ECLI:NL:RBROT:2006:AV3941

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
236104 / HA ZA 05-1043
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele vordering van NS Reizigers B.V. tegen gedaagde na vechtpartij met hoofdconducteurs

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen NS Reizigers B.V. (hierna: NSR) en een gedaagde, die betrokken was bij een vechtpartij met twee hoofdconducteurs. De vechtpartij vond plaats op 20 maart 2004, toen de gedaagde zonder geldig vervoersbewijs met de trein reisde. De hoofdconducteurs hebben de gedaagde aangesproken, wat leidde tot een woordenwisseling en uiteindelijk tot fysiek geweld. De gedaagde werd later strafrechtelijk veroordeeld voor zijn handelen, maar de hoofdconducteurs vorderden ook schadevergoeding in deze civiele procedure. NSR vorderde een totaalbedrag van € 12.452,42, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, als compensatie voor de schade die de hoofdconducteurs hadden geleden door de mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld, maar heeft ook aangegeven dat hij de mogelijkheid heeft om bewijs te leveren voor zijn verweer. De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast om verdere inlichtingen te verstrekken en te trachten een minnelijke regeling te treffen. De beslissing over de vordering is aangehouden tot de comparitie.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 236104 / HA ZA 05-1043
Uitspraak: 1 maart 2006 (bij vervroeging)
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NS Reizigers B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
procureur mr. P.J. de Waal,
advocaat mr. J.A. Maasdijk,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. P.H.A. de Boer.
Partijen worden hierna aangeduid als "NSR" respectievelijk "[gedaagde]".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 22 maart 2005 en de daarbij overgelegde producties;
- incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 3 augustus 2005, waarbij de vorderingen van de oorspronkelijke eisers sub 2 en 3 zijn verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank;
- conclusie van repliek, tevens houdende akte vermeerdering van eis, met producties;
- conclusie van dupliek.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1. Bij NSR zijn als hoofdconducteur in dienst de oorspronkelijke eisers sub 2 en 3, te weten [X ]en [Y]. Zij waren op 20 maart 2004 in functie aan het werk en als zodanig herkenbaar gekleed op het traject Roosendaal-Den Haag.
2.2. [Gedaagde] is op die dag, samen met zijn vriend, [J] met de trein van Zwijndrecht naar Rotterdam-Lombardijen gereisd, zonder dat beiden beschikten over een geldig vervoersbewijs. [Gedaagde] is door de beide hoofdconducteurs in de gelegenheid gesteld om alsnog in de trein een kaartje te kopen voor een bedrag van € 7,-. Daarop is tussen [gedaagde] enerzijds en de beide hoofdconducteurs een woordenwisseling ontstaan, die op enig moment ontaard is in een vechtpartij. [Gedaagde] is door de politie aangehouden.
2.3. Bij vonnis van 21 juni 2004 is [gedaagde] door de politierechter te Rotterdam veroordeeld ter zake van “wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben, meermalen gepleegd” tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met een proeftijd van 2 jaar alsmede tot een werkstraf voor de duur van 50 uur, onder afrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Bij dat vonnis is [gedaagde] tevens veroordeeld om aan elk van de beide hoofdconducteurs, die zich als beledigde partij in de strafzaak gesteld hebben, een bedrag van € 1.000,- te betalen ter zake van schadevergoeding. Beide hoofdconducteurs zijn in het overige deel van hun vordering door de strafrechter niet-ontvankelijk verklaard, waarbij bepaald is dat zij dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
3. De vordering
De bij repliek gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 12.452,42, vermeerderd met € 904,- ter zake van buitengerechtelijke kosten, beide bedragen te verhogen met de wettelijke rente, met de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft NSR aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1. [Gedaagde] heeft de beide hoofdconducteurs mishandeld. Hij is begonnen met het gebruik van fysiek geweld tegenover de beide hoofdconducteurs, nadat zij hem hadden aangesproken op het feit dat hij niet beschikte over een geldig vervoersbewijs. De beide hoofdconducteurs hebben zich geprobeerd te verweren, wardoor zij in een worsteling met [gedaagde] betrokken zijn geraakt. Daarbij zijn de beide hoofdconducteurs gewond geraakt.
