ECLI:NL:RBROT:2006:AV0014

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2864
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E.F.C. Francken
  • J.J. Buirma
  • A.M. Wiechers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil over bovenwettelijke werkloosheidsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering aan eiseres, die in 2002 haar arbeidsovereenkomst had opgezegd. Eiseres, geboren op 6 september 1957, was sinds 1990 in dienst bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, die later haar werkgever werd. Na haar ontslag heeft zij verzocht om een bovenwettelijke uitkering, maar dit verzoek werd afgewezen omdat zij op eigen verzoek ontslag had genomen. Eiseres heeft hiertegen geprotesteerd en haar zaak werd uiteindelijk doorverwezen naar de Sector Bestuursrecht van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de beslissing van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie niet als een besluit kan worden aangemerkt, waardoor de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank heeft eiseres de mogelijkheid geboden om haar vordering aanhangig te maken bij de Sector Kanton, die wel bevoegd is om deze zaak te behandelen.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken, noch om verweerder te veroordelen in het griffierecht, aangezien verweerder de juiste rechtsmiddelenclausule had vermeld in zijn correspondentie. De uitspraak is openbaar gedaan en de termijn voor hoger beroep bedraagt zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: Awb 04/2864-FRC
Uitspraak
in het geding tussen
[Belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het bestuur van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie,
gemachtigde: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vestiging te Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure, tevens feiten welke als vaststaande worden aangenomen
Eiseres, geboren op 6 september 1957, is met ingang van 1 augustus 1990 als consulente personeelsvoorziening in tijdelijke dienst getreden bij het toenmalige Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening Rijnmond. Dit tijdelijk dienstverband is met ingang van 1 juli 1992 omgezet in een vast dienstverband. Met ingang van 1 januari 1996 is haar ambtelijke dienstbetrekking in een dienstbetrekking naar burgerlijk recht omgezet, waarbij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie als haar werkgever geldt. Vanaf 1 januari 2002 is eiseres werkzaam bij KLIQ Reïntegratie (hierna ook aan te duiden als: KLIQ) dat tot die organisatie behoort.
Eiseres heeft bij brief van 30 november 2001 haar arbeidsovereenkomst per 1 maart 2002 met deze werkgever opgezegd. KLIQ heeft in deze opzegging bewilligd.
Bij aan KLIQ gerichte brief van 9 augustus 2004 heeft eiseres de opzegging vernietigd, waarbij zij - onder meer op basis van een op verzoek van de verzekeringsarts D.F.M. Willems door de psychiater B.R. van der Hek op 3 januari 2003 uitgebracht rapport - gesteld heeft dat zij omstreeks 30 november 2001 niet over voldoende geestelijke vermogens beschikte om een gefundeerde beslissing over het ontslag te nemen. Eiseres heeft deze vernietiging inmiddels ingetrokken.
Eiseres, die vanaf 1 maart 2002 geen inkomen uit arbeid of uitkering heeft genoten, is met ingang van 10 juli 2002 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is met ingang van 20 november 2003 ingetrokken.
Eiseres heeft verweerder op 4 december 2003 verzocht haar met ingang van 20 november 2003 in aanmerking te brengen voor een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering als bedoeld in de Regeling bovenwettelijke uitkering bij werkloosheid Arbeidsvoorziening (hierna te noemen: de Regeling). Bij brief van 3 februari 2004 is namens verweerder eiseres bericht dat haar niet een dergelijke uitkering toegekend kan worden, aangezien zij op eigen verzoek ontslag had genomen en zij deswege niet als “betrokkene” in de zin van de Regeling beschouwd kon worden. Bij brief van 13 februari 2004 heeft eiseres hiertegen geprotesteerd, waarbij eiseres erop heeft gewezen dat zij, mede op basis van het advies van de aan het Uwv verbonden verzekeringsarts Willems, de nietigheid van het ontslag had ingeroepen. Verweerder heeft dit protest als een verzoek om heroverweging aangemerkt en bij brief van 16 augustus 2004 dit verzoek afgewezen. Ter motivering van deze beslissing heeft verweerder zijn standpunt als verwoord in de brief van 3 februari 2004 herhaald.
Bij brief van 13 september 2004 heeft eiseres de Sector Kanton van deze rechtbank geadieerd met het verzoek te beslissen dat zij in aanmerking gebracht zal worden voor een bovenwettelijke uitkering als bedoeld in de Regeling. Die Sector heeft de brief van eiseres naar de Sector Bestuursrecht van deze rechtbank doorgestuurd met het verzoek deze brief als beroepschrift in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te behandelen.
Verweerder heeft bij brief van 4 augustus 2005 een verweerschrift ingediend, waarbij hij zich op het standpunt gesteld heeft dat deze doorzending ten onrechte heeft plaatsgevonden omdat niet de Sector Bestuursrecht, maar de Sector Kanton bevoegd is het onderhavige geschil te behandelen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2005. Eiseres was darbij aanwezig; verweerder is (met kennisgeving) niet verschenen.
2. Overwegingen
De rechtbank stelt voorop dat verweerders gemachtigde de beslissing als vervat in de brief van 16 augustus 2004 namens de voormalige werkgever van eiseres (de Arbeidsvoorzieningsorganisatie) heeft genomen. Deze werkgever is krachtens artikel 21 van de Regeling belast met de uitvoering ervan.
Blijkens artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder een “bestuursorgaan” in de zin van die wet verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
De Arbeidsvoorzieningsorganisatie is een privaatrechtelijke rechtspersoon die in haar hoedanigheid van werkgever niet aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie is in die hoedanigheid evenmin een met openbaar gezag bekleed college, zodat deze werkgever ook niet als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb aangemerkt kan worden.
De bestreden beslising is derhalve niet genomen door een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb, zodat deze beslissing geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit brengt met zich dat de Sector Bestuursrecht niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen.
Desgewenst kan eiseres haar vordering aanhangig maken bij de Sector Kanton van deze rechtbank. Thans wordt geen aanleiding gezien het schrijven van eiseres van 13 september 2004 aan de Sector Kanton te retourneren. Hoewel de brief van eiseres van 13 september 2004 aan die Sector is gezonden, die Sector in deze de bevoegde rechter is en deze rechter ingevolge artikel 8:71 van de Awb aan deze opvatting van de Sector Bestuursrecht van de rechtbank gebonden is, heeft een retourzending in dit geval geen zin, aangezien een vordering als de onderhavige met een dagvaarding en niet met een brief als die van eiseres van 13 september 2004 ingeleid moet worden.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. Ook voor een veroordeling van verweerder in het door eiseres betaalde griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding, nu verweerder in zijn brief van 16 augustus 2004 de juiste rechtsmiddelenclausule heeft vermeld.
3. Beslissing
De rechtbank, sector Bestuursrecht,
recht doende:
verklaart zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F.C. Francken als voorzitter en mr. J.J. Buirma en mr. A.M. Wiechers als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.E. Delvaux als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2006.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.