ECLI:NL:RBROT:2006:AX2190
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L. de Loor-Alwin
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in internationale handelsgeschillen met meerdere gedaagden
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de bevoegdheid van de Nederlandse rechter centraal in een geschil tussen Fortis Bank (Nederland) N.V., ICBC en Turner International Ltd. Fortis had een onherroepelijke letter of credit afgegeven aan Turner, met ICBC als de uitgevende bank. De zaak kwam voor de rechtbank naar aanleiding van een vordering van Fortis tegen ICBC voor betaling van een bedrag van USD 569.400,--, dat voortvloeide uit de letter of credit. De rechtbank moest beoordelen of zij rechtsmacht had om kennis te nemen van de vordering tegen ICBC, gezien de internationale context van de zaak en de betrokkenheid van meerdere gedaagden.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende samenhang was tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden om een gezamenlijke behandeling te rechtvaardigen. De primaire vordering was gericht tegen ICBC, terwijl de subsidiaire vordering tegen Turner was ingesteld. De rechtbank concludeerde dat de subsidiaire vordering tegen Turner niet afhankelijk was van de beslissing over de primaire vordering tegen ICBC, en dat er geen redenen van doelmatigheid waren die een gezamenlijke behandeling rechtvaardigden. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank zich bevoegd verklaarde om kennis te nemen van de vordering tegen Turner, maar niet van de vordering tegen ICBC.
De rechtbank hield de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak en verwees de zaak naar de rol voor verdere uitlating door partijen. De uitspraak benadrukte het belang van de samenhang tussen vorderingen in internationale geschillen en de toepassing van de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).