ECLI:NL:RBROT:2006:AV6122

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/2908
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake premierestitutie door termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen Holland America Line Beheer B.V. en de Stichting Algemeen Ziekenfonds voor Zeelieden AZVZ. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde D. Konings, had verzocht om restitutie van aan verweerder afgedragen premies over de jaren 1997 tot en met 2002. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat de termijn voor het indienen van bezwaar was verstreken. Eiseres ging hiertegen in beroep bij de rechtbank te Amsterdam, die de zaak doorstuurde naar de Rechtbank Rotterdam, omdat deze rechtbank bevoegd was om het beroep te behandelen.

Tijdens de zitting op 16 januari 2006 werd vastgesteld dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar niet in geschil was. De rechtbank oordeelde dat er geen besluit voorlag ten aanzien van het verzoek om premierestitutie, waardoor het beroepschrift niet gericht was tegen een besluit op bezwaar. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk moest worden verklaard, aangezien er geen beslissing was genomen op het restitutieverzoek. De rechtbank merkte op dat de Centrale Raad van Beroep in een eerdere uitspraak had overwogen dat nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet konden worden aangemerkt als zodanig, wat relevant was voor de beoordeling van het verzoek.

De rechtbank besloot geen veroordeling in de proceskosten uit te spreken en gaf aan dat belanghebbenden, waaronder eiseres, hoger beroep konden instellen bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Hamaker, in tegenwoordigheid van griffier mr. H.T. van de Erve.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: PREMIE 05/2908-HAM1
Uitspraak
in het geding tussen
Holland America Line Beheer B.V., gevestigd te Spijkenisse, eiseres,
gemachtigde D. Konings, accounting officer bij eiseres,
en
de Stichting Algemeen Ziekenfonds voor Zeelieden AZVZ, verweerder,
gemachtigde mr. drs. M. Wiersma, advocaat te Rotterdam.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 9 september 2004 heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om restitutie van aan ver-weer-der afgedragen premies over de jaren 1997 tot en met 2002 dan wel bezwaar gemaakt tegen de premie-vaststelling over de jaren 1997 tot en met 2002.
Bij besluit van 1 oktober 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 5 oktober 2004 beroep in-ge-steld bij de rechtbank te Amsterdam.
Verweerder heeft bij brief van 1 februari 2005 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank te Amsterdam heeft het beroep op 15 juli 2005 ter behandeling doorgestuurd aan deze rechtbank, omdat niet de rechtbank te Amsterdam, maar deze rechtbank bevoegd is om het beroep te behandelen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2006. Eiseres heeft zich laten vertegen-woordigen door haar gemachtigde, die werd bijgestaan door N.A. van Dijk, werkzaam bij Loyens en Loeff te Rotterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die werd bij-ge-staan door E.W. Weisfelt, account consultant bij verweerder.
2. Overwegingen
Eiseres heeft in haar verzoek van 9 september 2004 aangegeven dat aanleiding van dit verzoek is een uit-spraak inzake loondagen van deze rechtbank van 5 december 2003 (Premie 03/1285-NIFT). Daarbij is ook verwezen naar de eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2001 (RSV 2001/184).
Eiseres kent een arbeidspatroon van vier maanden op/twee maanden af.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat de termijn waarbinnen bezwaar gemaakt kon worden tegen de premievaststelling door verweerder voor de jaren 1997 tot en met 2002 verstreken is.
In beroep is namens eiseres uitdrukkelijk verwezen naar het bepaalde in de artikelen 11 en 13 van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (hierna: CSV) en zijn uitspraken van diverse rechtbanken aan-ge-haald. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de bijzondere regeling van artikel 11 van de CSV voor artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gaat, en dat, indien een rechterlijke uit-spraak er toe leidt dat moet worden geconcludeerd dat bij de premiebetaling de wet tot dan toe on-juist is toegepast, de plicht de premie correct vast te stellen centraal staat.
In het verweerschrift van 29 januari 2005 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een ver-zoek om terug te komen van een eerder genomen besluit met toepassing van artikel 4:6 van de Awb dient te worden beoordeeld. Volgens verweerder is niet gebleken van nieuwe feiten en om-standig-he-den. De toepassing van artikel 11, vierde lid, van de CSV, levert volgens verweerder geen andere uit-komst op. Verweerder is van mening dat het bezwaarschrift in alle redelijkheid op deze grond afge-we-zen kon worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Eiseres heeft een verzoek tot premierestitutie gedaan dan wel bezwaar gemaakt tegen de eerdere pre-mie-vaststelling. Ter zitting is komen vast te staan dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiseres tegen de premievaststelling niet in geschil is.
In dit geding dient uitsluitend de vraag te worden beantwoord of verweerder een beslissing heeft ge-no-men op het verzoek van eiseres om restitutie van reeds afgedragen premies.
De rechtbank constateert dat in het bestreden besluit, noch in een ander aan de rechtbank bekend besluit, door verweerder is ingegaan op dit verzoek om premierestitutie.
Eerst in het verweerschrift is verweerder ingegaan op dat verzoek door, zo leest de rechtbank, het standpunt in te nemen dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb en dat het bezwaar van eiseres daarom in alle redelijkheid op die grond afgewezen kon worden.
De rechtbank kan dan ook niet anders dan vaststellen dat er ten aanzien van het verzoek om premierestitutie geen besluit voorligt. Dit maakt dat het beroepschrift, dat immers volledig betrekking heeft op een veronderstelde afwijzing van het verzoek om premierestitutie, zich niet richt tegen het besluit op bezwaar, dat immers niet meer behelst dan een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de premievaststelling.
Het beroep van eiseres dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank vertrouwt er op dat verweerder alsnog een beslissing op het restitutieverzoek van eiseres zal nemen.
In verband hiermee merkt de rechtbank overigens op dat de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 28 juli 2005, CSV 04/3060, heeft overwogen dat in het kader van artikel 11, vierde lid, van de CSV — evenals bij artikel 4:6 van de Awb — nieuw gebleken feiten of veranderde omstandig-heden gesteld dienen te worden, waarbij totstandkoming of verandering van rechtspraak niet kan worden aangemerkt als een zodanig nieuw gebleken feit of een veranderde omstandigheid.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hamaker.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. H.T. van de Erve als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2006.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.