ECLI:NL:RBROT:2006:AV8750

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
61886 / HA ZA 96-2403
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade en de verstrekking van medische informatie aan de medisch adviseur van de verzekeraar

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, betreft het een letselschadeclaim van eiseres tegen de naamloze vennootschap Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. De rechtbank heeft op 29 maart 2006 uitspraak gedaan in een enkelvoudige procedure, waarin de verstrekking van medische informatie aan de medisch adviseur van de verzekeraar centraal stond. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft een verzoek ingediend om aanvullende deskundigenrapportage op basis van eerder verkregen rapporten. De rechtbank heeft overwogen dat het van groot belang is om te bepalen of er een causaal verband bestaat tussen het ongeval uit 1994 en de klachten van eiseres. Dit vereist een grondige beoordeling van de medische gegevens, inclusief informatie die nog niet beschikbaar was gesteld. De rechtbank heeft de noodzaak benadrukt om de medische informatie te delen met de medisch adviseur van de verzekeraar, waarbij de privacy van eiseres in acht moet worden genomen. De rechtbank heeft de deskundige, prof. [K], opgedragen om een aanvullend rapport op te stellen en heeft richtlijnen gegeven voor de te beantwoorden vragen. De beslissing om de medische informatie te delen is gebaseerd op de beginselen van een eerlijk proces en de noodzaak om de verzekeraar in staat te stellen adequaat verweer te voeren. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de deskundige de mogelijkheid heeft om aanvullende deskundigen te raadplegen indien nodig. Het vonnis bevatte ook bepalingen over de termijn voor het indienen van het deskundigenbericht en de mogelijkheid voor partijen om na het deskundigenbericht hun standpunten te verduidelijken.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 61886 / HA ZA 96-2403
Uitspraak: 29 maart 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. B.J.R. van Tongeren,
advocaat mr. H.Vorsselman te Emmen,
- tegen -
de naamloze vennootschap ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V., voorheen ROYAL NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. W.J.Hengeveld,
advocaat mr. H.Th.Vos te Rotterdam.
Partijen blijven hierna ook aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "Royal Nederland".
1. Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
-tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 30 november 2005 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken, waaronder de tussenvonnissen van 18 september 1997, 26 februari 1998, 29 juni 2000 en 2 november 2000;
-proces-verbaal van de op 20 februari 2006 gehouden comparitie van partijen alsmede de met het oog op die comparitie toegezonden producties.
2. De verdere beoordeling
2.1
In de lijn van hetgeen in het laatste tussenvonnis (met name 2.9.1 daarvan) werd overwogen ziet de rechtbank aanleiding prof. [K] (hierna: [K]) te vragen een aanvullend rapport op te maken. Hem wordt daarbij gevraagd of hij op basis van de thans beschikbare informatie (zie 2.2 hierna) tot andere conclusies komt dan in zijn rapport van 7 november 2001 en of hij op de punten waar hij in dat rapport slechts voorlopig of onder voorbehoud tot een oordeel kon komen, nu een definitief standpunt wil innemen.
2.2
Hem zal daartoe ter beschikking gesteld moeten worden niet alleen het materiaal dat na zijn vorige rapportage in het geding is gebracht (inclusief de bij gelegenheid van de comparitie overgelegde stukken) maar ook de thans nog niet verstrekte medische informatie van de huisarts (medisch journaal, “groene kaart”) over de gehele periode sedert het moment dat [eiseres] in Nederland is komen wonen; thans ontbreken in elk geval de gegevens tot aan 1994.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Van groot, zo niet van doorslaggevend belang in dit geding is of, respectievelijk in hoeverre, er sprake is van rechtens relevant verband tussen het litigieuze ongeval (uit 1994) en de klachten c.q. het (volgens [eiseres]) bestaande letsel en de daarmee samenhangende schade. Deze causaliteitsvraag zal voor wat betreft de medische aspecten in de visie van beide partijen beantwoord moeten worden aan de hand van de deskundigenrapporten. Voor die causaliteitsvraag is van belang of er in het verleden bijzonderheden rond de gezondheid zijn geweest die verband kunnen houden met de thans aanwezige klachten en/of er sprake is van bijzonderheden die aannemelijk doen zijn dat de gestelde schade zich ook zonder ongeval verwezenlijkt zou hebben. Daarbij zijn in elk geval de overval almede het ongeval uit 1997, elk met hun gevolgen, van belang, maar dat behoeven niet de enige relevante punten te zijn.
