RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Kanton
Beschikking ex artikel 7:685 BW
de heer
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
verweerder ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek, gemachtigde: mr. W. Brussee
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING VOOR CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS TE ROTTERDAM EN OMGEVING,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
verzoekster ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. P.J.M. Dijkmans
Partijen worden aangeduid als [verzoeker] en CVO, tenzij anders is vermeld.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verzoekschrift is op 14 december 2004 ontvangen door de rechtbank. Na een datumbepaling is de behandeling op verzoek van [verzoeker] aangehouden. Vervolgens is op verzoek van partijen de behandeling bepaald op 21 februari 2005. Voordien is door CVO een verweerschrift tevens verzoekschrift ingediend. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht alsmede ieder een pleitnota.
1.2. Ter zitting waren aanwezig:
- [verzoeker] en mr. Brussee
- de ... verenigingsdirecteur, ... de plaatsvervangend algemeen rector, ... de algemeen rector en mr. Dijkmans.
1.3. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting aantekening gehouden. De kantonrechter heeft de beschikking bepaald op 14 dagen.
[verzoeker], geboren op 15 februari 1946, is op 1 augustus 1973 bij CVO in dienst getreden als docent. Per 1 januari 1996 werkt hij in de functie van directiesecretaris. Zijn salaris bedraagt €. 5.020,00 per maand, inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Hij heeft zich per 15 november 2004 ziek gemeld wegens arbeidsgerelateerde klachten.
3. Het verzoek van [verzoeker]
Dit is in de pleitnota van zijn advocaat geherformuleerd als volgt:
"[verzoeker] persisteert bij zijn verzoek aan u om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en verzoekt u daarbij te bepalen dat - anders dan in het verzoekschrift is aangegeven -gedaagde aan [verzoeker] een vergoeding met toekennen ten bedrage van €. 662.640 althans een vergoeding die u in de onderhavige situatie billijk acht.
In verband met de fictieve opzegtermijn wordt, ervan uitgaande dat de ontbindingsbeschikking genomen wordt in maart, ontbinding verzocht per 1 juli 2005.
Tot slot verzoekt [verzoeker] u om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. "
4. Het verweer van CVO en haar zelfstandig tegenverzoek
Dit is in het "verweerschrift tevens verzoekschrift ex artikel 7:685 BW in reconventie" als volgt weergegeven:
de Vereniging U Edelachtbare Kantonrechter,
verzoekt inzake de verzochte ontslagvergoeding ongegrond te verklaren en / of op nihil te stellen,
IN CONVENTIE EN RECONVENTIE
verzoekt de arbeidsovereenkomst met de heer [verzoeker] te ontbinden wegens gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 BW per eerst volgende datum, althans tegen een zodanige datum als in goede justitie meent te horen ontbinden, met veroordeling van de heer [verzoeker] in de kosten van de procedure. "
5. Het verweer van [verzoeker] naar aanleiding van het zelfstandig tegenverzoek
Alhoewel dit niet met zoveel woorden wordt gesteld, begrijpt de kantonrechter uit zijn stellingen dat dit moet worden afgewezen, met veroordeling van CVO in de kosten van de procedure.
6. De stellingen van partijen
Beide partijen voeren de nodige argumenten aan ter onderbouwing van hun standpunten, deels aan de hand van producties. De stellingen van partijen zullen hierna worden besproken, voorzover zij relevant blijken voor de uitkomst van deze procedure.
7.1. Nu [verzoeker] ziek is, geldt een opzegverbod. Hier wordt echter geen beroep op gedaan en de kantonrechter ziet geen aanleiding daar anders over te denken.
Dringende reden van [verzoeker]
7.2. De meest vergaande stelling komt van CVO. Zij stelt dat de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden dient te worden ontbonden. Dit wordt door CVO in het zelfstandig verzoek als volgt gemotiveerd:
"108. De Vereniging stelt zich op het standpunt dat er gewichtige redenen bestaan om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair uit dringende redenen. De heer [verzoeker] heeft zich als een slecht werknemer gedragen door het stelselmatig en hardnekkig weigeren van het opvolgen van redelijke voorschriften. In tweede instantie weigerde de heer [verzoeker] hardnekkig om zich als goed werknemer in te zetten ten behoeve van een vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst door 3 keer mediation en meerdere keren andere alternatieven te weigeren.
