ECLI:NL:RBROT:2006:AX3301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/600117-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Rutten
  • mrs. Van der Bijl-deJong
  • mrs. Geurts-deVeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en ontvankelijkheid in strafzaak tegen verdachte in mega-zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2006, staat de bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van de officier van justitie centraal. De verdachte, geboren in 1977 te Cali (Colombia) en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De rechtbank heeft op 7 februari en 2 mei 2006 zittingen gehouden. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de rechtbank te Rotterdam niet bevoegd was, omdat het opsporingsonderzoek in Amsterdam was gestart en de hoofdverdachte daar ook was aangehouden. De verdediging stelde dat de rechtbank Amsterdam op grond van artikel 6 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bevoegd was, omdat de vervolging van de hoofdverdachte eerder was aangevangen.

De rechtbank oordeelde dat de tenlasteleggingen van de verdachte en de hoofdverdachte niet hetzelfde strafbare feit betroffen, waardoor artikel 6 lid 1 Sv niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van gelijktijdige vervolging, zoals bedoeld in artikel 6 lid 2 Sv. De rechtbank verklaarde zich bevoegd om kennis te nemen van de zaak en verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. Het onderzoek werd geschorst voor onbepaalde tijd, met een maximum van drie maanden, om de belangen van de verdachte te waarborgen. De rechtbank gaf ook een bevel tot oproeping van de verdachte en een tolk in de Spaanse taal voor een nader te bepalen datum.

De rechtbank benadrukte dat, hoewel de rechtbank te Rotterdam in beginsel bevoegd was, de toepassing van artikel 6 lid 2 Sv de forumkeuze van het Openbaar Ministerie beperkte. De rechtbank concludeerde dat de behandeling van de zaak tegen de verdachte, als onderdeel van de mega-zaak, in Amsterdam zou plaatsvinden, wat de noodzaak voor behandeling door één rechtbank deed vervallen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en bevestigde haar bevoegdheid en de ontvankelijkheid van de officier van justitie.