Als ook het thans in te winnen aanvullende rapport geen uitsluitsel kan geven over het causaal verband omdat de voorgeschiedenis aan [K] nog steeds niet volledig bekend is, komt aan het inwinnen daarvan de zin grotendeels te ontvallen. [eiseres] zal de medische informatie dus aan de deskundige ter beschikking moeten stellen.
Een begrenzing tot de gegevens over de periode van kort voor de overval in 1992 tot 1994, zoals ter comparitie door [eiseres] bepleit, is willekeurig en het standpunt van [eiseres] op dit punt is ook niet deugdelijk onderbouwd. Wel is er, op louter praktische gronden, aanleiding om niet ook de gegevens van [eiseres]’s jeugd in het buitenland te laten overleggen; de praktische bezwaren daarvan zijn groot, terwijl [K] naar die gegevens niet heeft gevraagd en er ook geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat die van belang zouden kunnen zijn.
2.3
Inmiddels is gebleken dat van het ongeval in 2003, waarbij [eiseres] naar haar zeggen in het geheel geen letsel heeft bekomen, geen enkele informatie voorhanden is, terwijl de informatie over het ongeval van 1997 uitermate beperkt is. Ook deze -beperkte- gegevens zullen echter, als mogelijk van belang voor de causaliteitsvraag, aan de deskundige verstrekt moeten worden, evenals aanvullend materiaal over deze ongevallen, indien een van partijen dat nog kan verkrijgen.
2.4
Royal Nederland heeft zich op het standpunt gesteld, dat de aan de deskundige over te leggen gegevens ook aan haar medisch adviseur ter beschikking gesteld moeten worden.
Anders dan Royal Nederland lijkt te stellen is de aanvankelijke bereidheid van [eiseres] om medische gegevens in het geding te brengen, zodat ook Royal Nederland en haar advocaat daarvan kennis konden nemen, op zichzelf geen reden om haar thans op te dragen ook de resterende gegevens aan de medisch adviseur van Royal Nederland ter beschikking te stellen.
Het onder 2.2 en 2.3 genoemde materiaal dient echter, voor wat betreft de thans nog niet beschikbare medische gegevens uit het verleden, op de hierna uiteen te zetten andere gronden wel aan de medisch adviseur van Royal Nederland ter beschikking gesteld te worden.
Het gaat hier in de kern om een conflict tussen twee fundamentele rechtsbeginselen, te weten het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dat wordt gewaarborgd door art. 8 EVRM en het recht op een fair trial, daaronder begrepen het beginsel van equality of arms, zoals dat voortvloeit uit art. 6 EVRM.
Nu de rechtsverhouding tussen partijen zijn oorsprong vindt in het ongeval, partijen tevoren niet in een rechtsbetrekking tot elkaar stonden en Royal Nederland voor de medische informatie omtrent [eiseres] geheel afhankelijk is van [eiseres], kan van equality of arms in de zin van art. 6 EVRM geen sprake zijn als [eiseres] die informatie niet ter beschikking stelt, omdat Royal Nederland dan niet beschikt over enig referentiekader en dus niet in staat zal zijn om (desgewenst) verder verweer te voeren en evenmin om zich een oordeel te vormen over het deskundigenbericht.
Hoewel Royal Nederland dus in beginsel op basis van art. 6 EVRM aanspraak kan maken op kennisname van de medische informatie vindt dit recht zijn begrenzing in art 8 EVRM.
De betrokken inbreuk op [eiseres]s privacy, die op de hiervoor (in het verband van het verstrekken van de gegevens aan de te benoemen deskundige) uiteengezette gronden op zichzelf noodzakelijk is te achten als in art. 8 EVRM voorzien, zal hebben te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat aan die laatste eis is voldaan vloeit uit hetgeen hiervoor werd overwogen reeds voort: er is geen reële andere mogelijkheid om deze gegevens te verkrijgen. Voor wat betreft de proportionaliteit is inherent aan het beroep op privacy dat niet in detail kan worden aangegeven waarop het bezwaar tegen kennisname precies ziet, maar het is evident dat het hier gevoelige gegevens betreft en dat de inbreuk dus zo gering mogelijk gehouden moet worden. Dat komt er op neer dat het ter kennis van Royal Nederland brengen zich dient te beperken tot het informeren van haar medisch adviseur. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat deze is onderworpen aan het medisch tuchtrecht, zodat zoveel mogelijk is gewaarborgd dat de gegevens met de in het licht van art. 8 EVRM passende grote prudentie worden gehanteerd. Bovendien moet hij in staat worden geacht om Royal Nederland op basis daarvan voldoende voor te lichten.
