ECLI:NL:RBROT:2006:AX2190

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
177788 / HA ZA 02-1279
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. de Loor-Alwin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in internationale handelsgeschillen met meerdere gedaagden

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de bevoegdheid van de Nederlandse rechter centraal in een geschil tussen Fortis Bank (Nederland) N.V., ICBC en Turner International Ltd. Fortis had een onherroepelijke letter of credit afgegeven aan Turner, met ICBC als de uitgevende bank. De zaak kwam voor de rechtbank naar aanleiding van een vordering van Fortis tegen ICBC voor betaling van een bedrag van USD 569.400,--, dat voortvloeide uit de letter of credit. De rechtbank moest beoordelen of zij rechtsmacht had om kennis te nemen van de vordering tegen ICBC, gezien de internationale context van de zaak en de betrokkenheid van meerdere gedaagden.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende samenhang was tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden om een gezamenlijke behandeling te rechtvaardigen. De primaire vordering was gericht tegen ICBC, terwijl de subsidiaire vordering tegen Turner was ingesteld. De rechtbank concludeerde dat de subsidiaire vordering tegen Turner niet afhankelijk was van de beslissing over de primaire vordering tegen ICBC, en dat er geen redenen van doelmatigheid waren die een gezamenlijke behandeling rechtvaardigden. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank zich bevoegd verklaarde om kennis te nemen van de vordering tegen Turner, maar niet van de vordering tegen ICBC.

De rechtbank hield de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak en verwees de zaak naar de rol voor verdere uitlating door partijen. De uitspraak benadrukte het belang van de samenhang tussen vorderingen in internationale geschillen en de toepassing van de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 177788 / HA ZA 02-1279
Uitspraak: 10 mei 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap FORTIS BANK (NEDERLAND) N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
incidenteel verweerster,
procureur mr. J.H.A.M. Scheiffers,
advocaat mr. A.R.J. Croiset van Uchelen te Amsterdam
- tegen -
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging INDUSTRIAL AND COMMERCIAL BANK OF CHINA,
gevestigd te Manzhouli, Inner Mongolië, China,
gedaagde in de hoofdzaak,
incidenteel eiseres,
procureur mr. R. Evers,
advocaat mr. W.K. van den Berg te Amsterdam;
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging TURNER INTERNATIONAL LTD.,
gevestigd te Hong Kong, China,
gedaagde in de hoofdzaak,
incidenteel eiseres,
procureur mr. H.E. Schweers,
advocaat mr. G.J.T.M. van den Bergh te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk "Fortis", “ICBC” en “Turner”.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in het griffiedossier. Uit die stukken blijkt het procesverloop.
De raadslieden van Fortis en ICBC hebben de standpunten van hun partijen toegelicht op de pleidooizitting van 13 februari 2006.
1. De vaststaande feiten in de incidenten
1.1
ICBC heeft op 9 februari 2001 in opdracht van China Manzhouli Tianyuan C. Ltd. een onherroepelijke letter of credit (hierna: de l/c) afgegeven met een hoofdsom van USD 569.400,-- ten gunste van Turner met Fortis als adviserende bank.
1.2
Na overhandiging door Turner aan Fortis van de in het kredietadvies bedoelde documenten heeft Fortis op 12 februari 2001 genoemd bedrag van USD 569.400,-op de rekening van Turner gecrediteerd.
Diezelfde dag heeft Turner haar vorderingen op ICBC gecedeerd aan Fortis. De te dien einde opgemaakte cessie-akte (assignment of receivables under l/c) luidt - aangehaald voor zover relevant - als volgt:
“Turner (...) hereinafter also to be referred to as ‘beneficiary’
and
Fortis (...) hereinafter also to be referred to as ‘negotiating bank’
(...)
