ECLI:NL:RBROT:2006:AV9820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
220680/HA ZA 04-2042
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. van Zelm van Eldik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsmacht van de Nederlandse rechter in vordering tegen internationale vervoerders en exhibitieincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter met betrekking tot vorderingen tegen verschillende (internationale) vervoerders. De eiseressen, waaronder INDEKO INTERNATIONAL HANDELS GMBH en J. HAKBIJL B.V., hebben vorderingen ingesteld tegen de reders, waaronder Laeisz en Rendite KG, naar aanleiding van schade aan goederen die tijdens het vervoer zijn ontstaan. De rechtbank heeft de vorderingen beoordeeld in het kader van de EEX-Verordening en de geldigheid van een jurisdictieclausule in de cognossementen. De reders hebben zich beroepen op onbevoegdheid, stellende dat de jurisdictieclausule hen niet bindt en dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de jurisdictieclausule niet geldig is en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de vorderingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade is ingetreden in Rotterdam, wat betekent dat de rechtbank bevoegd is om de vorderingen tegen de reders te behandelen. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de reders in de kosten van het onbevoegdheidsincident worden veroordeeld en dat de zaak verder zal worden behandeld in de hoofdzaak en het exhibitieincident.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 220680/HA ZA 04-2042
Uitspraak: 5 april 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
1. de vennootschap naar het recht van de plaats van
vestiging INDEKO INTERNATIONAL HANDELS GMBH,
gevestigd te Bremen, Duitsland,
2. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid J. HAKBIJL B.V.,
gevestigd te Lelystad,
3. de vennootschap naar het recht van de plaats van
vestiging PANALPINA WELTTRANSPORT GMBH,
gevestigd te Bremen, Duitsland,
4. de naamloze vennootschap DELTA LLOYD
SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid T.I.C.C. (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid BOLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
7. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid JONGENEEL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
8. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid VAN UDEN FOREST PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
9. de naamloze vennootschap AMEV INTERLLOYD N.V.,
gevestigd te Utrecht,
10. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid ENGELHART HANDELS- ONDERNEMING B.V.,
gevestigd te Tilburg,
11. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid GELDERS SPETRA SHIPPING B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
12. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid MAJESTIC PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
13. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid REBES B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
14. de vennootschap naar het recht van de plaats van
vestiging WEGO CHEMICAL & MINERAL
CORPORATION,
gevestigd te New York, Verenigde Staten,
15. de vennootschap naar het recht van de plaats van
vestiging ATLANTIC MUTUAL INSURANCE COMPANY,
gevestigd te New York, Verenigde Staten,
16. de vennootschap naar het recht van de plaats van
vestiging CENTENNIAL INSURANCE COMPANY,
gevestigd te New York, Verenigde Staten,
procureur: mr B.S. Janssen,
advocaat: mr F.G.M. Smeele,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het exhibitieincident,
verweersters in het onbevoegdheidsincident,
-tegen-
1. de vennootschap naar het recht van de plaats van
vestiging SINOTRANS CONTAINER LINES CO. LTD.,
gevestigd te Shanghai, China,
procureur: mr E.A. Bik,
2. de vennootschap naar het recht van de plaats van
vestiging SINOTRANS HUBEI CO. LTD.,
gevestigd te Wuhan, China,
niet verschenen,
3. de vennootschap naar het recht van de plaats van
vestiging SINOTRANS CHONGQING COMPANY,
gevestigd te Chongqing, China,
niet verschenen,
4. de vennootschap naar het recht van de plaats van
vestiging REEDEREI F. LAEISZ GMBH,
gevestigd te Rostock, Duitsland,
procureur: mr J.F. van der Stelt,
5. de vennootschap naar het recht van de plaats van
vestiging DS-RENDITE-FONDS NR. 88
MS PENNSYLVANIA GMBH & CO. CONTAINERSCHIFF
KG, in liquidatie, liquidateur DR. PETERS GMBH &
CO. KG,
gevestigd te Dortmund, Duitsland,
procureur: mr J.F. van der Stelt,
6. de vennootschap naar het recht van de plaats van
vestiging DS-RENDITE-FONDS NR. 88
PENNSYLVANIA GMBH,
gevestigd te Dortmund, Duitsland,
procureur: mr J.F. van der Stelt,
7. de vennootschap naar het recht van de plaats van
vestiging SECUTRUST SHIPPING LTD.,
gevestigd te Nicosia, Cyprus,
procureur: mr J.F. van der Stelt,
gedaagden in de hoofdzaak (1 t/m 7),
verweersters in het exhibitieincident (4 t/m 7),
eiseressen in het bevoegdheidsincident (4 t/m 7).