2.5
Het rapport dat [K] over de -inmiddels gewezen- echtgenoot van [eiseres] heeft opgemaakt behoeft niet te worden overgelegd; dit rapport (dat is opgemaakt door een psychiater en dus geacht moet worden van hoogst persoonlijke aard te zijn) behandelt de situatie van een ander dan de procespartijen, terwijl deze ander, naar ter comparitie is gebleken, niet instemt met overlegging daarvan.
Overigens is ter comparitie voldoende aannemelijk geworden dat het niet verstrekken van de gevraagde informatie aan [K] dan wel het niet retourneren van de getekende machtiging berustte op een misverstand.
2.6
Indien [K] met het oog op de beantwoording van de thans voorgelegde vragen behoefte heeft aan het oordeel van een somaticus (vermoedelijk een neuroloog) staat het hem vrij daartoe een neuroloog te benaderen en diens bevindingen te verwerken in zijn rapport.
Daarbij merkt de rechtbank op dat het niet de bedoeling is dat deze neuroloog het gehele onderzoek naar de somatische aspecten overdoet. Gelet op het verloop van deze procedure, waar partijen destijds eensgezind hebben gekozen voor een rapportage door dr. Stroosma, terwijl zij bij het bespreken van diens rapportage in de fase van het geding dat dat aan de orde was nooit hebben aangegeven dat inschakeling van een neuroloog gewenst was, zal het rapport van dr. Stroosma het uitgangspunt moeten blijven.
Dat neemt niet weg dat ook voor klachten met een (deels) psychogeen karakter een nader deskundig oordeel over de somatische aspecten aan de hand van de inmiddels beschikbare informatie gewenst kan zijn, een en ander ter beoordeling van [K].
De rechtbank geeft bij de keuze van de eventueel in te schakelen somaticus van de door [K] reeds geopperde personen (mede gelet op de opmerkingen van partijen op dit punt) de voorkeur aan prof. Wolters uit Amsterdam, doch laat de uiteindelijke keuze aan [K] over.
Anders dan [eiseres] ter comparitie heeft bepleit zal aan partijen niet wederom de gelegenheid worden geboden zich uitgebreider over de persoon van deze eventueel in te schakelen somaticus uit te laten. Deze gelegenheid hebben partijen ter comparitie reeds gehad; er is geen reden de toch reeds onwenselijk lange duur van deze procedure verder te verlengen.
2.7
In verband met het bepaalde in artikel 223 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt geen voorschot opgelegd.
3. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
beveelt een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de volgende vragen:
1. komt u op basis van de thans beschikbare informatie tot andere conclusies dan in het rapport van 7 november 2001? Zo ja, op welke punten? Gaarne uitvoerig toelichten.
2. wat is uw definitieve standpunt op de punten waar u in dat rapport slechts voorlopig of onder voorbehoud tot een oordeel kon komen? Gaarne uitvoerig toelichten.
3. hebt u met het oog op de beantwoording van de voorgaande vragen een somaticus geraadpleegd? Zo ja, wilt u dan aangeven wie u hebt geraadpleegd en op welke punten en in hoeverre diens oordeel in uw beantwoording is verwerkt?
4. hebt u overigens nog opmerkingen of adviezen die u van belang acht voor de te nemen beslissingen in deze zaak?
Benoemt tot deskundige die het onderzoek zal verrichten:
Prof. [K]
[straat]
[gemeente]
bepaalt dat [eiseres] het procesdossier in afschrift aan de deskundige doet toekomen;
bepaalt dat [eiseres] de medische informatie als in dit vonnis genoemd in afschrift aan de deskundige en aan de medisch adviseur van [eiseres] doet toekomen;
bepaalt dat het onderzoek zal plaatsvinden op een nader door de deskundige na overleg met de procureurs (raadslieden) van partijen te bepalen plaats en tijd;
bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en daarvan moet doen blijken in het door hem op te maken deskundigenbericht;
bepaalt dat het ondertekende deskundigenbericht uiterlijk op 30 september 2006 zal worden ingeleverd ter griffie van deze rechtbank;
bepaalt dat de deskundige bij de inlevering van het deskundigenbericht een gespecificeerde opgave doet van het loon en de kostenvergoeding;
bepaalt dat [eiseres] vier weken nadat het deskundigenbericht bij de griffie van deze rechtbank is ingeleverd in de gelegenheid is ter rolle een conclusie na deskundigenbericht te nemen, waarna Royal Nederland vier weken later ter rolle een antwoordakte kan nemen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
106