have herewith agreed as follows:
1. Beneficiary herewith assigns and transfers its claim(s) under the l/c against the issuing bank (ICBC; Rb.) to negotiating bank, which assignment and transfer herewith is accepted by the negotiating bank. Negotiating bank will at bequest of beneficiary discount drafts/documents presented under the l/c without recourse to beneficiary, however upto a maximum amount of USD 569.400,-- and excluding the provisions, as mentioned hereunder in point 3,
2. To effect the above mentioned assignment the negotiating bank shall give notice to the issuing bank and, if so requested by the negotiating bank, the beneficiary shall also give notice of the assignment to the issuing bank;
3. In case the issuing bank does not fulfil in whole or in part its obligations to pay under the l/c and the reason thereof is the fact that one or more of the documents turn out to be false or otherwise fraudulently made up; or in case the issuing bank refuses to pay the documents, because of discrepancies, observed by the issuing bank in the documents, whilst these discrepancies or one thereof appear as reservations made by the negotiating bank; or in case payment is not made by the issuing bank to negotiating bank, because of an attachment effected by the applicant of the l/c, on the claim of the negotiating bank against the issuing bank under the l/c, then the above assignment and transfer shall be null and void,
- when such an impedement occurs before the due date the beneficiary shall be under an obligation to repay to the negotiating bank the invoice amount(s) as presented under the l/c, decreased with interest (...)
- when such an impedement occurs after thje due date the beneficiary shall be under an obligation to repay to the negotiating bank the full amount discounted, increased by interest (...)
(...)
5. Dutch law shall apply to this agreement (...)”.
1.3
Op 12 februari 2001 heeft Fortis vorenbedoelde, van Turner ontvangen documenten doorgestuurd aan ICBC en deze om betaling van genoemd bedrag van USD 569.400,-- verzocht.
2. De vordering in de hoofdzaak
2.1
De vordering luidt dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: ICBC veroordeelt tot betaling aan Fortis van het bedrag van de hoofdsom van de letter of credit (hierna: de l/c) van USD 569.400,--, althans de tegenwaarde daarvan in euro’s op de dag van betaling, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2001, althans vanaf de dag der dagvaarding, en met de buitengerechtelijke incassokosten van € 31.433,94;
- subsidiair: Turner veroordeelt tot betaling aan Fortis van het bedrag van de hoofdsom van de l/c van USD 569.400,--, althans de tegenwaarde daarvan in euro’s op de dag van betaling, vermeerderd met de in de akte van cessie overeengekomen EURIBOR-(maand)rente (op basis van een jaar met 360 kalenderdagen) en verhoogd met 25% daarover vanaf 12 februari 2001, vermeerderd met alle te dezen door Fortis gemaakte kosten, tot op heden begroot op € 43.000,--,
kosten rechtens.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan in het door Turner opgeworpen incident
3.1
Turner heeft haar incidentele vordering dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vordering tegen Turner kennis te nemen ingetrokken.
3.2
Daarmee moet Turner geacht worden de bevoegdheid van deze rechtbank niet langer te betwisten. Deze rechtbank is dan ook op grond van een stilzwijgende forumkeuze bevoegd kennis te nemen van de subsidiaire vordering tegen Turner.
3.3
De beslissing ten aanzien van de proceskosten zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
4. Het geschil en de beoordeling daarvan in het door ICBC opgeworpen incident
4.1
De incidentele vordering luidt dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vordering tegen ICBC kennis te nemen, met veroordeling van Fortis in de kosten van de procedure, met de bepaling dat als die kosten niet binnen veertien dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis zijn voldaan vanaf die veertiende dag wettelijke rente is verschuldigd.
4.2
Fortis heeft deze incidentele vordering gemotiveerd betwist.
4.3
Bij gebreke van toepasselijke verdragen dient de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van de tegen ICBC ingestelde vordering te worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse commuun internationaal bevoegdheidsrecht.
4.4
Niet in geschil is dat de tegen ICBC ingestelde vordering contractueel van aard is.
4.5
Krachtens artikel 6, aanhef en onder a, Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
Niet in geschil is dat de onderhavige verbintenis, namelijk die tot reimbursement (terugbetaling) op grond van artikel 10(d) UCP 500, niet is uitgevoerd. Aan de orde is derhalve de vraag of deze betalingsverbintenis moet worden uitgevoerd in Nederland.
Ter onderbouwing van haar vordering tegen ICBC heeft Fortis zich onder meer beroepen op een, door haar als productie 4 in het geding gebracht, betalingsverzoek aan ICBC van 12 februari 2001, dat getiteld is “remittance schedule doc. credit”. Fortis verzoekt ICBC hierin het bedrag van USD 569.400,-- aan haar over te maken “IN FAVOUR OF FORTIS BANK’S ACCOUNT WITH THE NORTHERN TRUST I’NAL BANKING CORPORATION NEW YORK A/C 100636-20230 INDICATING OUR ABOVEMENTIONED REF. NO. 11RE611404”.
