindigen van een bestuurslidmaatschap van zijn partij kan niet anders worden begrepen dan dat het schrijven van de brief door verdachte was ingegeven door een politieke beweegreden. Ook de strekking van de gebruikte bewoordingen, kan niet anders dan als bedreigend worden opgevat, ook al zijn de bedreigingen symbolisch verwoord. De brief is gericht aan het Tweede Kamerlid [slachtoffer] in zijn functie als politicus. Ook de strekking van de inhoud van de brief heeft alleen maar relevantie voor [slachtoffer] als politicus. Uit de door [slachtoffer] gedane aangifte blijkt dat hij de geuite bewoordingen ook als bedreigend heeft ervaren. Dit wordt mede ondersteund door het gegeven dat [slachtoffer] heeft gevraagd om beveiliging. Hiermee heeft hij aangegeven de bedreigingen serieus te hebben opgevat en ook als bedreigend te hebben ervaren. Dat hij hierbij niet spreekt over de uitoefening van zijn functie doet hieraan niets af, nu de bedreigingen juist betrekking hebben op [slachtoffer] in zijn functioneren als Kamerlid.
Aan de bespreking van hetgeen ten aanzien van feit 1 subsidiair namens verdachte is aangevoerd komt de rechtbank niet toe.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1:
Door bedreiging met geweld een lid van de vergadering van een van de kamers der Staten-Generaal opzettelijk verhinderen daarin vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen
Ten aanzien van feit 2:
Aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke
omstandigheden, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Naar het oordeel van de rechtbank zou een gevangenisstraf van enige duur met betrekking tot het begaan van feiten zoals bewezenverklaard gerechtvaardigd zijn. Hierbij heeft zij in het bijzonder in aanmerking genomen het destijds heersende precaire politieke en maatschappelijke klimaat. Verdachte is hier met het plegen van de bewezenverklaarde feiten volledig aan voorbij gegaan en heeft gezorgd voor verdere maatschappelijke beroering. Zijn handelen heeft ook verregaande consequenties gehad in het kader van de benodigde politie-inzet en persoonsbewaking. In dat kader acht de rechtbank het passend dat verdachte een deel van de hierdoor ontstane kosten door hem toegebracht aan de Staat compenseert door het betalen van een geldboete.
Betrokkene had mede gelet op zijn functie een extra verantwoordelijkheid. Tevens is betrokkene door zijn omgeving gewezen op zijn gespannen gedrag alvorens hij deze feiten pleegde. Dit alles heeft betrokkene er niet toegebracht hulp te gaan zoeken en zich van het schuldig maken aan de feiten zoals bewezenverklaard te onthouden.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 november 2004 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Omtrent de persoon van verdachte is gerapporteerd op 5 oktober 2005 door drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog-psychotherapeut. In dit rapport wordt, onder meer, aangegeven: “dat er in de jeugd bij verdachte een scheefgroei is ontstaan en de intellectuele capaciteiten en sociale en emotionele vermogens niet in balans met elkaar zijn ontwikkeld. Verdachte ontwikkelde een onderpresteren en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken. Te hoog gegrepen doelen leidden tot een chronische aanpassingsstoornis. Gezien het vroege ontstaan van de stoornis en de invloed van de stoornis op het delict kan gesteld worden dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht kan worden. Geadviseerd wordt dat de stoornis van verdachte wordt behandeld en de reeds ingezette behandeling wordt voortgezet, alsmede dat door de reclassering toezicht wordt uitgeoefend”.
De rechtbank zal de conclusies van de gedragsdeskundige omtrent de toerekenbaarheid over nemen en het door deze deskundige gegeven advies deels volgen.
Gezien de rapportage omtrent de persoon van verdachte, acht de rechtbank het op zijn plaats om de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met daarbij de genoemde bijzondere voorwaarde.
Tevens acht de rechtbank een werkstraf op zijn plaats.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 57, 121 en 188 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- veroordeelt de verdachte terzake van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten tot
een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast en bepaalt dat deze 2 (twee) jaren bedraagt; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
. de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
. de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland Arrondissement Rotter-dam, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, ook indien dit inhoudt een behandeling bij reeds behandelend psychiater P.C. van den Berg of een andere psychiater;
- verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
- een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren; de te verrichten werkzaamheden dienen te bestaan uit: werkzaamheden voorkomend bij instellingen aangesloten bij de Stichting Reclassering Nederland Arrondissement Rotterdam;
- met bevel tot aftrek van de door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 82 uren te verrichten werkstraf resteert;
- met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 41 dagen;
- tot een geldboete van € 1000,-- (zegge: DUIZEND EURO), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Bogaards, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2005.