109. De heer [verzoeker] heeft willens en wetens de Verenigingsdirecteur en de algemene directie uit elkaar proberen te spelen. Hij vergiftigde hiermee de arbeidsovereenkomst met als gevolg een langdurig verstoorde arbeidsverhouding. De heer [verzoeker] heeft hierdoor op grove wijze zijn plichten vele keren veronachtzaamd."
7.3. [verzoeker] betwist dat er sprake is van een dringende reden.
7.4. Het volgende wordt overwogen.
Hetgeen is vermeld in de aangehaalde alinea 109 van het verweerschrift / zelfstandig verzoek zou zich hebben voorgedaan nadat het inleidend verzoekschrift reeds was ingediend en de verhoudingen tussen partijen mede hierdoor reeds waren geëscaleerd. Als zodanig kan er geen sprake zijn van een dringende reden, temeer nu [verzoeker] ziek thuis zat en niet op het werk kwam. Wat betreft hetgeen is gesteld in voormelde alinea 108 heeft te gelden dat niet is komen vast te staan dat [verzoeker] redelijke bevelen stelselmatig en hardnekkig heeft geweigerd. CVO heeft juist ter zitting volmondig erkend dat er ten aanzien van zijn functie nooit een beschrijving is opgesteld en dat er weliswaar functioneringsgesprekken zijn gevoerd, hetgeen door [verzoeker] wordt betwist, maar dat er geen verslagen hiervan zijn gemaakt en dat hij evenmin schriftelijke berispingen heeft gehad. Hieruit volgt reeds dat CVO zelve deze vermeende gedragingen niet als zodanig dringend heeft ervaren dat hieraan consequenties moesten worden verbonden en kan een ontbinding dus niet op deze grond worden gebaseerd. Wat betreft het weigeren van mediation en andere alternatieven geldt wederom dat dit wordt betwist door [verzoeker] maar belangrijker acht de kantonrechter dat ook deze vermeende gedragingen hebben plaatsgevonden nadat het verzoek was ingediend en de verhoudingen tussen partijen reeds grondig waren verstoord. Voor een ontbinding op grond van een dringende reden is derhalve geen aanleiding.
7.5. Partijen onderschrijven wel dat de arbeidsovereenkomst in elk geval dient te worden ontbonden wegens een gewichtige reden, bestaande uit gewijzigde omstandigheden. Tot ontbinding zal derhalve worden beslist op de wijze zoals hieronder is vermeld.
7.6. Partijen vinden dat de ander debet is aan de gewijzigde omstandigheden. Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Vast staat dat [verzoeker] gedurende zijn langdurige dienstverband nooit negatieve beoordelingen heeft gehad. Bovendien is er geen sprake van een functieomschrijving en zijn de gesprekken die volgens CVO wel zijn gevoerd voor maart 2004 nooit vastgelegd. Dit zijn derhalve redengevende omstandigheden die er toe leiden dat er ten laste van CVO een vergoeding dient te worden bepaald die in elk geval neerkomt op een correctiefactor gelijk aan 1. De omstandigheden die door CVO worden aangevoerd dateren alle, althans worden enigszins gedocumenteerd, vanaf maart 2004. Wat er ook zij van deze omstandigheden, waarop hierna wordt ingegaan, een onberispelijk dienstverband van 30 jaar weegt veel zwaarder dan gebeurtenissen gedurende de laatste 10 maanden waarbij relevant is dat [verzoeker] van deze periode 3 maanden overspannen is en niet heeft gewerkt. Hieraan doet niet af dat door CVO ten behoeve van deze procedure een groot aantal verklaringen van collega's en leidinggevenden is geproduceerd waaruit zou moeten blijken dat [verzoeker] niet goed functioneerde. Dergelijke achteraf opgestelde verklaringen immers kunnen de absentie van reguliere beoordelingsverslagen niet compenseren terwijl zij wel, achteraf gezien, de noodzaak van functioneringsgesprekken onderstrepen. CVO kan in deze procedure niet aantonen dat degelijke gesprekken hebben plaatsgevonden, hetgeen voor haar rekening blijft. Daarbij komt overigens dat niet zonder meer gezegd kan worden dat uit de verklaringen overtuigend van disfunctioneren blijkt.