Partijen hebben zich nog niet uitgelaten over de vraag of op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat genoemde betalingsverbintenis in New York, althans niet in Nederland, moet worden uitgevoerd. De zaak zal dan ook naar de rol worden verwezen voor uitlating door partijen, eerst Fortis.
4.6
Voor zover mocht blijken dat de betalingsverbintenis van ICBC (op grond van voormeld stuk) niet in Nederland moet worden uitgevoerd, betekent dit dat de rechtsmacht van de Nederlandse recht om kennis te nemen van de tegen ICBC ingestelde vordering niet kan worden gebaseerd op artikel 6, aanhef en onder a, Rv.
4.7
In artikel 7 lid 1 Rv is bepaald dat, indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, hem deze ook toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Aangezien, naar niet langer in geschil is, deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de tegen Turner ingestelde vordering, rijst daarmee de vraag of sprake is van vorenbedoelde samenhang tussen de vordering tegen Turner en de vordering tegen ICBC.
4.8
Dat de subsidiaire vordering tegen Turner afhankelijk is gemaakt van de beslissing ten aanzien van de primaire vordering tegen ICBC is op zichzelf niet van belang voor de vraag of van vorenbedoelde samenhang tussen deze vorderingen sprake is.
4.9
Bij de beoordeling van de vordering in de hoofdzaak tegen ICBC dient, mede gelet op de verweren die ICBC daartegen naar alle waarschijnlijkheid zal voeren, de vraag aan de orde te komen of ICBC gerechtigd is betaling van genoemd bedrag van USD 569.400,-- aan Fortis te weigeren vanwege de ontvangst van documenten waarvan zij stelt dat die niet voldoen aan de voorwaarden van de l/c als bedoeld in artikel 10(d) UCP-500 en/of in verband met Chinese rechterlijke uitspraken, waarin betaling is verboden.
De onder 3. van de akte van cessie van de vordering van Turner op ICBC aan Fortis vermelde voorwaarden, bij vervulling waarvan Turner gehouden is tot betaling van genoemd bedrag van USD 569.400,-- aan Fortis, komen, zakelijk weergegeven, hierop neer dat (1) ICBC weigert (“does not fulfil”) dit bedrag aan Fortis te betalen én (2) als reden voor deze weigering opgeeft “the fact that (...) null and void”. Voor het bestaan van de betalingsverplichting van Turner is derhalve niet vereist dat ICBC rechtens ook daadwerkelijk niet tot betaling gehouden is - bijvoorbeeld op grond van een rechterlijke uitspraak; voldoende is een betalingsweigering van ICBC onder opgave van redenen als hiervoor bedoeld. Niet kan dan ook gezegd worden dat afzonderlijke behandeling van de vordering tegen ICBC en de vordering tegen Turner het gevaar van tegenstrijdige beslissingen oplevert.
4.1
Ook overigens kan niet gezegd worden dat tussen beide vorderingen een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling door deze rechtbank rechtvaardigen. Zo zijn, afgezien van Fortis, alle direct bij de onderhavige l/c betrokken partijen (de opdrachtgever, de begunstigde, de ‘issuing bank’) gevestigd in China en is gebleken dat het bij de fraude aan de zijde van Turner waarop ICBC zich in het kader van haar betalingsweigering beroept, (voornamelijk) gaat om verwikkelingen in China (en buurlanden van China), zodat, naar het zich thans laat aanzien, eventueel door partijen te leveren bewijs niet makkelijk in een procedure voor deze rechtbank kan worden verkregen.
4.11
Gesteld noch gebleken is dat een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt in de zin van artikel 9, aanhef en onder b, Rv dan wel dat (de zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en) het onaanvaardbaar is van Fortis te vergen dat zij de zaak aan het oordeel van de rechter van een vreemde staat onderwerpt in de zin van artikel 9, aanhef en onder c, Rv. Reeds daarom kan de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vordering tegen ICBC evenmin op deze bepalingen worden gebaseerd.
4.12
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank,
in het door Turner opgeworpen incident
verklaart zich bevoegd van de vordering van Fortis tegen Turner kennis te nemen;
houdt de beslissing ten aanzien van de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak,
in het door ICBC opgeworpen incident
verwijst de zaak naar de rol van 14 juni 2006 voor uitlating door Fortis bij akte als vermeld onder 4.5;
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de hoofdzaak
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. de Loor-Alwin.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
901/1548