Uitspraak

Parketnummer: 10/600117-05
Datum uitspraak: 16 mei 2006
Tegenspraak
TUSSENVONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Naam verdachte]
geboren in 1977 te Cali (Colombia),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring “De Schie” te Rotterdam,
raadsman mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2006 en op 2 mei 2006.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie, aangeduid als A1 tot en met A9, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
BEVOEGDHEID RECHTBANK/
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte is het verweer gevoerd dat de rechtbank te Rotterdam niet bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige strafzaak tegen verdachte dan wel dat de Officier van Justitie niet ontvankelijk is in de vervolging.
De raadsman heeft aangevoerd dat het opsporingsonderzoek in Amsterdam is aangevangen. Ook de aanhouding van de hoofdverdachte in dit onderzoek, [Naam hoofdverdachte] genaamd, heeft in Amsterdam plaatsgevonden, waarna de vervolging van deze [Naam hoofdverdachte] bij de rechtbank Amsterdam is aangevangen. Pas later heeft de Nationale Recherche onder het gezag van het Landelijk Parket het onderzoek in de zaak voortgezet, waarna de verdachte samen met een aantal medeverdachten is aangehouden. Nu deze [Naam hoofdverdachte] voor de rechtbank te Amsterdam wordt vervolgd terzake van hetzelfde feit en zijn vervolging eerder is aangevangen, is de rechtbank te Amsterdam - aldus de raadsman - op grond van artikel 6 lid 2 Sv uitsluitend bevoegd.
Op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 1 Sv is de rechtbank te Rotterdam in beginsel bevoegd kennis te nemen van de zaak tegen de verdachte, welke zaak onderdeel uitmaakt van de mega-zaak [naam megazaak], nu de Officier van Justitie bij het Landelijk Parket belast is met de vervolging van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Echter artikel 6 lid 2 Sv beperkt voor het Openbaar Ministerie de op grond van de artikelen 2, 3 en 6 lid 1 Sv grote mate van vrijheid van forumkeuze. Het gerecht waarbij in geval van deelneming de verdachte(n) wordt (worden) vervolgd, is als enige relatief bevoegd kennis te nemen van de zaken tegen de medeverdachte(n). Voor de verdere beoordeling is in dit verband van belang of sprake is van “hetzelfde strafbare feit” en van “gelijktijdige vervolging”.
Of sprake is van “hetzelfde strafbare feit” dient te worden beoordeeld op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van hetgeen bij het onderzoek op de terechtzitting daaromtrent is gebleken. Blijkens de onderscheiden tenlasteleggingen wordt de verdachte (en de medeverdachten in de zaak [naam zaak] vervolgd voor het maken van een gewoonte van het witwassen van gelden door gebruik te maken van koeriers en voor deelname aan een criminele organisatie.
Door de Officier van Justitie is ter terechtzitting van 2 mei 2006 overgelegd een kopie van de concept-dagvaarding in de zaak tegen [naam verdachte], voornoemd. Blijkens deze tenlastelegging wordt deze [naam hoofdverdachte] voornoemd uitsluitend vervolgd voor het witwassen van gelden op 10 augustus 2005.
Binnen de door de wetgever gehanteerde terminologie in het wetboek wordt onderscheid gemaakt tussen de uitdrukkingen ‘feit’ en ‘strafbaar feit’. Wanneer de wet uitsluitend strafbaar feit bedoelt, heeft zij ook deze uitdrukking gebezigd. De rechtbank concludeert dat de verdachte (en de medeverdachten in de zaak [naam megazaak]) wordt vervolgd voor een ander strafbaar feit dan [naam hoofdverdachte] voornoemd. Artikel 6 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering is aldus niet van toepassing.
Het vorenstaande brengt mee dat van een gelijktijdige vervolging als bedoeld in artikel 6 lid 2 Sv dan ook geen sprake is.
Voorts dient bij de verdere beoordeling aan de orde te komen of sprake is van een situatie als genoemd in artikel 6 lid 3 Sv. De rechtbank is van oordeel dat er wel een verband bestaat tussen de zaken tegen de verdachte (en de medeverdachten in de zaak [naam megazaak]) en [naam verdachte] voornoemd.
Bij de beantwoording van de vraag of behandeling voor één rechtbank gewenst moet worden geacht, dient – naast doelmatigheid van strafvervolging en effectievere bestrijding van vermogensdelicten als de onderhavige – het belang dat verdachte heeft bij een mede op onderlinge verhoudingen berustende straftoemeting op grond van het waarderingsoordeel van één rechtbank, te worden meegewogen. Zowel bij brief van 24 april 2006 als ter terechtzitting heeft de Officier van Justitie aangegeven dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de verdachte (als onderdeel van de mega-zaak [naam megazaak]) zal plaatsvinden bij de rechtbank te Amsterdam, welke rechtbank alsdan zal gelden als nevenzittingsplaats van de rechtbank te Rotterdam. Dit maakt dat behandeling voor één rechtbank niet langer gewenst is, omdat hiervan reeds feitelijk sprake zal zijn, zodat aan de belangen van de verdachte (en zijn medeverdachten in de zaak [naam megazaak]) bij behandeling door één rechtbank wordt tegemoet gekomen.
Op grond van al het vorenstaande wordt het verweer verworpen. De rechtbank is bevoegd om van de onderhavige strafzaak tegen verdachte kennis te nemen en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- schorst het onderzoek in het belang daarvan voor onbepaalde tijd, doch voor maximaal 3 (drie) maanden na heden;
Het onderzoek wordt geschorst voor een termijn die langer is dan één maand om de klemmende reden als bedoeld in artikel 282, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat niet te verwachten is dat het zittingsrooster van de Rechtbank Amsterdam een behandeling binnen één maand toelaat.
- met het bevel tot oproeping van verdachte en een tolk in de Spaanse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip en verstrekking van een afschrift van de oproeping van verdachte aan de raadsman.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Rutten, voorzitter,
en mrs. Van der Bijl-deJong en Geurts-deVeld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 mei 2006.