ECLI:NL:RBROT:2005:AU8546

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
205022 HA ZA 03-2550
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. de Loor-Alwin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om tussentijds hoger beroep in een civiele zaak met betrekking tot leasing agreement

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is een verzoek gedaan om af te wijken van de hoofdregel in artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die stelt dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat tegen het eindvonnis. De eiseres, Fortis Bank (Nederland) N.V., heeft in een incident verzocht om tussentijds hoger beroep toe te staan, omdat er controversiële punten aan de orde zijn die van invloed zijn op de verdere procedure. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 13 juli 2005 de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door de gedaagden, Squire Sanders & Dempsey L.L.P. en [G.], over de vraag in welk land de leasetermijnen dienden te worden voldaan.

De gedaagden hebben een akte uitlating na tussenvonnis ingediend, waarop Fortis heeft gereageerd met een antwoordakte. Fortis heeft gesteld dat de plaats van betaling, zoals opgenomen in de leasing agreement, Amsterdam is en dat deze niet is gewijzigd. De gedaagden hebben echter aangegeven dat zij niet over de relevante documenten beschikken om dit te bevestigen. De rechtbank heeft besloten dat de zaak opnieuw naar de rol moet worden verwezen, zodat de gedaagden kunnen reageren op de standpunten van Fortis.

De rechtbank heeft ook overwogen dat Fortis vooralsnog geen belang heeft bij een antwoord op de vraag of de gedaagden aansprakelijk zijn op basis van Amerikaans of Oekraïens recht. De beslissing over de bevoegdheid tot kennisname van de vordering van Fortis is aangehouden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het toestaan van tussentijds hoger beroep rechtvaardigen, vooral omdat Fortis bezwaar heeft gemaakt tegen het verzoek van de gedaagden. De verdere beoordeling van de zaak is aangehouden, en de rechtbank heeft aangegeven dat een tussentijds hoger beroep tegen een eventueel tussenvonnis met een eindoordeel over de bevoegdheid tot kennisname van de vordering van Fortis mogelijk is.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 205022 / HA ZA 03-2550
Uitspraak: 7 december 2005
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap FORTIS BANK (NEDERLAND) N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. L.H. van Houten
- tegen -
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging SQUIRE SANDERS & DEMPSEY L.L.P,
gevestigd te Washington (District of Columbia, Verenigde Staten);
2. [Gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
procureur mr. A.M.M. Hompus,
advocaat mr. J.A.N. Baas te Den Haag.
Partijen blijven hierna aangeduid als respectievelijk "Fortis", “SSD” en “[G.]”.
1. De verdere beoordeling in het bevoegdheidsincident
1.1
Bij vonnis van 13 juli 2005 (hierna: het tussenvonnis) is de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door SSD en [G.] bij akte over de vraag in welk land KAU de leasetermijnen diende te voldoen.
1.2
SSD en [G.] hebben een akte uitlating na tussenvonnis genomen. Vervolgens heeft Fortis een antwoordakte na tussenvonnis tevens akte uitlating ex r.o. 3.10 tussenvonnis, met producties, genomen.
1.3
Vaststaat dat in artikel 7.6 van de leasing agreement is bepaald dat de leasetermijnen door KAU betaald dienen te worden in Nederland. SSD en [G.] hebben in hun akte aangegeven niet te kunnen uitsluiten dat deze plaats van betaling is gewijzigd in een van de zgn. amendments, van 12 en 27 november 1996 en 3 juni 1997. SSD en [G.] stellen dat zij niet over deze stukken beschikken. Fortis heeft de drie amendments bij haar antwoordakte in het geding gebracht.
Volgens Fortis blijkt uit de amendments (prod. 1 bij antwoordakte) dat de in de leasing agreement opgenomen plaats van betaling, namelijk Amsterdam, geen wijziging heeft ondergaan. SSD en [G.] hebben evenwel nog geen gelegenheid gehad te reageren op genoemd standpunt van Fortis in het licht van de drie in het geding gebrachte amendments. Te dien einde zal de zaak naar de rol worden verwezen.
1.4
In het tussenvonnis is Fortis in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of SSD naar Amerikaans of Oekraïens recht kwalitatief aansprakelijk is voor de gedragingen van [G.]. Fortis heeft aangegeven dat zij vooralsnog in het incident geen belang heeft bij een antwoord op die vraag. In het voetspoor van hetgeen daarover in het tussenvonnis is overwogen, wordt de beslissing over de bevoegdheid tot kennisname van de op onrechtmatige daad gebaseerde vordering tegen SSD aangehouden.
1.5
SSD en [G.] hebben de rechtbank verzocht, voor zover hun incidentele vordering wordt afgewezen, tussentijds hoger beroep van de in dit incident gewezen en nog te wijzen vonnissen toe te staan. Fortis heeft zich tegen inwilliging van dit verzoek verzet.
Aan hun verzoek hebben SSD en [G.] ten grondslag gelegd dat de aan de orde zijnde bevoegdheidsvraag controversiële punten betreft waarover partijen uitdrukkelijk van opvatting verschillen alsmede dat de beslissing van de rechtbank dat zij bevoegd is, doorwerkt in de verdere behandeling van de zaak, zowel wat de lengte van de procedure (in Nederland) als het aspect van de met deze procedure gemoeide kosten betreft.
Bij het nemen van de beslissing op het verzoek van SSD en [G.] wordt in aanmerking genomen dat het verzoek ertoe strekt een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat tegen het eindvonnis. Uit de wetsgeschiedenis van vorenbedoelde bepaling kan worden afgeleid dat het de bedoeling is om bij het toestaan van tussentijds hoger beroep een grote mate van terughoudendheid te betrachten en dat de beslissing daartoe afhankelijk is van de vraag of in het voorliggende geval sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel doelmatiger maken. Daarbij dient belang te worden toegekend aan de omstandigheid dat alle partijen tussentijds hoger beroep hebben bepleit.
Dat laatste doet zich niet voor, daar Fortis bezwaar heeft gemaakt tegen toewijzing van het verzoek. Mede gezien de door haar aangevoerde bezwaren, is in dezen geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het doelmatiger moet worden geacht om thans, bij dit tussenvonnis, van de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel af te wijken. Dit ligt anders voor een eventueel tussenvonnis met daarin een eindoordeel over de bevoegdheid tot kennisname van de vordering van Fortis - afgezien van de aangehouden beslissing over de bevoegdheid tot kennisname van de op onrechtmatige daad gebaseerde vordering tegen SSD. Indien en voor zover aan de orde zal te zijner tijd tussentijds hoger beroep tegen dat tussenvonnis worden toegestaan.
1.6
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
2. De beslissing
De rechtbank,
in het bevoegdheidsincident
verwijst de zaak naar de rol van (datum) voor uitlating door SSD en [G.] bij akte over het standpunt van Fortis dat uit de amendments blijkt dat de in de leasing agreement opgenomen plaats van betaling, namelijk Amsterdam, geen wijziging heeft ondergaan;
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de hoofdzaak
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. de Loor-Alwin.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
901/1548