7.7. De kantonrechter constateert dat vanaf ongeveer maart 2004 sprake is van een ontluisterende escalatie. Achteraf gezien blijkt dat het begin hiervan samenvalt met twee omstandigheden. In de eerste plaats een door CVO beoogde reorganisatie waardoor de functie-inhoud van [verzoeker] wijzigingen ondervindt. In de tweede plaats het door [verzoeker] niet gedeelde inzicht van CVO dat hij de werkzaamheden niet meer aan kan en dat om deze reden [verzoeker] (achtereenvolgens) vervroegd dient uit te treden met gebruikmaking van opgebouwde FPU-rechten, in een docentenfunctie te werk dient te worden gesteld dan wel dat zijn dienstverband wegens disfunctioneren dient te worden beëindigd.
7.8. Door CVO is een "Dossier van de heer G.T. te Kortschot" d.d. september 2004 opgesteld. Directe aanleiding hiervoor
was dat bleek dat [verzoeker] tot pensioendatum wilde blijven werken. De notitie besluit als volgt:
"Op grond van het bovenstaande is ontslag wegens disfunctioneren helaas onvermijdelijk geworden. Passend binnen de afspraken die hierover zijn gemaakt in het kader van het IPB zal de komende maanden gekeken worden welke mogelijkheden er zijn om de heer [verzoeker] te begeleiden bij het vinden van een passende baan buiten de CVO organisatie en zal de ontslagdatum worden vastgesteld."
7.9. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit een zevenmijlsstap te ver. Het aanvangen van besprekingen in het kader van een reorganisatie en het inventariseren van de mogelijkheden van vroegpensioen staat een werkgever uiteraard vrij. Vervolgens, terwijl er geen sprake is van enig dossier omtrent onvoldoende functioneren, het werken van [verzoeker] achteraf afdoen als disfunctioneren komt neer op gedrag dat een goed werkgever niet betaamt. Zelfs al zou er sprake zijn van disfunctioneren dan heeft [verzoeker] recht op de mogelijkheid zijn functioneren te verbeteren. Deze kans is hem ten onrechte niet geboden.
7.10. In een aanvullende notitie is te lezen dat in de bestuursvergadering van 17 september 2004 is besloten dat een herplaatsing van [verzoeker] binnen CVO weer niet wordt uitgesloten alsmede dat is besloten dat [verzoeker] zijn functie-uitoefening per 31 juli 2005 moet beëindigen. Dit laatste acht de kantonrechter strijdig met de tweede kans, voorzover er al sprake zou zijn van disfunctioneren, waarop [verzoeker] recht heeft. Het herplaatsen binnen CVO is een opmerkelijke tournure, vergeleken met de notitie d.d. september 2004.
7.11. Tijdens een personeelsbijeenkomst op 11 oktober 2004 heeft de algemeen rector, zonder voorafgaand overleg met [verzoeker], medegedeeld dat van [verzoeker] afscheid zal worden genomen. Bij brief van 11 oktober 2004 neemt de algemeen rector het standpunt in dat [verzoeker] niet goed functioneert en dat hem andere werkzaamheden zullen worden opgedragen. Bij brief van 12 november 2004 namens CVO wordt onder andere het volgende gesteld:
"Resumerend is het PENTA college CSG van mening dat er geen sprake is van een conflict en / of duurzaam verstoorde verhoudingen, maar van een ernstige functioneringsproblematiek. Dit doet niets af aan de motivatie en de inzet die de heer [verzoeker] heeft getoond. Helaas is enkel het rendement door de functioneringsproblematiek niet zoals redelijkerwijs van een dergelijke medewerker verwacht mag worden. "
7.12. Zij wil de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] nu weer "graag" voortzetten. De kantonrechter kan zich goed voorstellen dat het [verzoeker], die de maanden voordien constructief heeft onderhandeld over een beëindiging / wijziging van de arbeidsovereenkomst, toen te veel werd en dat hij zich ziek heeft gemeld.