Eiseressen in de hoofdzaak en het exhibitieincident, verweersters in het onbevoegdheidsincident worden hierna gezamenlijk aangeduid als "de ladingbelanghebbenden" en gedaagden in de hoofdzaak 4 t/m 7, verweersters in het exhibitieincident en eiseressen in het onbevoegdheidsincident gezamenlijk als "de reders" en afzonderlijk als respectievelijk Laeisz, Rendite KG, Rendite GmbH en Secutrust.
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
-dagvaarding tevens houdende incidentele vordering ex art. 843a Rv d.d. 11
november 2003, met producties;
-akte gedeeltelijke intrekking incident ex art. 843a Rv van de ladingbelang-
hebbenden;
-incidentele conclusie tot onbevoegdheid in de hoofdzaak en in het incident
ex art. 843a Rv, met producties, van de reders;
-conclusie van antwoord in het incident betreffende de bevoegdheid in de
hoofdzaak en in het incident ex art. 843a Rv, met producties, van de
ladingbelanghebbenden;
-conclusie in de twee incidenten tot onbevoegdheid, houdende verzet tegen
de vermeerdering van de grondslag van de vorderingen op verweerster sub 4
en 5 tot subsidiair onrechtmatige daad;
-rolbeschikking van 23 februari 2005 waarbij het verzet tegen de eiswijziging
is afgewezen;
-incidentele conclusie van repliek in de twee incidenten tot onbevoegdheid:
in de hoofdzaak en in het incident ex art. 843a Rv, met producties, van de
reders;
-conclusie van dupliek in het incident betreffende de bevoegdheid in de
hoofdzaak en het incident ex art. 843a Rv van de ladingbelanghebbenden.
2. De vorderingen in de hoofdzaak tegen de reders
De vorderingen van de ladingbelanghebbenden strekken ertoe (onder meer) de reders terzake van claim F en G te veroordelen tot betaling aan respectievelijk eiseres sub 12 (claim F) en eiseressen sub 13 t/m 16 (claim G) van een schadevergoeding nader op te maken bij staat, met rente en kosten.
Deze twee vorderingen berusten op het vervoer onder cognossement met het
ms. Hanjin Pennsylvania van respectievelijk één container met dozen
"non woven products" van Wuhan (China) naar Rotterdam (claim F) en tien containers met zakken "PVA 99-05" van Chongqing (China) naar Rotterdam (claim G), welke goederen tijdens de reis zijn beschadigd of verloren zijn gegaan, naar verluidt doordat op 11 november 2002 aan boord explosies plaatsvonden en vervolgens brand uitbrak en door de daaropvolgende bluswerkzaamheden.
De vorderingen worden (mede) ingesteld tegen Laeisz en Rendite KG als respectievelijk de managing owner/rompbevrachter en de owner van het schip en aan te merken als vervoerder onder de cognossementen, alsmede tegen Rendite GmbH en Secutrust die naar Duits recht persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van Rendite KG. Eiser bij claim F is eiseres sub 12, eisers bij claim G zijn eiseressen sub 13 t/m 16.
3. De vorderingen in het exhibitieincident tegen de reders
De vordering van de ladingbelanghebbenden strekt ertoe dat de reders ingevolge art. 843a Rv ertoe worden veroordeeld op straffe van een dwangsom aan de ladingbelanghebbenden een kopie te verstrekken van een aantal in de dagvaarding genoemde bescheiden.
Daartoe wordt - kort gezegd - aangevoerd dat de ladingbelanghebbenden bij afgifte van die bescheiden een rechtmatig belang hebben en dat de rechtsbetrekking tussen partijen blijkt uit de tussen hen geldende vervoerovereenkomsten.
4. De vordering in het bevoegdheidsincident
De reders vorderen dat de rechtbank zich - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - zowel in de hoofdzaak als in het exhibitieincident onbevoegd zal verklaren en de ladingbelanghebbenden zal veroordelen in de kosten.
Daartoe wordt - zakelijk weergegeven - gesteld:
(a) de reders kunnen zich beroepen op de jurisdictieclausule in de
betreffende cognossementen waarop de ladingbelanghebbenden hun vorderingen baseren;
(b) de reders zijn geen vervoerder onder de cognossementen;
(c) bevoegdheid jegens de reders kan niet worden gegrond op
art. 5 onder 1 of onder 3 EEX-Vo;
(d) onbevoegdheid in de hoofdzaak brengt tevens onbevoegdheid in het exhibitieincident mee; ook afgezien daarvan is er geen bevoegdheid.
5. Het verweer in het bevoegdheidsincident
De conclusie van de ladingbelanghebbenden strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van de reders in de kosten van het geding.
De ladingbelanghebbenden voeren daartoe - zakelijk weergegeven - het navolgende aan:
(a) art. 23 EEX-Vo is niet toepasselijk op de jurisdictieclausule in de cognossementen; naar commuun recht is deze forumkeuze ongeldig;
(b) de rechtbank is ten aanzien van Laeisz en Rendite KG bevoegd op grond van art. 5 onder 3 EEX-Vo, zowel voorzover deze aansprakelijk zijn als vervoerder onder de cognossementen, als voorzover deze aansprakelijk zijn uit onrechtmatige daad;
(c) Rendite GmbH en Secutrust zijn gelijk te stellen aan Rendite KG, althans zijn zij door de liquidatie rechtsopvolgers van Rendite KG, althans zijn zij persoonlijk aansprakelijke vennoot van Rendite KG,
(d) Rendite GmbH heeft zich vrijwillig hoofdelijk borg gesteld voor de verbintenissen van Rendite KG;
(e) ten aanzien van Secutrust kan bevoegdheid worden ontleend aan art. 7
lid 1 Rv en tevens aan art. 6 onder a en d Rv;
(e) de bevoegdheid in het exhibitieincident kan zowel worden gebaseerd op de bevoegdheidsgronden van de EEX-Vo als op de Nederlandse wetgeving; zelfs indien in de hoofdzaak bevoegdheid zou ontbreken, kan de rechtbank in het exhibitieincident bevoegdheid ontlenen aan art. 7 lid 1 Rv.
6. De beoordeling in het bevoegdheidsincident
6.1
De in de cognossementen opgenomen jurisdictieclausule luidt:"All disputes arising under and in connection with this Bill of Lading shall be determined by the court in the People's Republic of China."
Deze clausule wijst geen EU-rechter aan en valt derhalve buiten het formele toepassingsgebied van art. 23 EEX-Vo. De vraag of de clausule ten opzichte van de reders geldig is dient te worden beantwoord aan de hand van het commune Nederlandse internationaal bevoegdheidsrecht (waaraan niet afdoet dat de reders zijn gevestigd in een EU-lidstaat).
6.2
De vorderingen zijn ingesteld door eiseressen 12 t/m 16, die stellen dat zij de derde-cognossementhouder dan wel diens gesubrogeerde verzekeraar zijn.
Voorzover de vorderingen jegens de reders zijn gebaseerd op vervoerovereenkomst, staat het bepaalde in art. 629 lid 2 Rv aan toepasselijkheid van de clausule in de weg, nu uit de cognossementen niet voldoende duidelijk kenbaar is welke rechter in China (het land van vestiging van respectievelijk gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3, van wie de naam op de rechterbovenzijde en bij de ondertekening van de betreffende cognossementen is vermeld) als de exclusief bevoegde rechter is aangewezen.
De rechtbank leest in de stellingen van de reders niet dat zij, voorzover de vordering niet is gebaseerd op vervoerovereenkomst, stellen overeenkomstig het bepaalde in art. 8 Rv bij de clausule partij te zijn en zich daarom op die clausule te willen beroepen.
Het beroep op de jurisdictieclausule kan derhalve niet slagen.
6.3
Laeisz, Rendite KG en Rendite GmbH zijn gevestigd in Duitsland, zodat het geschil jegens hen binnen het formele toepassingsgebied valt van de EEX-Vo. Secutrust is gevestigd in Cyprus, welk land pas na het aanhangig maken van de procedure lid is geworden van de EU, zodat ten aanzien van haar de rechtsmacht wordt beheerst door het commune Nederlandse internationaal bevoegdheidsrecht (geldend op 11 november 2003).
6.4
Op de vraag wie uit de cognossementen als vervoerder kan worden aangesproken is Nederlands recht van toepassing als het recht van de overeengekomen loshaven. Voorzover Laeisz en Rendite KG worden aangesproken uit vervoerovereenkomst, gaat het om hun hoedanigheid als vervoerder onder cognossement overeenkomstig art. 8:461 lid 2 BW en niet als degene die de cognossementen heeft ondertekend of voor wie een ander deze ondertekende, noch als degene wiens formulier is gebezigd, zoals bedoeld in art. 8:461 lid 1 BW. Uit de cognossementen blijkt niet dat deze gedaagden zich als vervoerder hebben willen verbinden. De op
art. 8:461 lid 2 BW gestoelde aansprakelijkheid van deze gedaagden vloeit daarom niet voort uit een verbintenis in de zin van art. 5 aanhef en onder 1 EEX-Vo maar uit een verbintenis in de zin van art. 5 aanhef en onder 3
EEX-Vo. Voorzover deze gedaagden worden aangesproken uit onrechtmatige daad, is eveneens sprake van een verbintenis in de zin van art. 5 aanhef en onder 3 EEX-Vo.
In beide gevallen dient te worden aangenomen dat Rotterdam moet worden beschouwd als de plaats waar de schade is ingetreden, zijnde de plaats waar de vervoerde goederen na het zeevervoer behoorden te worden afgeleverd aan de rechthebbenden. Dat betekent dat deze rechtbank rechtsmacht toekomt ten aanzien van de vorderingen jegens Laeisz en Rendite KG.
6.5
De kwestie of de ladingbelanghebbenden Laeisz en Rendite KG terecht aanspreken in hoedanigheid van vervoerder onder cognossement ingevolge art. 8:461 lid 2 BW behoort in een geval als het onderhavige niet in het bevoegdheidsincident te worden onderzocht maar in de hoofdzaak.
Hetzelfde geldt voor de vraag of Laeisz en Rendite KG met recht (thans nog) kunnen worden aangesproken uit onrechtmatige daad, t.w. het als feitelijk zeevervoerder onzorgvuldig handelen jegens de ladingbelanghebbenden door hun goederen te vervoeren (of door hun hulppersonen te laten vervoeren) op een schip waarop tevens onderdeks explosiegevaarlijke stoffen werden vervoerd.
6.6
Rendite KG enerzijds en Rendite GmbH en Secutrust anderzijds zijn verschillende (rechts)personen. Uit overgelegde stukken blijkt wel dat Rendite GmbH en Secutrust "persönlich haftender Gesellschafter" zijn van het Kommanditgesellschaft van Rendite KG. De rechtbank veronderstelt dat het gaat om de aansprakelijkheid van vennoten als bedoeld in § 128 jº § 161 HGB. Een schuldeiser van de vennootschap kan behalve de vennootschap tevens en tegelijkertijd de persoonlijk aansprakelijke vennoten aanspreken.
6.7
De verplichtingen van Rendite GmbH en Secutrust als "persönlich haftender Gesellschafter" van Rendite KG jegens haar schuldeisers kunnen niet worden beschouwd als verbintenis uit overeenkomst in de zin van art. 5 aanhef en onder 1 EEX-Vo dan wel in de zin van art. 6 aanhef en onder a Rv. Het gaat hier om een rechtsvordering die beoogt de aansprakelijkheid van deze gedaagden in het geding te brengen en die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de hiervoor bedoelde zin, zodat sprake is van een verbintenis in de zin van art. 5 aanhef en onder 3 EEX-Vo dan wel in de zin van art. 6 aanhef en onder d (oud) Rv.
Wat betreft de plaats waar de schade is ingetreden kan worden aangeknoopt bij de vordering tegen Rendite KG waar deze plaats is gesitueerd in Rotterdam. Het ontstaan van de gestelde aansprakelijkheid van Rendite GmbH en Secutrust voor de schulden van Rendite KG die voortvloeien uit het niet of beschadigd afleveren van de vervoerde goederen, hangt direct samen met het ontstaan van die schulden. Dit brengt mee dat de rechtbank ten aanzien van elk van deze drie gedaagden rechtmacht heeft, hetgeen tevens in overeenstemming is met de eisen van een doelmatige rechtspleging.
6.8
Niet is gesteld, noch blijkt op welke grond Rendite GmbH en Secutrust zouden moeten worden 'gelijkgesteld' met Rendite KG, dan wel door de liquidatie van de laatste haar rechtsopvolger zouden zijn.
Omtrent een vrijwillige hoofdelijke borgstelling door Rendite GmbH voor verbintenissen van Rendite KG jegens derden (t.w. voor de verplichtingen voortvloeiend uit het zeevervoer waar het hier om gaat) is - gelet ook op de betwisting daarvan door de ladingbelanghebbenden - door de ladingbelanghebbenden onvoldoende gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de rechtbank terzake rechtsmacht heeft.
6.9
De slotsom is dat de rechtbank rechtsmacht heeft ten aanzien van de vorderingen tegen de reders in de hoofdzaak en in het exhibitieincident.
7. De beslissing
De rechtbank,
in het onbevoegdheidsincident:
verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de vordering tegen de reders, zowel in de hoofdzaak als in het exhibitieincident;
veroordeelt de reders in de kosten van dit incident, tot op deze uitspraak aan de zijde van de ladingbelanghebbenden begroot op nihil aan verschotten en op € 904,- aan salaris van de procureur;
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen;
in het exhibitieincident:
bepaalt dat de zaak weer zal worden uitgeroepen ter rolle van woensdag 31 mei 2006, voor conclusie van antwoord aan de zijde van de reders;
in de hoofdzaak:
houdt iedere uitspraak aan.
Dit vonnis is gewezen door mr Van Zelm van Eldik.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
10/901