3.2. [X] heeft last gehad van veel spierpijn in de nek en blauwe plekken, terwijl zij tevens bij de vechtpartij een hersenschudding heeft opgelopen. Sinds het voorval heeft zij last gehad van hevige hoofdpijn en slapeloosheid. Zij is behandeld door haar huisarts en een instituut voor psychotrauma. Ook is zij begeleid door de door NSR ingeschakelde Arbo-dienst en Care Management van NS. De kosten van die behandeling en begeleiding heeft NSR voor haar rekening genomen. Zij vordert uit dien hoofde een bedrag van € 3.218,26, zijnde de kosten van behandeling bij het Instituut voor Psychotrauma en de begeleiding door de Arbo-dienst.
Zij is arbeidsongeschikt geweest in de periode van 20 maart 2004 tot 2 mei 2004, gedurende welke periode NSR het salaris ten bedrage van € 2.210,40 netto heeft doorbetaald.
3.3. Bij [Y] is als gevolg van de vechtpartij het volgende letsel ontstaan “vinger uit de kom, banden gescheurd, gewricht gebroken, botsplinter in en om gewrichten en momenteel ontstoken”. [Y] is behandeld door U. Balkenende, chirurg verbonden aan het Medisch Centrum Rijnmond-Zuid. Tevens is hij begeleid door de Arbo-dienst en door Care Management van NS. De kosten van die begeleiding bedragen € 1.955,- NSR verwijst in dit verband naar het door haar overgelegde emailbericht van 23 juni 2005. [Y] is arbeidsongeschikt geweest in de periode van 20 maart 2004 tot 21 juni 2004. Gedurende die periode heeft zij het salaris aan hem doorbetaald, hetgeen correspondeert met een netto bedrag van € 5.068,76.
3.4. Stellend dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld vordert NSR zijn veroordeling tot betaling van het door NSR aan de beide hoofdconducteurs betaalde netto salaris ten bedrage van € 7.279,16 alsmede de kosten van medische behandeling en begeleiding ten bedrage van € 5.173,26. Bovendien vordert NSR ter zake van buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 904,-.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van NSR in de kosten van het geding. [Gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1. Hij is geduwd door [Y], waardoor hij ten val is gekomen. Daarop heeft hij hem eenmaal teruggeduwd. [Y] heeft hem toen met zijn walkie talkie op het hoofd geslagen, waardoor [gedaagde] voor de tweede keer ten val is gekomen. Daarop is de worsteling tussen de drie personen ontstaan. In de ogen van [gedaagde] is er sprake van buitenproportioneel geweld van de beide hoofdconducteurs tegenover hem, waarbij zij zichzelf mogelijk verwond hebben.
[Gedaagde] bestrijdt dan ook dat hij zich jegens NSR onrechtmatig heeft gedragen. Hij heeft er in dat verband op gewezen dat hij door de strafrechter veroordeeld is wegens wederspannigheid, terwijl het misdrijf of daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Van wurging, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of vernieling, waarover NSR in de inleidende dagvaarding spreekt is naar de mening van [gedaagde] geen sprake.
4.2. [Gedaagde] heeft tevens de door NSR gevorderde schade gemotiveerd betwist, waarbij hij onder meer heeft ontkend dat de beide hoofdconducteurs als gevolg van het voorval op 20 maart 2004 gedurende de door NSR bedoelde periode volledig arbeidsongeschikt zijn geweest. Bovendien stelt [gedaagde] dat NSR de door haar gevorderde kosten onvoldoende heeft aangetoond, terwijl evenmin is gebleken dat de beide hoofdconducteurs het door NSR genoemde letsel hebben opgelopen.
4.3. Voor zover nodig zullen de overige stellingen van [gedaagde] besproken worden in het kader van de beoordeling van de vordering.