7.13. Daarna escaleert de zaak nog veel verder vanwege de vermeende interventie van de verenigingsdirecteur, het gedoe omtrent de benoeming van een mediator alsmede de discussies omtrent de geestelijke gesteldheid van [verzoeker], gerelateerd aan de door CVO gestelde bezorgdheid dat [verzoeker] niet achter de acties van zijn advocaat stond zodat zij haar bedrijfsarts daaromtrent om een opinie heeft gevraagd. De processtukken van partijen getuigen van deze escalatie, zie onder andere het standpunt van CVO dat er sprake zou zijn van een dringende reden.
7.14. De kantonrechter heeft de indruk gekregen dat CVO ervan uitging dat [verzoeker] na enige (steeds forsere) aandrang wel gebruik zou willen maken van de FPU. Daarbij heeft zij uit het oog verloren dat van enige verplichting van [verzoeker] echter geen sprake is. Vanuit deze misvatting zijn de voormelde koerswijzigingen van CVO mogelijk te verklaren. Dit is er echter mede debet aan geweest dat van redelijk overleg tussen partijen geen sprake meer bleek. Een ander aspect is dat, zoals de algemeen rector ter zitting heeft medegedeeld, een hogere vergoeding dan is aangeboden niet past binnen haar beleidskaders.
7.15. Ter zitting heeft de kantonrechter nog schikkingspogingen gewaagd, mede vanuit de gedachte dat er in de vergoedingensfeer en ten aanzien van de datum einde dienstverband met de opgebouwde FPU-rechten mogelijk toch rekening gehouden zou kunnen worden. Deze pogingen bleken echter onfortuinlijk nu de verhoudingen te zeer verziekt bleken.
7.16. Gelet op al het vorenstaande zou de kantonrechter aanleiding zien de vergoeding vast te stellen met inachtneming van correctiefactor 2 ingevolge de kantonrechtersformule. Er is sprake van duidelijke verwijtbaarheid zijdens de werkgever. Echter, toewijzing van dit bedrag zou, gelet op het aantal arbeidsjaren dat resteert tot de pensioengerechtigde leeftijd, weer onevenredig zijn. Zodoende zal de vergoeding worden vastgesteld op €. 390.000,-- bruto.
7.17. De door [verzoeker] in de pleitnota verwoorde schadeposten, te weten inkomensschade, pensioenschade, gezondheidsschade, kosten van rechtsbijstand en reputatieschade, worden in voldoende mate vergoed door voormelde vergoeding. Dit is een vergoeding naar billijkheid waarbij juist is beoogd te abstraheren van de concrete schadeposten, zodat de kantonrechter ook niet per gestelde schadepost een oordeel hoeft te geven. Ten aanzien van de gestelde reputatieschade geldt overigens dat niet is uit te sluiten dat de onderhavige beschikking de gestelde schade meer compenseert dan enig geldbedrag zou kunnen doen.
7.18. De kantonrechter zal CVO als overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in proceskosten, zoals hieronder te vermelden.
7.19. Aan beide partijen dient een termijn te worden gegeven waarbinnen zij het verzoek desgewenst kunnen intrekken.
wijst het tegenverzoek van CVO, voorzover gebaseerd op een dringende reden, af;
geeft zowel aan [verzoeker] als CVO een termijn tot 20 maart 2005 om de verzoeken in te trekken;
en, voor het geval geen van de partijen of slechts een van hen het verzoek intrekt:
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 21 maart 2005;
kent aan [verzoeker] een vergoeding toe ten bedrage van €. 390.000,-- (zegge driehonderdnegentigduizend euro) bruto en veroordeelt CVO om dit bedrag uiterlijk 21 april 2005 aan [verzoeker] te voldoen op door hem aan te geven wijze;
veroordeelt CVO, ongeacht of de verzoeken, al dan niet beide, worden ingetrokken, in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] begroot op €. 1.500,--;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.