ECLI:NL:RBROT:2006:AW9821
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L. de Loor-Alwin
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid bij gecombineerd vervoer en verjaring van vorderingen
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen verschillende rechtspersonen, waaronder Zürich Versicherung AG en Wärtsilä Nederland B.V., over aansprakelijkheid en schadevergoeding in het kader van een vervoerovereenkomst. De eiseressen, die schadevergoeding vorderen, hebben een opdracht gegeven aan THLI voor het vervoer van dieselmotoren van Nederland naar Nicaragua. Tijdens het vervoer is een van de motoren beschadigd geraakt, wat heeft geleid tot een complexe juridische discussie over de aansprakelijkheid van THLI en de toepasselijkheid van de CMR-regelgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aansprakelijkheid van THLI in beginsel geldt, maar dat zij zich kan beroepen op overmacht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroep op overmacht niet slaagt, omdat THLI niet voldoende heeft aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de eiseressen beoordeeld, waaronder reparatiekosten, transportkosten en expertisekosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gevorderde kosten voor vergoeding in aanmerking komen, voor zover deze verband houden met de schade aan de beschadigde motor. De rechtbank heeft de partijen opgedragen bewijs te leveren van bepaalde kostenposten en heeft verdere beslissingen aangehouden. De uitspraak is gedaan op 18 januari 2006.