5. De beoordeling van de vordering
5.1. Gelijk hiervoor ook al overwogen hebben de beide hoofdconducteurs in eerste instantie als eisers sub 2 en 3 jegens [gedaagde] aanspraak gemaakt op betaling van schadevergoeding. Die vorderingen zijn door de rechtbank bij het hiervoor genoemde tussenvonnis ter verdere berechting verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank.
De kantonrechter heeft in die zaak, die bekend staat onder het zaaknummer 661804 CV EXPL 05-28534/ww bij tussenvonnis van 17 januari 2006 een comparitie van partijen gelast op 23 maart 2006 om 16.00 uur.
5.2. De rechtsvraag in beide procedures is voor een belangrijk deel gelijkluidend. In beide procedures spitst het geschil zich immers toe op de vraag of [gedaagde] jegens de beide hoofdconducteurs c.q. jegens NSR onrechtmatig heeft gehandeld. Zoals ook al overwogen in het hiervoor bedoelde vonnis van de kantonrechter, rust in beginsel op [gedaagde] het bewijs van zijn stelling dat de beide hoofdconducteurs buitenproportioneel geweld tegenover hem hebben gebruikt en dat [Y] door zijn gedrag als het ware de wederspannigheid van [gedaagde] heeft uitgelokt. Slaagt [gedaagde] daarin niet, dan moet, mede gezien de strafrechtelijke veroordeling, worden aangenomen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.
5.3. Alvorens een eventuele bewijsopdracht te formuleren, zal de rechtbank een comparitie van partijen gelasten, opdat [gedaagde] zich over zijn bewijsmogelijkheden kan uitlaten en tevens getracht kan worden een minnelijke regeling tussen partijen te treffen. De rechtbank zal die comparitie van partijen gelasten op hetzelfde tijdstip als de comparitie in de hiervoor bedoelde zaak bij de sector kanton, waarbij de kantonrechter als (plaatsvervangend) rechter-commissaris zal optreden.
5.4. In het geval [gedaagde] in dat bewijs niet slaagt, dient vervolgens de omvang van de door NSR gestelde schade beoordeeld te worden.
In dat verband ligt het op de weg van NSR om verdere bescheiden in het geding te brengen, waaruit de aard van het letsel blijkt dat de beide hoofdconducteurs hebben opgelopen alsmede dat zij daardoor gedurende de door NSR genoemde periodes volledig arbeidsongeschikt zijn geweest.
Voorts dient NSR bescheiden over te leggen, waaruit blijkt dat zij de door haar gevorderde kosten ter zake van medische behandeling en begeleiding ten behoeve van de beide hoofdconducteurs daadwerkelijk heeft betaald. De door NSR overgelegde e-mailberichten immers vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs van de door haar gestelde medische kosten. In die e-mailberichten wordt immers enkel een becijfering van de kosten gegeven, zonder dat daaruit blijkt dat NSR bedoelde kosten ook daadwerkelijk betaald heeft.
NSR dient bedoelde bescheiden één week voor de te houden comparitie van partijen aan de rechter-commissaris en aan de advocaat van de wederpartij toe te zenden.
5.5. Krachtens het bepaalde in artikel 337 lid 2 Rv. kan hoger beroep van dit vonnis slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld.
5.6. Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van het geding aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
beveelt partijen, [gedaagde] in persoon en NSR deugdelijk vertegenwoordigd door een welingelicht en tot schikking bevoegd persoon, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de (plaatsvervangend)
rechter-commissaris mr. W.J.J. Wetzels, op donderdag 23 maart 2006 te 16.00 uur opdat partijen nadere inlichtingen kunnen verstrekken en tevens getracht kan worden een minnelijke regeling te beproeven;
bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd door de partij die deze ter gelegenheid van de comparitie ter sprake wil brengen uiterlijk één week vóór de zitting aan de rechter-commissaris en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden;
beveelt dat NSR de onder 5.4. bedoelde bescheiden uiterlijk één week vóór de zitting aan de rechter-commissaris en aan de wederpartij dient toe te zenden;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels.