ECLI:NL:RBROT:2006:AW9820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
236167 / HA ZA 05-1052
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. de Loor-Alwin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele procedure tot overlegging van stukken in civiele zaak tussen Van Holstein en Teco c.s.

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft Van Holstein Waterservices B.V. een incidentele vordering ingediend tegen Teco Holding B.V. en een onbekende gedaagde, aangeduid als gedaagde sub 2. De vordering was gericht op het bevelen van Teco c.s. om bepaalde stukken over te leggen ter onderbouwing van hun conclusie van antwoord. Van Holstein stelde dat Teco c.s. niet voldeed aan de productieplicht zoals vastgelegd in de artikelen 21 en 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft op 5 april 2006 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van Van Holstein werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gevraagde stukken niet nader waren bepaald en dat bovendien niet was aangetoond dat deze stukken beschikbaar waren. De rechtbank heeft de kostenbeslissing gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak, die op 3 mei 2006 opnieuw op de rol werd gezet voor conclusie van repliek. De uitspraak is gedaan door mr. L. de Loor-Alwin, die de zaak in het incident heeft beoordeeld. De beslissing benadrukt de verplichtingen van partijen om relevante feiten en stukken aan te voeren in het kader van de procedure, zoals vastgelegd in de Rv.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 236167 / HA ZA 05-1052
Uitspraak: 5 april 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN HOLSTEIN WATERSERVICES B.V.,
gevestigd te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. O.E. Meijer,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage,
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TECO HOLDING B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
procureur mr. M.A. T Schroots,
advocaat mr. J.P. Koets te Haarlem.
Partijen worden hierna aangeduid als "Van Holstein" respectievelijk "Teco" en “[gedaagde sub 2]”. Gedaagden gezamenlijk worden aangeduid als “Teco c.s.”.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in het griffiedossier.
1. Het geschil
in het incident
1.1 De incidentele vordering luidt om Teco c.s. te bevelen de bescheiden over te leggen welke dienen ter staving van haar conclusie van antwoord, met name:
- Aanvullende financiële stukken genoemd in § 3.7 van de conclusie van antwoord op de paginawissel van pagina 5 naar 6 maar niet overgelegd door Teco c.s.;
- Overeenkomst van rekening-courant tussen de vennootschap in faillissement en haar moeder Teco. Stukken waaruit de positieve verwachtingen blijken van de eerste helft 2004;
- Stukken met betrekking tot waarschijnlijkheid leverancier van Jaro te worden, onderhandelingen met Metroline en [X] en het “Glaskasteel” in Bleiswijk;
- De brieven van de bank, met name de overgang naar bijzonder beheer, en de kredietopzegging van september 2004 genoemd in § 3.7 alsmede het kredietverloop en de overeenkomsten van krediet, welke opgezegd zijn in september 2004;
- Stukken waaruit blijkt dat “Teco en [gedaagde sub 2] het gerechtvaardigd vertrouwen [hadden, toevoeging rechtbank] dat deze [onbetaald gelaten facturen, toevoeging rechtbank] betaald konden worden”;
- Stukken waaruit blijkt het uitblijven van betalingen van enkele grote debiteuren uit de glastuinbouwindustrie, alsmede pogingen tot incasso en aanmaningen.
1.2 Aan haar vordering heeft Van Holstein ten grondslag gelegd dat Teco c.s. niet voldoet aan de in de artikelen 21 en 22 Rv. vervatte productieplicht zodat Van Holstein niet kan vaststellen of de gevolgtrekking die Teco c.s. maakt uit de stukken waarop zij zich beroept juist is.
1.3 Teco c.s. heeft de vordering gemotiveerd betwist.
2. De beoordeling
in het incident
2.1 Artikel 21 Rv. bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Op grond van artikel 22 Rv. kan de rechter in alle gevallen, ook indien hier een verzoek van een der partijen aan voorafgaat, en in elke stand van de procedure, een van partijen bevelen bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Artikel 85 lid Rv. bepaalt voorts, onder meer, dat wanneer een partij zich bij conclusie op enig stuk beroept, zij verplicht is een afschrift hiervan bij te voegen.
2.2 Teco c.s. heeft onder 3.7 van haar conclusie van antwoord in de hoofdzaak, ter onderbouwing van haar stelling dat zij ten tijde van het sluiten van de in het geding zijnde overeenkomsten wisten noch behoorden te weten dat NVM haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen, een aantal feiten en omstandigheden genoemd.
2.3 Van de genoemde feiten en omstandigheden biedt Teco c.s. bewijs aan door het horen van getuigen en door het in het geding brengen van aanvullende financiële stukken. Zij beroept zich hierbij, anders dan Van Holstein in haar incidentele conclusie heeft gesteld, niet op stukken die niet (reeds) in het geding zijn gebracht. Van Holstein verzoekt om overlegging van niet nader bepaalde en benoemde stukken (de overeenkomst van rekening-courant daargelaten), terwijl voorts niet is gebleken dat deze stukken voorhanden zijn. Mitsdien, en ook overigens, is niet gebleken van redenen om Teco c.s., in dit stadium van de procedure, te bevelen nadere stukken, althans de stukken als door Van Holstein verzocht, in het geding te brengen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.3 De uitspraak over kosten zal worden gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
3. De beslissing
De rechtbank,
in het incident
wijst af de vordering van Van Holstein;
reserveert de uitspraak over de kosten tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 3 mei 2006 te 10.00 uur voor conclusie van repliek.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. de Loor-Alwin.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1225/1548