ECLI:NL:RBROT:2006:AV4034

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/090225-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van Klaveren
  • mrs. De Winkel
  • mrs. Zwaneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met vormverzuim in het voorbereidend onderzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 maart 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen A. El-F. De verdachte is beschuldigd van doodslag, nadat hij op 23 oktober 2004 in Rotterdam opzettelijk een aantal kogels in het lichaam van het slachtoffer S. L-K heeft geschoten, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek, omdat twaalf afgeluisterde gesprekken met geheimhouders niet tijdig zijn vernietigd. Dit vormverzuim heeft echter niet geleid tot schending van de rechten van de verdachte, waardoor de rechtbank besloot geen consequenties aan dit verzuim te verbinden.

De officier van justitie heeft vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde gevorderd, maar heeft ook bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde en een gevangenisstraf van twaalf jaren geëist. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd, wat ook in zijn nadeel is meegewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de op te leggen straf passend en geboden is, gezien de schokkende aard van het feit en de impact op de rechtsorde en de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer: 10/090225-04
Datum uitspraak: 8 maart 2006
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
A. EL-F. ,
Raadsman mr. R.V. Hagenaars, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2006.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding waarvan een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft gerequireerd tot:
- vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
VORMVERZUIMEN IN HET VOORBEREIDEND ONDERZOEK
Blijkens de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting en het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van vernietiging zijn door de Regiopolitie
Rotterdam-Rijnmond twaalf afgeluisterde telefoongesprekken die werden gevoerd met personen die zich op grond van artikel 218 Wetboek van Strafvordering zouden kunnen verschonen op grond van de aan hen toekomende geheimhoudingsplicht, te laat vernietigd. Volgens de officier van justitie is door de opsporingsambtenaren niet onverwijld aan haar gemeld dat zich onder de uitgewerkte telefoontaps telefoongesprekken met geheimhouders bevonden. Eerst op 17 november 2005 werd aan de officier van justitie melding gemaakt van het feit dat in de periode van 26 oktober 2004 tot en met 31 december 2004 gebleken was van mogelijke ‘geheimhoudersgesprekken’. Op 25 november 2005 heeft de officier van justitie een bevel tot vernietiging van deze gesprekken gegeven. Dit levert naar het oordeel van de officier van justitie een onherstelbaar vormverzuim op.
Gezien de ernst van het delict waarvoor verdachte terecht staat dient naar het oordeel van de officier van justitie een afweging van belangen ertoe te leiden dat geen sanctionering ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast.
De raadsman van verdachte heeft eveneens aangevoerd dat het hier gaat om een verzuim in het voorbereidend onderzoek, dat niet meer kan worden hersteld. Op de voet van artikel 359a Sv dient naar het oordeel van de raadsman de hoogte van de op te leggen straf te worden verminderd. Volgens de raadsman moet aan de politie een signaal worden gegeven dat deze werkwijze niet door de beugel kan.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Het staat vast dat met toepassing van artikel 126m Sv door opsporingsambtenaren een twaalftal gesprekken werd afgeluisterd en uitgewerkt tussen personen wier telefoonverkeer werd afgeluisterd en één of meer geheimhouders als bedoeld in artikel 218 Sv. Van deze gesprekken is toen, in strijd met de toepasselijke regelgeving, niet onverwijld mededeling gedaan aan de officier van justitie. Zij heeft pas een jaar later kennis gekregen van het bestaan van deze gesprekken en heeft toen onmiddellijk opdracht tot vernietiging van die gesprekken gegeven.
De rechtbank stelt vast dat niet gebleken is dat naar aanleiding van die gesprekken nadere onderzoekshandelingen zijn verricht en evenmin dat die gesprekken in de bewijssfeer tot ‘vruchten’ hebben geleid. De rechtbank heeft van de inhoud van de betreffende tapgesprekken geen kennis genomen. Deze tapgesprekken spelen derhalve op geen enkele wijze een rol bij enige op de voet van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Naar haar oordeel is met het niet tijdig vernietigen van de gesprekken met geheimhouders bij het voorbereidend onderzoek een vormverzuim begaan, dat niet meer hersteld kan worden. Evenwel is niet gebleken dat de verdachte daardoor in enig rechtens te respecteren belang is geschaad.
In het onderhavige geval kan daarom worden volstaan met het oordeel dat sprake is van een vormverzuim, en wel een onherstelbaar vormverzuim, zonder dat daaraan enige consequentie behoeft te worden verbonden.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 23 oktober 2004 te Rotterdam opzettelijk
een persoon genaamd S. L-K van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk, met een revolver, meerdere kogels in het lichaam van die L-K geschoten, tengevolge waarvan voornoemde L-K is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op: doodslag.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt worden opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Verdachte heeft opzettelijk een aantal kogels in het lichaam van het slachtoffer geschoten waardoor dit slachtoffer uiteindelijk is overleden.
Verdachte is samen met zijn broers meegegaan naar een theehuis om over een vermeende mishandeling van verdachtes jongste broer te praten met de oom van degene die de mishandeling gepleegd zou hebben. Verdachte droeg, naar zijn zeggen, op dat moment al geruime tijd een revolver in zijn broeksband bij zich, die hij, wederom volgens zijn eigen verklaring, een aantal dagen daarvoor als borg voor een nog te betalen geldbedrag van iemand had gekregen. Bij vertrek vanuit het theehuis, kwam het op straat tot een ontmoeting tussen enerzijds verdachte en diens broers en anderzijds het latere slachtoffer en degene die de broer van verdachte mishandeld zou hebben. Uiteindelijk is het tot een woordenwisseling en een handgemeen gekomen. Verdachte is in op een gegeven moment samen met zijn broers weggelopen. Omdat het latere slachtoffer achter hem aankwam heeft verdachte zich omgedraaid en de revolver uit zijn broeksband gepakt en op het slachtoffer gericht. Het slachtoffer is in de richting van verdachte gelopen en heeft getracht het wapen van verdachte af te pakken. Verdachte heeft met die revolver eerst in de richting van de grond voor het steeds dichterbij komende slachtoffer geschoten. Toen het slachtoffer verdachte dicht genaderd was heeft verdachte drie keer gericht op het lichaam van het slachtoffer geschoten. Het slachtoffer is hierdoor éénmaal geraakt in een bovenbeen en tweemaal in de borstkas. Het slachtoffer is aan de gevolgen van verdachtes handelen overleden. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op het meest fundamentele recht waar de mens over beschikt: het recht op leven. Aan de familie van het overleden slachtoffer is een groot verlies en verdriet toegebracht.
Een feit als het onderhavige, gepleegd op de openbare weg in aanwezigheid van omstanders, draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en daarnaast brengt het bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Bovendien heeft de verdachte ook anderen blootgesteld aan ernstig gevaar.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Wat deze duur betreft, verdient aandacht dat verdachte, nadat hij het slachtoffer had neergeschoten, naar het buitenland is gevlucht. Hij heeft in Turkije verbleven waarna hij is doorgereisd naar Italië. In Italië is verdachte aangehouden, waarna hij acht maanden in (uitleverings)detentie heeft gezeten. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman heeft betoogd, in die detentie geen aanleiding tot matiging van de op te leggen straf.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 18 augustus 2005 reeds eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (negen) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Klaveren, voorzitter,
en mrs. De Winkel en Zwaneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 maart 2006.